In deze zaak heeft eiser, met V-nummer [nummer], een beroep ingediend tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag, ingediend op 21 november 2022. De rechtbank, zittingsplaats Groningen, heeft eerder op 21 juni 2024 een uitspraak gedaan waarin de minister van Asiel en Migratie werd opgedragen om binnen acht weken na de uitspraak een besluit te nemen, met een dwangsom van € 100 per dag bij overschrijding van deze termijn, tot een maximum van € 7.500. Eiser heeft op 4 november 2024 een tweede beroep ingediend, omdat de minister niet tijdig had beslist.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn uit de eerdere uitspraak is verstreken en dat eiser terecht een tweede beroep heeft ingediend. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is en legt de minister een dwangsom op. De rechtbank bepaalt dat de minister binnen acht weken na de bekendmaking van deze uitspraak een besluit op de asielaanvraag moet nemen. De rechtbank overweegt dat in gevallen waarin de bovengrens van 21 maanden is overschreden, een kortere termijn dan het gebruikelijke 8+8-wekenmodel moet worden gehanteerd, maar dat de minister in dit geval in staat moet zijn om binnen acht weken een besluit te nemen.
Daarnaast veroordeelt de rechtbank de minister in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 437,50 voor de door een derde verleende rechtsbijstand. De uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.