ECLI:NL:RBDHA:2024:3457
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de asielaanvraag en de Dublinverordening in het licht van gezinsleven en internationale verplichtingen
Op 14 maart 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een eiser die in beroep ging tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag afgewezen op grond van de Dublinverordening, waarbij Spanje als verantwoordelijk land werd aangewezen. De rechtbank heeft de zaak op 11 maart 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig was. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van gezinsleden in de zin van de Dublinverordening, omdat de eiser niet gehuwd was met zijn partner en de relatie niet in het land van herkomst was ontstaan. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de asielaanvraag in stand blijft.
De rechtbank overwoog dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt had gesteld dat de Dublinclaim rechtsgeldig was en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op de overdracht aan Spanje rechtvaardigden. De eiser had geen bewijs geleverd dat de medische zorg in Spanje niet adequaat zou zijn, noch dat de overdracht zou leiden tot onevenredige hardheid. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mocht uitgaan van de naleving van internationale verplichtingen door Spanje. De rechtbank wees ook de argumenten van de eiser af dat de overdracht in strijd zou zijn met de belangen van minderjarige kinderen en dat het voornemen onvoldoende gemotiveerd was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de proceskostenvergoeding af.