ECLI:NL:RBDHA:2024:5904

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 april 2024
Publicatiedatum
23 april 2024
Zaaknummer
NL24.14904
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de maatregel van bewaring in het bestuursrecht met betrekking tot vreemdelingen en EU-recht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 april 2024 uitspraak gedaan in een vervolgberoep van eiser tegen de maatregel van bewaring die op 4 augustus 2023 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was opgelegd. Eiser, een Marokkaanse nationaliteit, heeft op 4 april 2024 een aanvraag ingediend voor toetsing aan EU-recht, waarbij hij stelt dat hij rechtmatig verblijf heeft in Nederland vanwege zijn partner en kind die de Belgische nationaliteit bezitten. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser geen documenten heeft overgelegd ter onderbouwing van zijn aanvraag en dat de aanvraag summier was ingevuld. Verweerder heeft in het verweerschrift gesteld dat er sprake is van misbruik van procesrecht, omdat de aanvraag enkel zou zijn ingediend om de invrijheidstelling van eiser te forceren.

De rechtbank heeft overwogen dat indien de maatregel van bewaring in strijd is met de Vreemdelingenwet, zij het beroep gegrond kan verklaren en de maatregel kan opheffen. Echter, de rechtbank oordeelt dat de maatregel van bewaring rechtmatig is, omdat eiser niet heeft aangetoond dat hij procedureel rechtmatig verblijf heeft in Nederland. De rechtbank concludeert dat de aanvraag om toetsing aan het EU-recht niet gelijkgesteld kan worden met een aanvraag die de vereiste wettelijke grondslag voor detentie zou wegnemen. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.14904

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. A.G. Kleijweg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. L. Verhaegh).

Procesverloop

Verweerder heeft op 4 augustus 2023 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
Verweerder heeft desgevraagd een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten op 11 april 2024.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Hierbij wordt verwezen naar de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van
17 augustus 2023. [1] Vervolgens zijn al eerder vervolgberoepen beoordeeld. Hierbij wordt verwezen naar de uitspraken van deze rechtbank en zittingsplaats van 22 september 2023 [2] , 6 november 2023 [3] , 30 november 2023 [4] en 25 januari 2024. [5] Daarnaast heeft deze rechtbank en zittingsplaats bij uitspraak van 21 februari 2024 het verlengingsbesluit beoordeeld en geoordeeld dat dat de duur van de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was verlengd. Nadien is op 27 maart 2024 uitspraak gedaan op een vervolgberoep van eiser. [6] Daarom staat nu alleen ter beoordeling of de maatregel van bewaring sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek, 21 maart 2024, rechtmatig is.
4. Eiser voert aan dat hij op 4 april 2024 een aanvraag “Toetsing EU-recht” heeft ingediend. Eiser heeft een partner en kind in België en zij hebben de Belgische nationaliteit. Dit betekent dat eiser procedureel rechtmatig verblijf heeft in Nederland. Daardoor ontbreekt de vereiste wettelijke grondslag voor detentie, zodat de bewaring vanaf het moment van het indienen van het verzoek onrechtmatig is. Eiser verwijst ter onderbouwing naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Den Haag, van 22 december 2023 [7] en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 12 november 2021. [8]
5. Verweerder stelt zich in het verweerschrift op het standpunt dat sprake is van misbruik van procesrecht omdat de aanvraag enkel is ingediend om de invrijheidstelling van eiser te forceren. De aanvraag is summier ingevuld, niet onderbouwd en eiser heeft bovendien niet eerder melding gemaakt van een vrouw en kind met de Belgische nationaliteit.
De rechtbank oordeelt als volgt.
6. Uit de uitspraak van de Afdeling van 12 november 2021 volgt dat een vreemdeling die een aanvraag heeft ingediend om toetsing aan EU-recht, procedureel rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, aanhef en onder e, van de Vw. Als een vreemdeling na het opleggen van de bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw een aanvraag om toetsing van het EU-recht heeft ingediend, kan deze bewaring na de aanvraag niet op grond van deze bepaling of een andere wettelijke bepaling worden voortgezet.
7. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiser heeft op 4 april 2024 een aanvraag “Toetsing EU-recht” ingediend en eiser wenst verblijf bij zijn gestelde partner en kind van Belgische nationaliteit. Eiser heeft in het aanvraagformulier niet aangekruist wat het doel van het verblijf is in Nederland. Verweerder stelt zich gelet daarop terecht op het standpunt dat reeds om die reden de aanvraag niet gelijk gesteld kan worden met de aanvraag die het effect resulteert als bedoeld in de Afdelingsuitspraak van 12 november 2021. Daarnaast is van belang dat eiser geen documenten heeft ingediend om zijn aanvraag te onderbouwen. Los van de vraag of eiser al dan niet eerder ten overstaan van verweerder heeft verklaard over zijn gestelde partner en kind in België, mocht van eiser, gelet op de duur van de bewaring en het niet eerder opwerpen van deze grond, wel verwacht worden dat hij de gestelde familieband met zijn gestelde partner en kind zou onderbouwen met enige documenten. Eiser heeft echter alleen een aanvraag om toetsing aan het EU-recht overgelegd zonder enige onderbouwing. Gelet hierop zijn er voldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat sprake is van misbruik, in die die zin dat eiser een processuele bevoegdheid evident heeft aangewend voor een ander doel dan waarvoor die is gegeven. Verweerder verwijst hierbij terecht naar artikel 35 van de Richtlijn 2004/38/EG en artikel 8.25 van het Vb [9] waaruit blijkt dat geen rechten op grond van het Unierecht ontstaan als er sprake is van rechtsmisbruik of fraude. De rechtbank is dan ook met verweerder van oordeel dat eiser de aanvraag om toetsing aan het Unierecht enkel heeft ingediend om de bewaring op te heffen en dat er aldus sprake is van misbruik van procesrecht. Derhalve is geen sprake van procedureel rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, aanhef en onder e, van de Vw. [10] Het voortduren van de bewaring is rechtmatig.
8. De rechtbank merkt tot slot ten overvloede op dat uit het begeleidend schrijven van de gemachtigde van eiser bij de aanvraag blijkt dat de gestelde partner en kind van eiser in België zouden verblijven. Eiser kan gelet daarop dan ook niet met een aanvraag bereiken dat hij rechtmatig in Nederland kan verblijven. Indien eiser verblijf wenst bij zijn gestelde partner en kind in België dient hij aldaar een aanvraag in te dienen.
9. De rechtbank ziet ook overigens geen aanleiding voor het oordeel dat het voortduren van de maatregel van bewaring onrechtmatig is.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.