ECLI:NL:RBDHA:2024:4790

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 april 2024
Publicatiedatum
4 april 2024
Zaaknummer
NL24.4913
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 4 april 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, afkomstig uit Syrië, had een asielaanvraag ingediend in Nederland na eerder in Bulgarije internationale bescherming te hebben gekregen. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Bulgarije verantwoordelijk is voor de asielaanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De rechtbank heeft het beroep op 28 maart 2024 behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat de Dublinverordening van toepassing is. Eiser heeft aangevoerd dat Bulgarije hem een verblijfsvergunning heeft verstrekt, maar de rechtbank concludeert dat hij op het moment van de overname geen internationale bescherming genoot in Bulgarije.

De rechtbank wijst erop dat de staatssecretaris in beginsel kan uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, wat betekent dat lidstaten erop mogen vertrouwen dat andere lidstaten de vreemdeling in overeenstemming met internationale verplichtingen behandelen. Eiser heeft niet voldoende bewijs geleverd dat Bulgarije fundamentele systeemfouten kent in de asielprocedure. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.4913

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,geboren op [datum],V-nummer: [nummer],

(gemachtigde: mr. J.M. Suurmeijer),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. P. Zijlstra).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 8 februari 2024 niet in behandeling genomen omdat Bulgarije verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek is geregistreerd onder zaaknummer NL24.4914.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep, samen met het verzoek op 28 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser, de gemachtigde van eiser, een tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. Uit de door eiser afgelegde verklaring blijkt dat hij afkomstig is uit Syrië en in 2016 met zijn ouders en broer naar Turkije is vertrokken. Van daaruit zijn eiser en zijn broer naar Bulgarije gereisd, waar in september 2022 een asielaanvraag is gedaan. Eiser stelt dat hij in Bulgarije met ingang van 31 maart 2023 internationale bescherming heeft gekregen. Daartoe is in Bulgarije aan eiser een paspoort en identiteitsbewijs verstrekt. In mei 2023 is eiser naar Duitsland vertrokken. Eiser heeft een op 2 november 2023 gedateerd door de Bulgaarse autoriteiten afgegeven besluit overgelegd, waarin is vermeld dat het verzoek van eiser om de aan hem in Bulgarije verleende internationale bescherming te beëindigen omdat hij zich blijvend heeft gevestigd in Duitsland is ingewilligd.
4.1.
Eiser is in september 2023 naar Nederland gereisd en heeft op 26 september 2023 een asielaanvraag ingediend. Ook eisers broer verblijft in Nederland en heeft hier bescherming gevraagd.
4.2.
De staatssecretaris heeft op 21 november 2023 de autoriteiten van Bulgarije verzocht om de behandeling van eisers asielaanvraag over te nemen. Op 27 november 2023 zijn de autoriteiten van Bulgarije akkoord gegaan met de overname. Omdat Bulgarije verantwoordelijk is, heeft de staatssecretaris de aanvraag van eiser niet in behandeling genomen.
4.3.
Bij brief van 18 maart 2024 heeft de staatssecretaris de rechtbank verzocht de (op 19 maart 2024) geplande behandeling ter zitting van het beroep van eiser aan te houden om te verifiëren of - gelet op het onder 4. genoemde besluit - de Dublinclaim nog klopt. Ter zitting is door de staatssecretaris het standpunt ingenomen dat dit het geval is. De echtheid van het onder 4. genoemde besluit is door de staatssecretaris niet onderzocht.
