Overwegingen
2. Eiser is in 2017 gaan studeren in Turkije. In november 2023 is eiser naar Nederland gekomen om bij zijn moeder, broer en zus te zijn. Zijn familie is namelijk vanuit Afghanistan geëvacueerd naar Nederland. Eisers vader is overleden. Eiser wilde bij zijn familie zijn omdat hij – onder andere – last had van psychische problemen. Eisers moeder heeft in een eerdere procedure geprobeerd om een mvvte verkrijgen voor eiser, maar haar aanvraag om een mvv werd afgewezen omdat niet aannemelijk was gemaakt dat er sprake is van familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Er is geen bezwaar gemaakt tegen deze beslissing. Nu ligt de asielaanvraag van eiser voor.
4. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vw. Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordeningis vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Dat is volgens verweerder het geval. Uit Eurodac is namelijk gebleken dat eiser op 12 oktober 2023 in Bulgarije en op 25 oktober 2023 in Oostenrijk een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. In dit geval heeft Nederland op
5. 31 31 januari 2024 de autoriteiten van Oostenrijk verzocht om eiser terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid en onder b, van de Dublinverordening. Oostenrijk heeft dit verzoek afgewezen op 2 februari 2024. Op 31 januari 2024 heeft Nederland ook de autoriteiten van Bulgarije verzocht om eiser terug te nemen. Bulgarije is hiermee akkoord gegaan op
5. 31 2 februari 2024 op grond van artikel 18, eerste lid en onder c, van de Dublinverordening.
8. Eiser voert allereerst aan dat het voornemen onvoldoende geïndividualiseerd is en dat hij hierdoor niet effectief kon reageren in de zienswijze.
9. Verder voert eiser aan dat ten aanzien van Bulgarije niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, omdat de Bulgaarse autoriteiten hun internationale verplichtingen niet nakomen en er bij terugkeer een reëel risico bestaat op een behandeling in strijd met artikel 4 van het Handvest. Eiser voert hiertoe aan dat hij slecht is behandeld in Bulgarije en dat hierdoor zijn medische/psychische problemen die hij al had, zijn verergerd. Volgens eiser moet verweerder zich ervan vergewissen dat de behandeling in Bulgarije, die eerder evident in strijd was met het Unierecht, zich niet opnieuw zal voordoen in geval van overdracht.
10. Eiser doet verder ook een beroep op artikel 16 van de Dublinverordening. Er is sprake van een bijzondere afhankelijkheid van zijn moeder, broer en zus die uit Afghanistan zijn geëvacueerd en in Nederland wonen. Eiser is van mening dat zijn psychische klachten moesten worden meegenomen in de toets van artikel 16 van de Dublinverordening. Dat eisers psychische klachten al een langere tijd spelen en hij zich in Turkije staande heeft gehouden zonder zijn moeder, broer en zus, kan niet dienen als een deugdelijke motivering, omdat de psychische klachten bij eiser juist in belangrijke mate een gevolg waren van de afwezigheid van de gezinsleden en eiser als gevolg daarvan ook suïcidale neigingen kreeg.
10. Eiser beroept zich ook op artikel 17 van de Dublinverordening. Volgens eiser zijn er in zijn geval bijzondere individuele omstandigheden waardoor een overdracht aan Bulgarije tot onevenredige hardheid leidt. Eiser wijst in dit kader op wat hij in Bulgarije heeft meegemaakt. Zo heeft eiser verklaard dat hij angstig was in Bulgarije, nachtmerries had en aan zelfmoord dacht. Eiser heeft ook verklaard dat hij een keer na 22:00 uur naar het toilet ging en dat er toen met een stok naar hem werd gegooid.
10. Tot slot is eiser van mening dat het beroep op het arrest C.K.onzorgvuldig is beoordeeld. Verweerder is in het bestreden besluit ten onrechte niet ingegaan op de gevolgen van een overdracht van eiser aan Bulgarije. Hij heeft nagelaten een medisch onderzoek te starten, terwijl uit de verklaringen van eiser, het patiëntendossier, de verklaringen van zijn gezinsleden, de verklaringen van diverse COA-medewerkers en van de contactpersoon van de familie bij Vluchtelingenwerk Nederland, duidelijke signalen komen dat dit risico dreigt.
13.
