ECLI:NL:RBDHA:2024:22999
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van asielaanvragen van Turkse eisers in het kader van de Dublinverordening met betrekking tot Kroatië
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag wordt het beroep van twee Turkse eisers tegen het niet in behandeling nemen van hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie had de aanvragen afgewezen op basis van de Dublinverordening, waarbij Kroatië als verantwoordelijk land werd aangewezen. De rechtbank heeft op 18 juli 2024 de zaak behandeld, waarbij eisers en hun gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de minister. De rechtbank concludeert dat de minister de belangen van het kind van de eisers onvoldoende heeft meegewogen in zijn besluitvorming. Hoewel de rechtbank het beroep gegrond verklaart, laat zij de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand, omdat de minister voldoende heeft toegelicht waarom de belangen van het kind niet aan de overdracht in de weg staan. De rechtbank oordeelt dat de minister in redelijkheid heeft kunnen besluiten de asielaanvraag niet op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich te trekken, omdat er geen bewijs is dat de eisers afhankelijk zijn van de steun van familieleden in Nederland. De rechtbank vernietigt het besluit van de minister, maar laat de rechtsgevolgen in stand, en veroordeelt de minister tot betaling van de proceskosten van de eisers.