Standpunt van eiser in beroep5. Eiser betoogt dat de Dublinverordening niet op hem van toepassing is, omdat Bulgarije aan hem een verblijfsvergunning heeft verstrekt. Met betrekking tot deze vergunning is wel gesteld dat de status in november 2023 is ingetrokken en eiser op dit moment geen verblijfsrecht meer in Bulgarije heeft. Voor zover de Dublinverordening wel van toepassing zou zijn stelt eiser dat ten aanzien van Bulgarije niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, omdat in de opvangvoorzieningen, de detentie en de rechtsbijstand in Bulgarije sprake is van fundamentele systeemfouten die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid [1] hebben bereikt. Eiser verwijst in dit verband naar enkele uitspraken van andere zittingsplaatsen van deze rechtbank. [2] De verklaring van eiser vormt, in samenhang met de recente AIDA-rapporten over Bulgarije, een aanknopingspunt voor schending van artikel 4 van het EU Handvest. Tot slot betoogt eiser dat de staatssecretaris ten onrechte geen aanleiding heeft gezien om toepassing te geven aan artikel 17 van de Dublinverordening. Omdat de broer van eiser in Nederland verblijft en eiser in Bulgarije opnieuw geconfronteerd dreigt te worden met de in het gehoor beschreven behandeling is er sprake van bijzondere individuele omstandigheden waardoor overdracht van bijzondere hardheid getuigt. Van eiser mag niet verwacht worden dat hij - gelet op zijn ervaringen - over de behandeling die hij in Bulgarije heeft ondergaan gaat klagen bij de Bulgaarse autoriteiten.
Beoordelingskader
6. De lidstaten van de Europese Unie hebben in de Dublinverordening gezamenlijke regelgeving vastgesteld over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling wanneer vaststaat dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [3]
6.1.
Uitgangspunt voor de werking van de Dublinverordening is dat lidstaten kunnen uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit betekent dat lidstaten erop mogen vertrouwen dat de andere lidstaten de vreemdeling in overeenstemming met het Europees verdrag voor de rechten van de mens en fundamentele vrijheden (EVRM), het Vluchtelingenverdrag en het Unierecht zullen behandelen. Dat is alleen dan anders wanneer kan worden vastgesteld dat een lidstaat een fundamentele systeemfout in de asielprocedure kent en er geen effectieve toegang tot een eerlijke asielprocedure bestaat.
6.2. Op grond van artikel 17 van de Dublinverordening kan een lidstaat afzien van de overdracht aan de verantwoordelijke lidstaat en de asielaanvraag zelf in behandeling nemen, bijvoorbeeld wanneer er concrete aanwijzingen zijn dat de verantwoordelijke lidstaat zijn internationale verplichtingen niet nakomt.
7. Hoewel eiser stelt dat hij tot 2 november 2023 internationale bescherming genoot in Bulgarije, blijkt uit de Eurodac-registratie zoals die is opgenomen in het dossier slechts dat eiser op 26 september 2022 in Bulgarije een asielaanvraag heeft gedaan. Uit de registratie blijkt niet dat door Bulgarije aan eiser internationale bescherming is verleend. Wel staat vast dat Bulgarije op 27 november 2023 akkoord gegaan is met de overname van de asielaanvraag van eiser. [4] Eiser en de staatssecretaris zijn het erover eens dat op 27 november 2023 eiser geen internationale bescherming genoot in Bulgarije. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de staatssecretaris zich op goede gronden op het standpunt stelt dat de Dublinverordening van toepassing is op eiser, ook zonder onderzoek te doen naar de echtheid van de door eiser overgelegde verklaring van de Bulgaarse autoriteiten over de gestelde beëindiging van de asielstatus per 2 november 2023. Deze beroepsgrond slaagt niet.
8. Reeds in haar uitspraak van 6 juli 2023 [5] heeft de meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats vastgesteld dat de staatssecretaris, zoals beschreven onder 6.1., ten opzichte van Bulgarije in beginsel kan uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank acht de uitspraak in de onderhavige procedure onverkort van toepassing, nu in de betreffende overwegingen expliciet is ingegaan op de omstandigheden die door eiser worden aangehaald en het AIDA-rapport over Bulgarije waarnaar eiser verwijst daarin is betrokken. Het oordeel van de rechtbank sluit voor het overdragen van Dublinclaimanten aan Bulgarije aan bij de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS). [6] De ABRvS oordeelt dat niet is gebleken dat aan Bulgarije overgedragen Dublinclaimanten een reëel risico lopen om slachtoffer te worden van pushbacks, dat Dublinclaimanten na overdracht aan Bulgarije in beginsel toegang hebben tot opvang, dat Dublinclaimanten zich tot de Bulgaarse autoriteiten kunnen wenden om te klagen over mishandelingen in detentie, dat Dublinclaimanten in Bulgarije beroep kunnen instellen tegen een eventuele afwijzing van een asielverzoek met behulp van rechtsbijstand en dat medische basiszorg beschikbaar is in de opvangcentra.
