ECLI:NL:RBDHA:2024:22999

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 juli 2024
Publicatiedatum
6 februari 2025
Zaaknummer
NL 24.19847
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvragen van Turkse eisers in het kader van de Dublinverordening met betrekking tot Kroatië

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag wordt het beroep van twee Turkse eisers tegen het niet in behandeling nemen van hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie had de aanvragen afgewezen op basis van de Dublinverordening, waarbij Kroatië als verantwoordelijk land werd aangewezen. De rechtbank heeft op 18 juli 2024 de zaak behandeld, waarbij eisers en hun gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de minister. De rechtbank concludeert dat de minister de belangen van het kind van de eisers onvoldoende heeft meegewogen in zijn besluitvorming. Hoewel de rechtbank het beroep gegrond verklaart, laat zij de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand, omdat de minister voldoende heeft toegelicht waarom de belangen van het kind niet aan de overdracht in de weg staan. De rechtbank oordeelt dat de minister in redelijkheid heeft kunnen besluiten de asielaanvraag niet op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich te trekken, omdat er geen bewijs is dat de eisers afhankelijk zijn van de steun van familieleden in Nederland. De rechtbank vernietigt het besluit van de minister, maar laat de rechtsgevolgen in stand, en veroordeelt de minister tot betaling van de proceskosten van de eisers.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
Zaaknummer: NL24.19847
[V-nummers]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedatum 1] 1995, eiser
en

[eiseres] ,

geboren op [geboortedatum 2] 1995, eiseres
beiden van Turkse nationaliteit, hierna samen te noemen: eisers
mede namens hun minderjarige kind:

[naam kind] ,

geboren op [geboortedatum 3] 2024, van Turkse nationaliteit
(gemachtigde: mr. E. Arslan),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (hierna: de minister)
(gemachtigde: mr. T. Stelpstra).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen het niet in behandeling nemen van hun aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
1.1.
De minister heeft de aanvragen met de bestreden besluiten van 2 mei 2024 niet in behandeling genomen op de grond dat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvragen van eisers.
1.2.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 18 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, T. Koç als tolk in de Turkse taal, mr. S. Toksöz als waarnemer van de gemachtigde van eisers, en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak het niet in behandeling nemen van de asielaanvragen van eisers. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden die eisers hebben aangevoerd.
3. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, maar ziet aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. Dit betekent dat de minister de aanvraag van eisers niet in behandeling hoefde te nemen omdat Kroatië hiervoor verantwoordelijk is. Hierna zal de rechtbank uitleggen hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
Totstandkoming van het besluit
4. Eisers hebben op 4 januari 2024 asiel aangevraagd in Nederland. De minister heeft in de bestreden besluiten besloten de asielaanvragen niet in behandeling te nemen, omdat volgens de minister Kroatië op grond van de Dublinverordening [1] verantwoordelijk is deze aanvragen te behandelen. [2] Uit Eurodac is namelijk gebleken dat eisers eerder, op 15 december 2023, in Kroatië een verzoek om internationale bescherming hebben ingediend. De minister heeft op 21 februari 2024 de Kroatische autoriteiten verzocht om eisers terug te nemen. De Kroatische autoriteiten hebben dit terugnameverzoek op 6 maart 2024 aanvaard.
Kan ten aanzien van Kroatië van het interstatelijk vertrouwensbeginsel worden uitgegaan?
Standpunt eisers
5. Eisers voeren aan dat zij bij hun eerdere verblijf in Kroatië onmenselijk en vernederend zijn behandeld en vrezen hier bij een terugkeer naar Kroatië wederom het slachtoffer van te worden. De minister heeft nagelaten de informatie die eisers hebben verstrekt, inhoudelijk te beoordelen en zelf na te gaan of na een overdracht aan Kroatië sprake zal zijn van ernstige tekortkomingen en systeemfouten. Eisers verwijzen naar een rapport van het CPS [3] van 19 januari 2024, waaruit volgt dat sprake is van ernstige tekortkomingen in de asielprocedure en de opvang in Kroatië. Ook blijkt hieruit dat niet kan worden uitgesloten dat Dublinterugkeerders het slachtoffer kunnen zijn van pushbacks. De minister heeft ten onrechte hierover niet doorgevraagd tijdens het Dublingehoor. Eisers voeren verder aan dat zij de minister niet kunnen volgen in het standpunt dat zij in Kroatië kunnen klagen bij de Kroatische autoriteiten.