Oordeel van de rechtbank
Zorgvuldigheid van het voornemen
4.1. De rechtbank overweegt als volgt. Eiser heeft in zijn aanmeldgehoor expliciet verklaard over de slechte behandeling die hij heeft gekregen in Bulgarije na indiening van zijn asielaanvraag, zijn medische/psychische problemen die hij al had en hierdoor zijn verergerd, en zijn afhankelijkheid van zijn moeder, broer en zus die vanuit Afghanistan zijn geëvacueerd en nu in Nederland wonen. In de ingediende correcties en aanvullingen heeft eiser ook gewezen op zijn psychische problemen en opnames. Verweerder is in het voornemen niet concreet ingegaan op deze door eiser naar voren gebrachte omstandigheden. Verweerder heeft in het voornemen alleen standaard tekstblokken gebruikt. In het bestreden besluit is verweerder pas op de door eiser gestelde omstandigheden ingegaan. De rechtbank acht dit onzorgvuldig en legt hierna uit waarom.
4.2. Uit de memorie van toelichting bij de algehele herziening van de Vw volgt dat als gevolg van het schrappen van de bezwaarfase in asielzaken de kwaliteit van het besluit van de INDmoet worden verbeterd.Het afschaffen van de bezwaarfase mag er niet toe leiden dat de rechter, die zich mogelijkerwijs moet uitspreken over de door de IND genomen beslissing, zich moet buigen over een dossier dat door het ontbreken van de bezwaarfase minder duidelijk zou zijn omtrent het standpunt van beide partijen met betrekking tot de feiten.Daarom is wettelijk verankerd dat indien de minister voornemens is om de aanvraag af te wijzen de vreemdeling hiervan schriftelijk, onder opgave van redenen, mededeling wordt gedaan.Volgens de wetgever moet de voornemenprocedure waarborgen dat de rechter in beroep een voldoende gegevens omvattend dossier moet krijgen op basis waarvan hij kan oordelen of de genomen beslissing in stand kan blijven of niet. Feiten die voorheen in de bezwaarfase naar boven konden komen, kunnen op deze manier ook al in de eerste aanleg fase aan de orde komen.
4.3. In de nota van toelichting bij de artikelen 3.115 tot en met 3.119 van het Vreemdelingenbesluit 2000 staat dat het doel van de voornemenprocedure is om de vreemdeling in de gelegenheid te stellen zijn zienswijze over de voorgenomen afwijzing te geven. Dit dient de verbetering van de kwaliteit van de beschikking en tevens het waarborgen van een gestructureerd dossier, waarin de standpunten van beide partijen zijn opgenomen. Dit laatste is ook voor de rechter van belang. Uit deze toelichting volgt verder dat in het voornemen wordt ingegaan op alle relevante gronden waarop de voorgenomen afwijzing is gebaseerd, zodat het de vreemdeling duidelijk is waarop hij in de zienswijze moet ingaan. Anders gezegd, het schriftelijke voornemen dient als geheel voldoende toegespitst te zijn op de individuele vreemdeling, zodat de vreemdeling in staat is inhoudelijk te reageren op de voorgenomen afwijzing.
4.4. Alhoewel in de wetsgeschiedenis alleen wordt gesproken over een afwijzing of intrekking van een asielaanvraag, ziet dit naar het oordeel van de rechtbank evengoed op de voornemenprocedure bij het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op grond van de Dublinverordening. Verweerder heeft in dit geval het voornemen onvoldoende toegespitst op de door eiser afgelegde verklaringen in het aanmeldgehoor. Daarmee ontneemt verweerder ten onrechte de mogelijkheid om standpunten te wisselen met betrekking tot de feiten in de Dublinprocedure. De rechtbank is om die reden van oordeel dat het niet inhoudelijk ingaan op de specifieke omstandigheden van eiser in het voornemen, onzorgvuldig is. De beroepsgrond van eisers slaagt.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
5. Uit rechtspraak van de Afdelingvolgt dat in zijn algemeenheid ten opzichte van Bulgarije mag worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraken van de Afdeling van 16 augustus 2023, van 29 februari 2024, en recentelijk ook nog de uitspraken van 23 mei 2024en van 3 juni 2024. In deze rechtspraak zijn de zorgen over de pushbackpraktijken, de toegang tot en de situatie in de opvangcentra, de omstandigheden in detentiecentra en de toegang tot rechtsbijstand betrokken. De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding om van dit oordeel af te wijken. Ook het meest recente AIDA-rapport, zoals met partijen op zitting besproken, geeft naar het oordeel van de rechtbank geen concrete aanknopingspunten dat Dublinclaimanten bij overdracht aan Bulgarije een reëel risico lopen om in een met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest strijdige situatie terecht te komen.
Artikel 16 van de Dublinverordening
6.1. De rechtbank stelt allereest vast dat verweerder in het kader van artikel 16 van de Dublinverordening aan eiser heeft tegengeworpen dat hij zijn familierechtelijke relatie met zijn moeder niet heeft aangetoond met documenten. De rechtbank kan deze tegenwerping niet zonder meer volgen. In de eerdere mvv-procedure heeft verweerder namelijk in het besluit overwogen het voordeel van de twijfel te geven en daarom aan te nemen dat er sprake is van een familierechtelijke relatie.
