ECLI:NL:RBDHA:2024:514

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 januari 2024
Publicatiedatum
19 januari 2024
Zaaknummer
NL24.11 en NL24.25
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.S. Gaastra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de rechtbank in beroep tegen aanvullend terugkeerbesluit en rechtmatigheid van de maatregel van bewaring

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 16 januari 2024, wordt het beroep van eiser tegen een aanvullend terugkeerbesluit en een maatregel van bewaring behandeld. Eiser, vertegenwoordigd door mr. H. Drenth, heeft een aanvullend terugkeerbesluit ontvangen van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. R.L.F. Zandbelt, op 22 december 2023. De rechtbank heeft vastgesteld dat eerdere terugkeerbesluiten van eiser in rechte vaststaan, waardoor het beroep tegen het aanvullende terugkeerbesluit niet ontvankelijk is. De rechtbank oordeelt dat het aanvullende terugkeerbesluit geen nieuw rechtsgevolg creëert en dat zij daarom onbevoegd is om hierover te oordelen.

Daarnaast beoordeelt de rechtbank de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring. Eiser betoogt dat de staatssecretaris niet voldeed aan de eisen voor het opleggen van een lichter middel en dat er onvoldoende voortvarend is gehandeld. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat er geen minder dwingende maatregelen mogelijk waren en dat de maatregel van bewaring rechtmatig is opgelegd. De rechtbank verklaart het beroep tegen de maatregel van bewaring ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.11 en NL24.25

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 januari 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. H. Drenth),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. R.L.F. Zandbelt).

Inleiding

1. Bij besluit van 22 december 2023 (bestreden besluit 1) heeft de staatssecretaris aan eiser een aanvullend terugkeerbesluit opgelegd. De staatssecretaris heeft op diezelfde dag aan eiser de maatregel van bewaring (bestreden besluit 2) op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 9 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, via een beeldverbinding, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

