ECLI:NL:RBDHA:2024:3841

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 februari 2024
Publicatiedatum
20 maart 2024
Zaaknummer
NL23.4519
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ingangsdatum van een verblijfsvergunning asiel in het kader van een opvolgende asielaanvraag

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser, een Iraanse nationaliteit, tegen de ingangsdatum van zijn verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser had op 30 september 2020 een opvolgende aanvraag ingediend, waarop verweerder op 3 januari 2023 positief heeft beslist, maar de ingangsdatum van de vergunning vaststelde op 30 september 2020. Eiser was van mening dat de ingangsdatum de datum van zijn eerste asielaanvraag, 21 maart 2014, had moeten zijn, omdat hij vond dat zijn huidige aanvraag als een verzoek om bestuurlijke heroverweging had moeten worden gezien.

De rechtbank heeft het beroep op 29 januari 2024 behandeld, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat het beroep ontvankelijk is, omdat eiser tijdig beroep heeft ingesteld. Vervolgens oordeelt de rechtbank dat verweerder de opvolgende aanvraag van eiser niet als een verzoek om bestuurlijke heroverweging heeft hoeven aanmerken. Eiser heeft in de besluitvormingsfase niet expliciet verzocht om heroverweging, en de rechtbank stelt dat een verzoek om heroverweging moet worden onderscheiden van een opvolgende asielaanvraag.

De rechtbank wijst erop dat eiser de mogelijkheid heeft om alsnog een verzoek om heroverweging in te dienen. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen proceskostenvergoeding ontvangt. De uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, en is openbaar gemaakt op 20 maart 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.4519