6.2. De lidstaten zorgen er normaal gesproken voor dat de verzoeker kan blijven bij of wordt verenigd met zijn kind, broer of zus, of ouder als zij afhankelijk zijn van elkaars hulp. De afhankelijkheid moet zijn gebaseerd op een zwangerschap, een pasgeboren kind, een ernstige ziekte, een zware handicap of een hoge leeftijd. De voorwaarde is verder dat het betreffende familielid wettig verblijft in één van de lidstaten. Ook moeten er al in het land van herkomst familiebanden hebben bestaan en moet het familielid of de verzoeker in staat zijn voor de afhankelijke persoon te zorgen. Ten slotte moeten de betrokkenen schriftelijk hebben verklaard dat zij dit wensen.
6.3. De rechtbank overweegt dat verweerder in het bestreden besluit lijkt te suggereren dat van de in artikel 16 van de Dublinverordening bedoelde afhankelijkheid alleen sprake kan zijn als deze afhankelijkheid een ‘exclusief karakter’ heeft. In het bestreden besluit heeft verweerder namelijk de volgende bewoordingen gebruikt:
(…)
Laat staan dat hieruit is gebleken dat de benodigde zorg enkel door uw moeder, broer en/of zus verleend kan worden of dat hen aanwezig noodzakelijk is voor het slagen van de behandeling.”
(…)
maar niet wordt ingezien dat u uw medicijnen niet zelfstandig zou kunnen innemen of dat enkel uw moeder, broer en/of zus er op kunnen toezien dat u uw medicatie inneemt.”,
(…)
“nergens blijkt uit dat u zich zonder hen niet heeft kunnen handhaven”.
6.4. Dit door verweerder gestelde vereiste volgt niet uit de bewoordingen en strekking van artikel 16 van de Dublinverordening. Verweerder heeft op de zitting ook erkend dat het toetsingskader onjuist is toegepast. Het bestreden besluit heeft op dit punt dus een gebrek.
7.1. De rechtbank ziet ook op een ander punt een zorgvuldigheidsgebrek in het bestreden besluit. In het bestreden besluit staat namelijk:
30. “
“Ten aanzien van de brief van Vluchtelingenwerk en de familieleden wordt allereerst overwogen dat uit artikel 11, tweede lid, van de Verordening 1560/2003 blijkt dat de beoogde situaties van afhankelijkheid zoveel mogelijk zal worden beoordeeld op grond van objectieve elementen, zoals medische attesten. Een brief van Vluchtelingenwerk en familie betreft geen medisch attest. Voor wat betreft de Turkse documenten wordt overwogen dat deze niet zijn vertaald.”
7.2. Dat de brieven van Vluchtelingenwerk en de familieleden geen medische attesten zijn, is op zichzelf juist. Maar dit betekent nog niet dat daar geen enkele bewijswaarde aan kan worden toegekend. In de Uitvoeringsverordening staat namelijk dat als dergelijke elementen niet voorhanden zijn, of niet kunnen worden overgelegd, verstrekte overtuigende inlichtingen van de betrokken personen ook daaraan kunnen bijdragen. Eiser heeft zoals gezegd een verklaring van Vluchtelingenwerk, verklaringen van zijn familieleden, een verklaring van het COa, en een verklaring van een vriend van eiser overgelegd. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in de besluitvorming onvoldoende kenbaar heeft gemotiveerd hoe hij deze bewijsmiddelen waardeert. De stelling van verweerder op zitting dat het bestreden besluit op dit punt ongelukkig is geformuleerd, maar dat dit geen gebrek vormt, volgt de rechtbank dus niet.
7.3. Verder heeft eiser ook wel degelijk medische attesten overgelegd, namelijk een (inmiddels in beroep vertaald) patiëntendossier uit Turkije en een patiëntendossier van de RMA. Verweerder heeft daarover op zitting het standpunt ingenomen dat, ondanks dat eiser deze stukken heeft overgelegd, niet concreet is gebleken dat eiser medicatie krijgt. De rechtbank overweegt dat dit niet de toets is. Waar het om gaat is dat verweerder kenbaar en deugdelijk moet motiveren waarom hij vindt dat eiser met de door hem overgelegde stukken niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van afhankelijkheid in de zin van artikel 16 van de Dublinverordening. Dat heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank dus onvoldoende gedaan.