Het oordeel van de rechtbank
5.1.
Op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel is het uitgangspunt dat de minister er in het algemeen van uit mag gaan dat Kroatië zijn internationale verplichtingen nakomt. Er moet daarom in beginsel van worden uitgegaan dat de Kroatische autoriteiten eisers zullen behandelen in overeenstemming met de bepalingen van het Handvest [4] , het Vluchtelingenverdrag [5] en het EVRM [6] . Dit vermoeden is weerlegbaar. Het is aan eisers om aannemelijk te maken dat er sprake is van structurele of fundamentele tekortkomingen in de asielprocedure en/of opvangvoorzieningen in Kroatië en dat deze tekortkomingen een risico inhouden dat eisers bij een overdracht op grond van de Dublinverordening worden blootgesteld aan een behandeling die in strijd is met artikel 4 van het Handvest of artikel 3 van het EVRM.
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij een dergelijk risico lopen en dat in hun geval daarom ten aanzien van Kroatië niet langer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Afdeling [7] heeft in haar uitspraak van 13 september 2023 over de pushbacks in Kroatië geoordeeld dat er geen aanknopingspunten zijn dat Dublinclaimanten in Kroatië te maken hebben gehad met pushbacks. De Afdeling heeft dit oordeel in latere uitspraken herhaald. [8] Het door eisers aangehaalde rapport van het CPS van 19 januari 2024 schetst naar het oordeel van de rechtbank geen wezenlijk ander beeld van de situatie in Kroatië. Uit de omstandigheid dat asielzoekers en Dublinclaimanten in Kroatië dezelfde identiteitskaart krijgen en er daarom geen onderscheid kan worden gemaakt tussen asielzoekers en Dublinclaimanten, blijkt nog niet dat Dublinclaimanten een reëel risico lopen om te worden blootgesteld aan pushbacks. Dublinclaimanten worden bij een overdracht immers gecontroleerd overgedragen aan de Kroatische autoriteiten en lopen daardoor – anders dan asielzoekers die Kroatië via de buitengrenzen binnenkomen – niet het risico dat zij aan de Kroatische buitengrenzen te maken krijgen met pushbacks. In het rapport van het CPS staat dat het CPS in 2020 en 2021 is geïnformeerd over verschillende gevallen van pushbacks vanuit het binnenland van Kroatië. Uit het rapport blijkt echter niet dat dit (ook) Dublinclaimanten betreft, noch dat er na 2021 gevallen bekend zijn van personen die te maken hebben gehad met pushbacks vanuit het binnenland. Naar het oordeel van de rechtbank biedt het rapport van het CPS dan ook geen concrete aanknopingspunten dat Dublinclaimanten na een overdracht aan Kroatië een reëel risico lopen om slachtoffer te worden van pushbacks.
5.3.
Eisers hebben naar het oordeel van de rechtbank evenmin aannemelijk gemaakt dat sprake is van dusdanige tekortkomingen in de asielprocedure en/of de opvangvoorzieningen in Kroatië dat om die reden niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden uitgegaan. Uit de door eisers aangehaalde landeninformatie volgt dat er weliswaar problemen spelen met betrekking tot de capaciteit en de onhygiënische omstandigheden in de opvangcentra, maar hieruit blijkt niet dat de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid wordt behaald. Zo volgt uit deze informatie niet dat Dublinclaimanten geen toegang krijgen tot de opvangvoorzieningen in Kroatië of dat zij geen toegang hebben tot basisvoorzieningen zoals voedsel en kleding. De rechtbank volgt eisers verder niet in de stelling dat de minister niet heeft kunnen volstaan met de verwijzing naar de voornoemde Afdelingsuitspraak van 13 september 2023 en uit eigen beweging had moeten nagaan of uit openbare informatie aanwijzingen volgen dat eisers na overdracht aan Kroatië te maken zullen krijgen met systeemfouten in de asielprocedure en/of opvangvoorzieningen. Eisers hebben niet geconcretiseerd welke informatie de minister ten onrechte niet in de beoordeling heeft betrokken die een wezenlijk ander beeld schetst van de situatie in Kroatië dan uit de rechtspraak van de Afdeling naar voren komt.
