ECLI:NL:RBDHA:2024:2748

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 maart 2024
Publicatiedatum
4 maart 2024
Zaaknummer
NL24.2882
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 25 januari 2024 niet in behandeling genomen, met het argument dat Bulgarije verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft op 22 februari 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van verweerder aanwezig waren.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. De beoordeling is gebaseerd op de Dublinverordening, die bepaalt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland op 8 november 2023 een verzoek om terugname aan Bulgarije gedaan, dat is aanvaard. Eiser heeft aangevoerd dat Bulgarije niet kan worden vertrouwd op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, verwijzend naar eerdere uitspraken die wijzen op fundamentele systeemfouten in de opvangvoorzieningen en rechtsbijstand in Bulgarije. De rechtbank oordeelt echter dat verweerder in beginsel mag uitgaan van dit beginsel en dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat de situatie in Bulgarije zo ernstig is dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet kan worden toegepast.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat de staatssecretaris de aanvraag terecht niet in behandeling heeft genomen. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. A.W.C.M. van Emmerik, rechter, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.2882

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
V-nummer: [nummer] ,
(gemachtigde: mr. J.G. Brands),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. V.R. Bloemberg).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 25 januari 2024 niet in behandeling genomen. Volgens verweerder is Bulgarije verantwoordelijk voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep, samen met zaaknummer NL24.2883, op 22 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde, een tolk, en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden die eiser heeft aangevoerd.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt verweerder een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Bulgarije een verzoek om terugname gedaan. Bulgarije heeft dit verzoek aanvaard op 8 november 2023.
Verwijzing naar zienswijze
5. Eiser heeft aangevoerd dat hetgeen namens hem in de zienswijze, naar voren is gebracht in beroep als herhaald en ingelast moet worden beschouwd. Deze beroepsgrond faalt omdat verweerder is in het bestreden besluit gemotiveerd is ingegaan op de zienswijze en eiser in beroep niet concreet heeft aangegeven waarom de reactie van verweerder op de zienswijze volgens hem niet juist of niet toereikend is. [2]
Mag verweerder ten aanzien van Bulgarije uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
6. Eiser voert aan dat ten aanzien van Bulgarije niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eiser heeft gewezen op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle van 3 oktober 2023 [3] . Daarin heeft de rechtbank overwogen dat dat er ten aanzien van de opvangvoorzieningen, detentie en rechtsbijstand in Bulgarije sprake is van fundamentele systeemfouten en dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) zich daarover in de uitspraak van 16 augustus 2023 [4] niet heeft uitgelaten. [5] Gelet op deze uitspraak, bezien in samenhang met de verklaringen van eiser over zijn eigen slechte ervaringen met de opvangvoorzieningen in Bulgarije kon verweerdre niet volstaan met enkele verwijzing naar de uitspraken van 16 augustus 2023. Eiser heeft ook gewezen op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 11 december 2023 [6] en van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, van 1 december 2023 [7] . In de uitspraak van zittingsplaats Haarlem is onder verwijzing naar het AIDA-rapport van februari 2022 uitgebreid overwogen dat de omstandigheden in de opvangcentra overweldigend ondermaats zijn. Verweerder heeft ten onrechte geen nader onderzoek gedaan naar de opvangvoorzieningen in Bulgarije. Het besluit is om die reden onvoldoende zorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd.
6.1.
Dit betoog slaagt niet. Verweerder mag naar het oordeel van de rechtbank in beginsel ten opzichte van Bulgarije uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit beginsel betekent dat lidstaten erop mogen vertrouwen dat de andere lidstaten de vreemdeling in overeenstemming met het EVRM [8] , het Vluchtelingenverdrag en het Unierecht zullen behandelen. De rechtbank verwijst naar verschillende uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), onder meer van 16 augustus 2023 [9] De Afdeling is in deze uitspraken ingegaan op de omstandigheden van Dublinclaimanten die op grond van de Dublinverordening worden overgedragen aan Bulgarije. De toegang tot de opvangvoorzieningen is (naast de toegang tot medische zorg, rechtsbijstand en de toepassing van de vreemdelingendetentie in Bulgarije) is in deze uitspraken aan de orde gekomen. De Afdeling heeft daarin geen aanleiding gezien om aan te nemen dat sprake is van systeemfouten in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen en er als gevolg daarvan sprake is van een reëel risico op een behandeling in strijd met artikel 4 van het EU Handvest.
6.2.
De Afdeling is in haar uitspraken op de omstandigheden in de opvangvoorzieningen inderdaad niet ingegaan en heeft geen oordeel geveld over de vraag of er op dit punt sprake is van fundamentele of structurele tekortkomingen die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken als bedoeld in het arrest Jawo van het Hof van Justitie van 19 maart 2019 [10] . Deze bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid is bereikt wanneer de onverschilligheid van de autoriteiten van een lidstaat tot gevolg zou hebben dat een persoon die volledig afhankelijk is van overheidssteun, buiten zijn wil en eigen keuzes om terechtkomt in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie die hem niet in staat stelt om te voorzien in zijn meest elementaire behoeften, zoals eten, een bad nemen en beschikken over woonruimte, en negatieve gevolgen zou hebben voor zijn fysieke of mentale gezondheid, of hem in een toestand van achterstelling zou brengen die onverenigbaar is met de menselijke waardigheid. [11] . Hoewel in het AIDA-rapport van maart 2023 is vermeld dat de omstandigheden in bepaalde opvangcentra “below or at the level of the foreseen minimum standards” zijn, heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank geen concrete aanknopingspunten naar voren gebracht waaruit blijkt dat de kwaliteit van de opvangvoorzieningen in Bulgarije van dusdanig niveau is dat de hiervoor genoemde hoge drempel van zwaarwegendheid wordt bereikt. [12] De verwijzing van eiser naar de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaatsen Zwolle, Haarlem en Roermond leiden de rechtbank niet tot een ander oordeel. De rechtbank ziet daarom geen reden om verweerder de opdracht te geven om nader onderzoek te doen naar de situatie voor Dublinclaimanten in Bulgarije.
6.3.
De verwijzing naar de toegewezen voorlopige voorziening van 1 december 2023 van deze rechtbank, zittingsplaats, Roermond maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. De rechtbank volgt het oordeel van de Afdeling in de hiervoor genoemde uitspraak van 16 augustus 2023 [13] , waarin de Afdeling geen aanleiding ziet om de beantwoording van de prejudiciële vragen af te wachten.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder de aanvraag terecht niet in behandeling heeft genomen. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W.C.M. van Emmerik, rechter, in aanwezigheid van mr. F. Aissa, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak bekend is gemaakt. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Zie de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 4 juli 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2169) en 7 april 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1028).
5.HvJ EU 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218, C-163/17.
7.Zaaknummer NL23.37777.
8.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
10.ECLI:EU:C:2019:218
11.EHRM, 21 januari 2011, M.S.S. tegen België en Griekenland, CE:ECHR:2011:0121JUD003069609, §§ 252263
12.Zie de uitspraak van deze rechtbank van 6 juli 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:9791