ECLI:NL:RBDHA:2024:23122
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in relatie tot Bulgarije
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 9 december 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie had de aanvraag afgewezen op basis van de Dublinverordening, waarbij Bulgarije als verantwoordelijke lidstaat werd aangewezen. Eiser had eerder een voorlopige voorziening aangevraagd, die was toegewezen, waardoor zijn overdracht aan Bulgarije was geschorst tot er op het beroep was beslist. De rechtbank heeft partijen verzocht om te reageren op recente uitspraken van het Hof van Justitie van de Europese Unie en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die relevant waren voor de beoordeling van de situatie in Bulgarije.
De rechtbank concludeert dat de minister zich terecht op het interstatelijk vertrouwensbeginsel heeft beroepen, wat inhoudt dat er geen reëel risico is op een schending van artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest bij overdracht aan Bulgarije. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij zich wezenlijk onderscheidt van andere Dublinclaimanten, en de rechtbank oordeelt dat de minister voldoende onderzoek heeft gedaan naar de omstandigheden in Bulgarije. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de asielaanvraag in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van proceskosten.
De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van lidstaten onder de Dublinverordening en de noodzaak voor asielzoekers om hun rechten te waarborgen binnen de procedures van de betrokken lidstaten. De rechtbank wijst erop dat eiser zich bij problemen in Bulgarije moet beklagen bij de Bulgaarse autoriteiten, en dat de minister niet verplicht is om de asielaanvraag onverplicht aan zich te trekken.