5.4.
De rechtbank is verder van oordeel dat de eerdere ervaringen van eisers niet maken dat in hun geval ten aanzien van Kroatië het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet heeft te gelden. Eisers hebben verklaard dat zij vanuit Bosnië de Kroatische grens hebben overgestoken. Zij zijn vervolgens een dag en een nacht in een ruimte met twintig andere personen in detentie gehouden en zij kregen hierbij niet te eten. Dit terwijl eiseres op dat moment zwanger was. Eisers hebben zich volledig moeten ontkleden en eiser is door de autoriteiten geslagen. Ook werd tegen hen geschreeuwd en werden zij beledigd. Eisers hebben op geen enkel moment enige uitleg gehad en hadden geen toegang tot een tolk of een advocaat, noch konden zij een klacht indienen. De rechtbank begrijpt dat dit voor eisers een verschrikkelijke ervaring moet zijn geweest en dat dit – zoals zij ook op zitting hebben aangevoerd – een grote impact op hen heeft gehad. De rechtbank moet echter beoordelen of de minister terecht het standpunt heeft ingenomen dat eisers bij een overdracht als Dublinclaimant aan Kroatië niet opnieuw eenzelfde behandeling te wachten staat als die zij eerder hebben meegemaakt. De rechtbank is van oordeel dat de minister terecht heeft geconcludeerd dat niet is gebleken dat eisers een dergelijk risico lopen. Eisers zullen bij een overdracht op grond van de Dublinverordening immers gecontroleerd en per vliegtuig aan de Kroatische autoriteiten worden overgedragen. Zij zullen dus niet opnieuw via de buitengrens Kroatië binnenkomen. Eisers hebben geen concrete aanknopingspunten naar voren gebracht waaruit blijkt dat zij na overdracht als Dublinclaimant desondanks (opnieuw) zullen worden gedetineerd en zij daarbij zullen worden blootgesteld aan een behandeling die strijdig is met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest.
5.5.
Eisers hebben ten aanzien van hun detentie in Kroatië aangevoerd dat de minister niet kenbaar heeft gemotiveerd op basis waarvan wordt geconcludeerd dat de detentie van eisers in Kroatië niet onrechtmatig is geweest. De detentieomstandigheden kunnen namelijk op geen enkele wijze als rechtmatig worden beschouwd. De minister heeft op de zitting toegelicht dat hij enkel bedoeld heeft te zeggen dat niet is gebleken dat de detentie zelf onrechtmatig is, omdat de Kroatische autoriteiten onder bepaalde voorwaarden bevoegd zijn om personen die illegaal die grens hebben overschreden in vreemdelingenbewaring te stellen. De minister heeft hiermee niet willen zeggen dat de omstandigheden waaronder eisers in detentie hebben gezeten rechtmatig zijn geweest. De rechtbank kan deze uitleg volgen en ziet daarom geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit op dit punt ondeugdelijk is gemotiveerd.
5.6.
