ECLI:NL:RBDHA:2024:3896
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 21 maart 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 5 februari 2024 afgewezen, met het argument dat Bulgarije verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 7 maart 2024 behandeld, waarbij zowel eiser als zijn gemachtigde, alsook de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft besloten de aanvraag niet in behandeling te nemen, op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft betoogd dat Bulgarije niet langer kan worden vertrouwd op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, maar de rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris dit beginsel nog steeds mag hanteren. Eiser heeft niet voldoende bewijs geleverd dat Bulgarije zijn internationale verplichtingen niet nakomt. De rechtbank wijst erop dat het aan eiser is om aan te tonen dat de omstandigheden in Bulgarije zodanig zijn dat hij daar niet veilig kan worden behandeld.
Daarnaast heeft eiser aangevoerd dat de staatssecretaris artikel 17 van de Dublinverordening niet correct heeft toegepast, gezien de bijzondere omstandigheden van zijn situatie, waaronder zijn psychische gesteldheid. De rechtbank concludeert echter dat de staatssecretaris voldoende gemotiveerd heeft waarom hij geen gebruik heeft gemaakt van zijn discretionaire bevoegdheid om de aanvraag in behandeling te nemen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de beslissing van de staatssecretaris in stand blijft en eiser geen proceskostenvergoeding ontvangt.