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. G.E.M. Later),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. Y. Verheugd).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de ingangsdatum van zijn verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1982 en heeft de Iraanse nationaliteit. Hij heeft op 30 september 2020 een opvolgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 3 januari 2023 aan eiser een verblijfsvergunning asiel verleend met ingang van 30 september 2020 geldig tot 30 september 2025.
1.1.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 29 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Op 21 maart 2014 heeft eiser voor het eerst asiel aangevraagd in Nederland. Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 24 april 2015 afgewezen. Dit besluit staat in rechte vast. Op 26 november 2019 heeft eiser opnieuw asiel aangevraagd in Nederland. Deze aanvraag heeft verweerder met het besluit van 30 december 2019 niet-ontvankelijk verklaard. Ook dit besluit staat in rechte vast.
2.1.
Op 30 september 2020 heeft eiser een opvolgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Deze aanvraag is door verweerder ingewilligd in het bestreden besluit.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Het beroep van eiser richt zich tegen de ingangsdatum van zijn verblijfsvergunning asiel. Verweerder had volgens eiser de datum van eisers eerste asielaanvraag, te weten 21 maart 2014, als ingangsdatum moeten nemen. De huidige aanvraag had namelijk gezien moeten worden als een verzoek om bestuurlijke heroverweging.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Is het beroep ontvankelijk?
4. Het bestreden besluit is gedateerd op 3 januari 2023. De beroepstermijn was vier weken. Eiser heeft op 13 februari 2023 beroep ingesteld. De rechtbank ziet zich daarom ambtshalve voor de vraag gesteld of het beroep ontvankelijk is. De beroepstermijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. [1] Eiser stelt dat hij het bestreden besluit pas op 17 januari 2023 ontvangen heeft. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder aangegeven dat uit het dossier blijkt dat het besluit pas op 16 januari 2023 verstuurd is, waardoor het kan dat eiser het besluit op 17 januari 2023 ontvangen heeft. Dit betekent in ieder geval dat de beroepstermijn op 17 januari 2023 ingegaan is en eiser op tijd beroep heeft ingesteld. De rechtbank concludeert daarom dat het beroep ontvankelijk is.
Heeft verweerder de aanvraag moeten zien als verzoek om bestuurlijke heroverweging?
5. Tussen partijen is in geschil of verweerder eisers aanvraag heeft moeten zien als een verzoek om bestuurlijke heroverweging en daarom had moeten beoordelen of eisers asielvergunning eerder moest ingaan. De rechtbank stelt voorop dat een verzoek om bestuurlijke heroverweging moet worden onderscheiden van een opvolgende asielaanvraag. Een verzoek om bestuurlijke heroverweging doet zich voor als een vreemdeling betoogt dat een eerder afgewezen asielaanvraag alsnog met terugwerkende kracht moet worden ingewilligd. Heeft een vreemdeling geen verzoek om bestuurlijke heroverweging gedaan, maar enkel een opvolgende aanvraag ingediend, dan geldt het uitgangspunt dat verweerder bij inwilliging de verblijfsvergunning asiel verleent met ingang van de datum waarop hij de opvolgende aanvraag heeft ontvangen. [2]
5.1.
De rechtbank oordeelt dat verweerder de opvolgende aanvraag van eiser niet heeft hoeven aanmerken als een verzoek om bestuurlijke heroverweging. De rechtbank stelt vast dat eiser op geen enkel moment in de besluitvormingsfase expliciet verzocht heeft om een bestuurlijke heroverweging. Eiser heeft in het M35-O formulier, waarmee de opvolgende aanvraag wordt ingediend, en in de begeleidende brief niet betoogd dat zijn eerdere asielaanvraag alsnog met terugwerkende kracht moet worden ingewilligd. Ook in de correcties en aanvullingen op het gehoor en in de zienswijze in reactie op het voornemen, waaruit duidelijk blijkt dat de aanvraag is beoordeeld als een opvolgende aanvraag, is niet betoogd dat eisers asielaanvraag met terugwerkende kracht zou moeten worden ingewilligd.
5.2.
In beroep heeft eisers gemachtigde gesteld dat in de brief van eisers familieleden, die als bijlage was toegevoegd bij het M35-O formulier, gevraagd is om een bestuurlijke heroverweging. Dit maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. Van verweerder kan niet verwacht worden dat hij een verzoek om bestuurlijke heroverweging moet afleiden uit brieven van derden die enkel stellen “[we] call on you to reconsider your decision (…) and offer him protection in the Netherlands.”. Hierbij vindt de rechtbank het ook van belang dat eiser wordt bijgestaan door een professionele gemachtigde en dat als de gemachtigde een bestuurlijke heroverweging wilde, het dan ook op de weg van de gemachtigde had gelegen om dit duidelijk aan te geven. De gemachtigde van eiser heeft hiertoe in de procedure ook meermalen de gelegenheid gehad en zeker in reactie op het voornemen waarin enkel gesproken wordt over een opvolgende aanvraag.
5.3.
Eiser heeft ter zitting nog gewezen op een uitspraak van de hoogste bestuursrechter van 9 januari 2023 [3] , een uitspraak van de zittingsplaats Amsterdam van 10 februari 2023 [4] , een uitspraak van de zittingsplaats Middelburg van 6 december 2022 [5] en een uitspraak van de zittingsplaats Zwolle van 24 december 2021 [6] . Deze uitspraken maken het oordeel van de rechtbank niet anders, omdat de zaken niet vergelijkbaar zijn. In de uitspraak van 9 januari 2023 concludeerde de hoogste bestuursrechter dat in de correcties en aanvullingen uitdrukkelijk was aangevoerd dat de aanvraag als een verzoek om heroverweging moet worden gezien. Zoals de rechtbank in overweging 5.1. al heeft aangegeven, heeft eiser in deze procedure echter op geen enkel moment een expliciet verzoek om heroverweging gedaan. In de zaken van de zittingsplaats Amsterdam en de zittingsplaats Middelburg was tussen partijen niet in geschil dat een verzoek om bestuurlijke heroverweging was gedaan. Ten slotte heeft de rechtbank Zwolle op 24 december 2021 juist geoordeeld dat in die zaak geen verzoek om bestuurlijke heroverweging was gedaan en dat van een vreemdeling mag worden verwacht dat hij expliciet verzoekt om de eerder afgewezen asielaanvraag alsnog met terugwerkende kracht in te willigen. [7]
6. Omdat de rechtbank van oordeel is dat verweerder eisers opvolgende aanvraag niet ook als verzoek om bestuurlijke heroverweging heeft hoeven zien, zal de rechtbank verder niet inhoudelijk ingaan op de vraag of verweerder eisers aanvraag al per 21 maart 2014 had moeten inwilligen. De rechtbank wijst erop dat het eiser vrijstaat om verweerder alsnog te verzoeken om heroverweging, een verzoek om bestuurlijke heroverweging kan namelijk op ieder moment worden ingediend bij verweerder.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.C. Bakker, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 6:8, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 7 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1430, r.o. 4.3.
7.Zie rechtsoverweging 6.1.1.