Eisers hebben verder aangevoerd dat zij lijden aan (psychische) gezondheidsproblemen. Eiseres is tijdens haar zwangerschap in het ziekenhuis opgenomen wegens zwangerschapsvergiftiging en lijdt aan stress en angst vanwege de mogelijke terugkeer naar Kroatië. Eisers krijgen op dit moment (psychische) ondersteuning. Naar het oordeel van de rechtbank geven de gezondheidsproblemen van eisers geen aanleiding om te oordelen dat zij niet aan Kroatië kunnen worden overgedragen. Op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel moet ervan worden uitgegaan dat in Kroatië medische voorzieningen beschikbaar zijn en dat Dublinclaimanten hier ook effectieve toegang toe hebben. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 19 juni 2024 [9] geoordeeld dat op dit moment adequate psychische gezondheidszorg voor bijzonder kwetsbare vreemdelingen in Kroatië beschikbaar is. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat er in hun geval geen geschikte (psychische) zorg beschikbaar zal zijn. Het door hen aangehaalde AIDA [10] -rapport ‘Country Report: 2023 update’ van juli 2024 biedt hier onvoldoende aanknopingspunten voor.
5.7.1
Eisers hebben, tot slot, onder verwijzing naar de Liberties Rule of Law Report 2024 [11] gesteld dat zij over illegale uitzettingen of anderszins onrechtmatig handelen van de Kroatische autoriteiten niet kunnen klagen omdat de bevoegde autoriteiten dergelijke klachten niet oppakken. De minister heeft aangegeven dat dit rapport te algemeen is om zonder nadere onderbouwing of uitleg relevant te kunnen zijn voor de beoordeling van eisers situatie.
5.7.2
De rechtbank stelt vast dat in het door eisers overgelegde stuk van voornoemd rapport staat dat er voor mensen die illegaal worden uitgezet grote barrières bestaan om zich daar effectief tegen te verweren, dat het instituut The Croatian State Attorney’s Office consequent strafrechtelijke klachten tegen overheden afwijst en dat het Ministerie van Binnenlandse Zaken iedere vorm van onrechtmatig gedrag ontkent zonder dit nader te onderbouwen. Interne onderzoeken door dit Ministerie naar vermeend onrechtmatig gedrag kenmerken zich door een gebrek aan onafhankelijkheid en de uitkomsten worden niet openbaar gemaakt. Het geringe aantal onderzoeken onderstreept het gebrek aan bereidheid bij de Kroatische overheid om geweld tegen te gaan en de rechtstaat in stand te houden, aldus het Liberties Rule of Law Report 2024.
5.7.3
Naar het oordeel van de rechtbank is voornoemde informatie enerzijds te algemeen om in deze procedure van betekenis te kunnen zijn. Anderzijds, waar het de onmogelijkheid betreft om zich tegen illegale uitzettingen te verweren, mist het relevantie omdat de rechtbank reeds onder 5.2. heeft overwogen dat eisers niet het reële risico lopen te worden blootgesteld aan illegale pushbacks.
Heeft de minister de belangen van het kind voldoende in de besluitvorming betrokken?
6. Eisers hebben gewezen op de belangen van het kind en menen dat deze belangen aan hun overdracht aan Kroatië in de weg dienen te staan. Eiseres is op [geboortedatum 3] 2024 bevallen van een dochter, [naam kind] . [naam kind] is prematuur geboren en enige tijd opgenomen op de couveuseafdeling. [naam kind] is later opnieuw opgenomen wegens voedingsproblemen. Zij is een kwetsbare baby die in Nederland regelmatig naar het consultatiebureau en de kinderarts gaat ter controle van haar gezondheid. Eisers menen dat het gelet op het welzijn en de ontwikkeling van [naam kind] , gelet op de informatie die bekend is over de gezondheidszorg voor asielzoekers in Kroatië, in het belang van [naam kind] is om niet te worden overgedragen aan Kroatië. De minister heeft ten onrechte nagelaten wat een eventuele overdracht aan Kroatië voor gevolgen zal hebben voor [naam kind] .
6.1.
De rechtbank merkt op dat eisers na de sluiting van het onderzoek op de zitting nog een brief van Ziekenhuis St. Jansdal hebben overgelegd waarin staat dat [naam kind] een afspraak bij de kindercardioloog heeft voor een eerste consult. Omdat eisers deze brief na de sluiting van het onderzoek heeft overgelegd, zal de rechtbank de brief niet in de beoordeling van het bestreden besluit betrekken.
