In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel beoordeeld. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 20 maart 2024 niet in behandeling genomen, omdat Bulgarije verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft op 23 april 2024 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigden van zowel eiser als verweerder aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is. Dit houdt in dat de rechtbank het besluit van de Staatssecretaris om de aanvraag niet in behandeling te nemen, in stand houdt. De rechtbank verwijst naar de Dublinverordening, die bepaalt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek om terugname aan Bulgarije gedaan, dat door Bulgarije is aanvaard.
Eiser heeft aangevoerd dat Bulgarije niet kan worden vertrouwd op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, gezien de ernstige tekortkomingen in het Bulgaarse asielproces. De rechtbank oordeelt echter dat er geen voldoende bewijs is dat eiser bij terugkeer naar Bulgarije in een situatie van materiële deprivatie zal komen. De rechtbank stelt vast dat eiser niet heeft aangetoond dat hij heeft geprobeerd om zich te beklagen bij de Bulgaarse autoriteiten, wat wel van hem verwacht mag worden.
De rechtbank concludeert dat de argumenten van eiser niet voldoende zijn om aan te nemen dat zijn overdracht naar Bulgarije onevenredig hard zou zijn. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er wordt geen proceskostenvergoeding toegekend. De uitspraak is gedaan door rechter N.M. van Waterschoot, in aanwezigheid van griffier R. de Boer, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.