Over bestreden besluit 1 (het aanvullend terugkeerbesluit)
2. De rechtbank ziet zich, ambtshalve toetsend, in dit geval geplaatst voor de vraag of eiser ontvankelijk is in zijn beroep. De rechtbank stelt voorop dat de eerder aan eiser opgelegde terugkeerbesluiten van 27 augustus 2014 en 2 november 2023 in rechte vaststaan. Deze besluiten kunnen dus niet meer bij de bestuursrechter worden aangevochten. Het gaat in dit geval enkel om het aanvullend terugkeerbesluit van 22 december 2023. De staatssecretaris heeft in dit aanvullend terugkeerbesluit Marokko genoemd als land waar eiser naar moet terugkeren. Daarmee heeft de staatssecretaris willen voldoen aan de eis dat een vreemdeling weet naar welk land hij wordt geacht terug te keren. In dit verband wordt verwezen naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 2 juni 2021. [1] Daarbij merkt de rechtbank op dat in het terugkeerbesluit van 2 november 2023 en het aanvullend terugkeerbesluit eisers echte naam is opgenomen in plaats van zijn alias.
3. Ten aanzien van het terugkeerbesluit van 27 augustus 2014 heeft de rechtbank bij uitspraak van 5 juni 2023 [2] geoordeeld dat er sprake is van terugkeerbesluit dat voldoet aan de daaraan te stellen eisen om iemand in bewaring te kunnen stellen. Het land van terugkeer kan immers ondubbelzinnig uit de motivering worden afgeleid. In het besluit staat namelijk dat het geboorteland van eiser Marokko is en dat hij de Marokkaanse nationaliteit heeft. Verder wordt hem daarin de verplichting opgelegd terug te keren naar zijn land van herkomst of naar een ander land buiten de Europese Unie waar zijn toelating gewaarborgd is. Uit deze combinatie blijkt voldoende duidelijk dat de staatssecretaris eiser heeft verplicht terug te keren naar Marokko. [3] Dat er een alias is opgenomen in dat besluit, doet niet af aan het rechtsgeldige karakter van het besluit en de terugkeerverplichting. Het vreemdelingennummer geeft immers aan dat het over dezelfde persoon gaat die een vertrekplicht opgelegd heeft gekregen. Omdat reeds sprake is van 1 geldig terugkeerbesluit laat de rechtbank het besluit van 2 november 2023 onbesproken.
4. Het aanvullende terugkeerbesluit van 22 december 2023 kan daarom worden aangemerkt als een niet noodzakelijke aanvulling van het terugkeerbesluit van 27 augustus 2014. In zoverre is het aanvullende terugkeerbesluit geen besluit dat een nieuw rechtsgevolg tot stand brengt. Het aanvullende terugkeerbesluit is daarom geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht. Dit leidt ertoe dat de rechtbank onbevoegd is om kennis te nemen van het beroep. [4] De rechtbank laat de aangevoerde beroepsgronden over het aanvullend terugkeerbesluit daarom onbesproken. Zoals ook is geoordeeld in de uitspraak van de Afdeling van 28 juli 2023 [5] , volgt hieruit geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Over bestreden besluit 2 (de maatregel van bewaring)
5. De rechtbank beoordeelt of het opleggen van de maatregel van bewaring rechtmatig is. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
6. Het beroep is ongegrond. Het opleggen van de maatregel van bewaring is niet onrechtmatig. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Heeft de staatssecretaris de maatregel aan eiser uitgereikt?
7. Eiser voert aan dat ten onrechte in de maatregel van bewaring de opmerking: “een afschrift van deze maatregel is onmiddellijk aan de vreemdeling uitgereikt” is opgenomen. Eiser betoogt dat het niet mogelijk is dat de maatregel
isuitgereikt terwijl deze nog moet worden ondertekend en uitgeprint. De opmerking had daarom moeten zijn: “een afschrift van deze maatregel
wordtonmiddellijk aan de vreemdeling uitgereikt”.
7.1.
De beroepsgrond slaagt niet. Naar het oordeel van de rechtbank maakt deze opmerking niet dat de maatregel van bewaring niet op de juiste wijze is uitgereikt aan eiser. De rechtbank overweegt dat uit vaste jurisprudentie volgt dat in beginsel mag worden uitgegaan van de juistheid van een op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal, tenzij de vreemdeling bewijs heeft geleverd dat noopt tot afwijking van dit uitgangspunt. [6] Dat het woord ‘is’ is gebruikt in plaats van ‘wordt’ maakt dit niet anders. Eiser heeft verder ook niet betoogd of aannemelijk gemaakt dat hij de maatregel niet heeft ontvangen.
Kon de staatssecretaris volstaan met een lichter middel?
8. Eiser voert aan dat de staatssecretaris kon volstaan met een lichter middel. Eiser betoogt dat hij al sinds 21 mei 2023 in bewaring is gesteld en daarom zijn belangen zwaarder moeten wegen dan die van de staatssecretaris. De staatssecretaris heeft ten onrechte gemotiveerd dat er sprake is van omstandigheden die maken dat het niet opleggen van een lichter middel is gerechtvaardigd.
8.1.
De beroepsgrond slaagt niet. De staatssecretaris stelt zich, gelet op de onbetwiste gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd, terecht op het standpunt dat in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. Het onttrekkingsrisico bij het opleggen van een lichter middel in plaats van een inbewaringstelling is volgens de staatssecretaris te groot. De staatssecretaris heeft dit voldoende gemotiveerd, aangezien er een verzwaarde belangenafweging is gemaakt in de maatregel van bewaring. Hierbij heeft de staatssecretaris rekening gehouden met de gehele duur van de inbewaringstelling en erop gewezen dat eiser, gelet op de reeds afgegeven laissez-passer en de afgeronde asielprocedure, op korte termijn kan worden verwijderd naar Marokko. Verder heeft eiser niet gespecifieerd welke belangen maken dat er een lichter middel opgelegd had moeten worden. De staatssecretaris hoefde daarom geen aanleiding te zien om een lichter middel op te leggen.
Heeft de staatssecretaris voldoende voortvarend gehandeld?
9. Eiser voert aan de staatssecretaris onvoldoende voortvarend heeft gehandeld ten aanzien van de omzetting van de maatregel van bewaring. De asielaanvraag van eiser is op 20 december 2023 afgewezen. De grondslag van de maatregel van bewaring is op 22 december 2023 omgezet naar artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a van de Vw 2000. De grondslag van de maatregel is daarom te laat gewijzigd. Hierbij verwijst eiser naar een uitspraak van de Afdeling van 23 december 2021. [7]
9.1.
De rechtbank overweegt dat uit de uitspraak van de Afdeling van 10 januari 2018 [8] volgt dat de vraag of een bewaringsmaatregel tijdig is omgezet alleen kan worden beoordeeld in het beroep dat zich richt tegen die maatregel. Dit raakt immers aan de vraag of de wettelijke grondslag voor de bewaring tot aan het moment van opheffing aanwezig was. Eiser heeft tegen de vorige maatregel van 22 september 2023 geen beroep ingesteld. Omdat die maatregel hier niet ter toetsing voorligt, komt de rechtbank niet toe aan de vraag of die maatregel te laat is omgezet en of de staatssecretaris voldoende voortvarend heeft gehandeld. De beroepsgrond slaagt niet.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
10. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [9]

Conclusie en gevolgen

11. De rechtbank verklaart zich onbevoegd om van het beroep tegen het aanvullende terugkeerbesluit kennis te nemen.
11.1.
Het beroep tegen de maatregel van bewaring is ongegrond. Dat betekent dat de inbewaringstelling van eiser rechtmatig was en de staatssecretaris geen schadevergoeding aan eiser hoeft te betalen. Daarom wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11.2.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart zich onbevoegd om van het beroep tegen het aanvullend terugkeerbesluit (bestreden besluit 1) kennis te nemen;
- verklaart het beroep tegen de maatregel van bewaring (bestreden besluit 2) ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Gaastra, rechter, in aanwezigheid van mr. N. El-Amrani, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak voor zover die over bestreden besluit 2 gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.
Tegen deze uitspraak voor zover die over bestreden besluit 1 gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.ABRvS 2 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1155.
2.Rb. Den Haag (zp. Arnhem) 5 juni 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:8161.
3.Vergelijk ABRvS 27 oktober 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2369.
4.ABRvS 28 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2895.
5.Idem.
6.Zie bijvoorbeeld ABRvS 15 februari 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BL4570 en ABRvS 24 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:213.
7.ABRvS 23 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2963.
8.ABRvS 10 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:67.
9.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.