6.2.
De rechtbank stelt vast dat de minister in het bestreden besluit niet kenbaar is ingegaan op de belangen van het kind, terwijl eisers in de zienswijze wel hebben gewezen om de omstandigheid dat eiseres (destijds) hoogzwanger was. Het had gelet hierop op de weg van de minister gelegen om te motiveren of de belangen van het kind aan de overdracht van eisers naar Kroatië in de weg staan. Dit heeft de minister niet gedaan. De rechtbank is daarom van oordeel dat de minister de belangen van het kind onvoldoende gemotiveerd in de besluitvorming heeft betrokken. Er is daarom sprake van een motiveringsgebrek. De rechtbank zal het beroep om die reden gegrond verklaren. De rechtbank ziet echter aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. De minister heeft op de zitting namelijk alsnog voldoende toegelicht waarom de belangen van het kind naar zijn mening niet aan een overdracht aan Kroatië in de weg staan. De minister heeft in dit kader terecht aangevoerd dat [naam kind] met haar ouders zal worden overgedragen aan Kroatië en dat daarom geen sprake is van een scheiding van ouder(s) en kind. De minister heeft er verder terecht op gewezen dat uit de landeninformatie niet volgt dat er in Kroatië geen adequate opvangvoorzieningen en/of medische hulp voor [naam kind] beschikbaar zal zijn. Ook het door eisers aangehaalde AIDA-rapport van juli 2024 biedt hier geen aanknopingspunten voor. Hieruit volgt weliswaar dat er in Kroatië geen speciale ‘unit’ is die zich bezighoudt met kwetsbare groepen, maar ook dat de speciale behoeften van kwetsbaren binnen het reguliere opvangsysteem worden geaccommodeerd. [12] Uit het rapport blijkt verder niet dat er binnen de reguliere opvang onvoldoende voorzieningen voor baby’s aanwezig zijn.
Kon de minister afzien van het aan zich trekken van de asielaanvraag van eisers op grond van artikel 17 van de Dublinverordening?
Standpunt eisers
7. Eisers hebben aangevoerd dat zij in Nederland familieleden hebben aan wie zij veel steun hebben en stellen dat Nederland om die reden hun asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinprocedure aan zich had moeten trekken.
Het oordeel van de rechtbank
7.1.
De rechtbank is van oordeel dat de minister in redelijkheid heeft kunnen besluiten de asielaanvraag niet op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich te trekken. De minister heeft er hierbij terecht op gewezen dat de Dublinverordening er weliswaar op is gericht om familie- en gezinsleden zoveel mogelijk bij elkaar te houden, maar dat de Dublinverordening niet is bedoeld als route waarlangs op reguliere gronden verblijf bij of in de buurt van familie- of gezinsleden in Nederland kan worden verkregen. Daar bestaat namelijk een aparte procedure voor. De rechtbank acht het begrijpelijk dat eisers baat hebben bij de ondersteuning van hun familieleden in Nederland, maar niet is gebleken dat eisers van deze steun afhankelijk zijn. De minister heeft hierin dan ook geen reden hoeven zien om de asielaanvraag van eisers toch in behandeling te nemen.
Conclusie en gevolgen
8. De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is en vernietigt daarom het besluit. Zoals onder 6.1. overwogen ziet de rechtbank echter aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.
9. De rechtbank veroordeelt de minister in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875-, en een wegingsfactor 1). Als aan eisers een toevoeging is verleend, moet de minister de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandsverlener.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H.G. Odink, rechter, in aanwezigheid van mr. F.W. Victoor, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar uitgesproken en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen één week na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013.
2.Artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
3.Center for Peace Studies.
4.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
5.Verdrag betreffende de status van vluchtelingen.
6.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
7.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
8.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 30 april 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1786 en ECLI:NL:RVS:2024:1778 en de uitspraak van 12 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:74.
10.Asylum Information Database.
11.Zie https://www.liberties.eu/en/stories/rolreport2024-main/45014.
12.Pagina 104 van het AIDA-rapport.