Artikel 17 van de Dublinverordening
8.1. Een lidstaat kan besluiten een bij hem ingediend verzoek om internationale bescherming van een onderdaan van een derde land of een staatloze te behandelen, ook al is hij daartoe niet verplicht op grond van de criteria in deze verordening. Dit volgt uit artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Volgens paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 maakt de staatssecretaris niet snel gebruik van de bevoegdheid om het verzoek om internationale bescherming te behandelen op grond van artikel 17, eerste en tweede lid, van de Dublinverordening.
8.2. De rechtbank is van oordeel dat verweerder ook op dit punt onvoldoende kenbaar heeft gemotiveerd waarom hij in de door eiser gestelde medische omstandigheden geen reden ziet om het asielverzoek aan zich te trekken. Eiser heeft stukken overgelegd, waaronder een patiëntendossier uit Turkije, een patiëntendossier GZA, verklaringen van Vluchtelingenwerk Nederland, een verklaring van het COA en verklaringen van zijn familie, die onderbouwen dat er sprake is van psychische problemen bij eiser. Verweerder is daar in de besluitvorming onvoldoende op ingegaan. Er staat immers alleen dat de medische omstandigheden van eiser niet zijn onderbouwd op basis van objectieve stukken en dat ook niet gebleken is dat eiser zich niet heeft kunnen wenden tot een arts in Bulgarije. Verweerder gaat hierbij in op de toets of sprake is van fundamentele systeemfouten op het gebied van medische zorg in Bulgarije. Hij gaat er echter, ondanks de documenten die eiser heeft overgelegd, niet op in, in het kader van artikel 17 van de Dublinverordening.
8.3. Op de zitting heeft verweerder gezegd dat hij zoveel mogelijk moet kunnen beoordelen op basis van medische attesten en dat nu niet vaststaat dat er bij eiser sprake is van medische problematiek of dat hij hiervoor wordt behandeld. De rechtbank vindt dat bezien in het licht van wat hiervoor is overwogen onvoldoende. De rechtbank ziet niet in waarom verweerder geen bewijswaarde heeft gehecht aan de stukken die zijn overgelegd door eiser. De rechtbank overweegt hiertoe verder dat wanneer geen medische attesten voorhanden zijn, ook inlichtingen aanwezig kunnen zijn. Dat eiser niet onder medische behandeling staat, betekent niet dat er geen sprake is van medische problematiek. Eiser heeft zelf immers aangegeven dat hij suïcidaal is en heeft verklaringen overgelegd – van mensen uit zijn kring, maar ook van instanties zoals Vluchtelingenwerk en het COA – waaruit blijkt dat hij angstig is, wakker schrikt uit zijn slaap, en zich eerder isoleerde en niet at. De rechtbank hecht in dat verband ook waarde aan de verklaring van eiser op zitting dat hij meerdere malen heeft geprobeerd om te beginnen met een behandeling, maar dat dit niet is gelukt. Bijvoorbeeld in de opvang in Breda, maar deze opvang werd plotseling gesloten, waardoor eiser naar Zaandam werd overgeplaatst. Het COA heeft toen geadviseerd dat het beter is voor eiser om bij zijn familie te verblijven, omdat eiser ver van zijn familie verbleef en het daardoor slechter met hem ging. Eiser heeft op zitting ook verklaard dat hij vervolgens in Zaandam heeft geprobeerd om een behandeling te krijgen, maar daar werd hem verteld dat hij zijn Dublinprocedure moest afwachten.
8.4. De rechtbank merkt nog wel op dat partijen op de zitting zijn gevraagd of het nieuwe AIDA-rapport een rol speelt in het kader van artikel 17 van de Dublinverordening. De gemachtigde van eiser heeft verklaard dat het nieuwe AIDA-rapport op twee relevante onderdelen een rol speelt in deze zaak, namelijk met betrekking tot de toegang tot de opvang en de toegang tot de zorg. De rechtbank verwacht dat verweerder deze onderdelen, in combinatie met eisers situatie, betrekt bij het nieuw te nemen besluit op de aanvraag van eiser.
9. Naar het oordeel van de rechtbank is het beroep van eiser om bovengenoemde redenen gegrond. De overige beroepsgronden behoeven daarom geen bespreking.
10.1. Het beroep is gegrond, omdat het bestreden besluit in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel. Dit betekent dat eiser gelijk krijgt. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit.
10.2. De rechtbank bepaalt dat verweerder een nieuw besluit moet nemen en daarbij rekening houdt met deze uitspraak. De rechtbank geeft verweerder hiervoor zes weken.
10.3. De gevraagde voorlopige voorziening strekt ertoe uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. In dit geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, omdat de rechtbank heden op het beroep heeft beslist.
42. 10.4. 10.4. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten.
42. 10.4. Verweerder moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875,-. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend, een verzoekschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 2.625,-.