8.1.
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank in hetgeen eiser heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat ten aanzien van Bulgarije niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De situatie in Bulgarije ten aanzien van de door eiser aangehaalde omstandigheden in detentie, de toegang tot rechtsbijstand en de situatie in de Bulgaarse opvangcentra is niet zodanig slecht dat er sprake is van fundamentele systeemfouten die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid [7] bereiken. Daarbij is ook van belang dat eiser niet heeft geprobeerd om zich te beklagen bij de Bulgaarse autoriteiten of (hoogste) rechter terwijl dat wel van hem mag worden verwacht. Deze beroepsgrond slaagt evenmin.
9. Eiser betoogt dat de staatssecretaris vanwege de bijzondere, individuele omstandigheden van de overdracht aan Bulgarije had moeten afzien en toepassing had moeten geven aan artikel 17 van de Dublinverordening.
9.1.
Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening kan de staatssecretaris een asielaanvraag inhoudelijk in behandeling nemen. Volgens paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 doet de staatssecretaris dat in ieder geval als bijzondere, individuele omstandigheden de overdracht onevenredig hard maken. De rechter toetst of de staatssecretaris zich bij zijn belangenafweging voldoende rekenschap heeft gegeven van de bijzondere, individuele omstandigheden, voor zover aangevoerd.
9.2.
Eiser heeft aangevoerd dat hij onder slechte omstandigheden gedetineerd is geweest in Bulgarije en dat hij is mishandeld. Allereerst stelt de rechtbank vast dat de stelling van eiser niet nader is onderbouwd. Bovendien heeft eiser niet geprobeerd om over de gestelde misstanden te klagen bij de Bulgaarse autoriteiten of (hoogste) rechter. De enkele stelling van eiser dat dit - gelet op zijn ervaringen - niet van hem mag worden verwacht is onvoldoende om aannemelijk te maken dat klagen bij voorbaat zinloos is en eiser na overdracht aan Bulgarije een reëel risico loopt op een met artikel 4 van het EU Handvest en artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling. De beroepsgrond biedt geen concreet aanknopingspunt voor het oordeel dat Bulgarije in de individuele situatie van eiser tekortschiet en de internationale verplichtingen schendt. Bovendien heeft Bulgarije met het claimakkoord gegarandeerd dat het verzoek van eiser om internationale bescherming in behandeling zal worden genomen.
9.3.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de door eiser gestelde bijzondere, individuele omstandigheden geen aanleiding vormen toepassing te geven aan artikel 17 van de Dublinverordening en dat hij de asielaanvraag daarom in redelijkheid niet aan zich heeft getrokken. Niet valt in te zien waarom Nederland het aangewezen land is om de asielprocedure te doorlopen. Ook deze beroepsgrond faalt.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van
A. Hoekstra - Verbeek, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie uitspraak Hof van Justitie van 19 maart 2019, Jawo, ECLI:C:EU:2019:218.
2.De uitspraak van zittingsplaats Zwolle van 3 oktober 2023 (NL23.20061), de uitspraak van zittingsplaats Haarlem van 11 december 2023 (NL23.29300) en de uitspraak van zittingsplaats Haarlem van 26 januari 2024 (NL23.35560).
3.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
4.Met een verwijzing naar artikel 18, eerste lid, onder d van de Dublinverordening.
6.Zie de uitspraken van de ABRvS van 16 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3133 en ECLI:NL:RVS:2023:3134, van 16 oktober 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3806 en van 29 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:870.
7.Arrest Jawo, zie voetnoot 1.