ECLI:NL:RBDHA:2024:6559

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 mei 2024
Publicatiedatum
1 mei 2024
Zaaknummer
NL24.12292
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel beoordeeld. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 20 maart 2024 niet in behandeling genomen, omdat Bulgarije verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft op 23 april 2024 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigden van zowel eiser als verweerder aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is. Dit houdt in dat de rechtbank het besluit van de Staatssecretaris om de aanvraag niet in behandeling te nemen, in stand houdt. De rechtbank verwijst naar de Dublinverordening, die bepaalt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek om terugname aan Bulgarije gedaan, dat door Bulgarije is aanvaard.

Eiser heeft aangevoerd dat Bulgarije niet kan worden vertrouwd op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, gezien de ernstige tekortkomingen in het Bulgaarse asielproces. De rechtbank oordeelt echter dat er geen voldoende bewijs is dat eiser bij terugkeer naar Bulgarije in een situatie van materiële deprivatie zal komen. De rechtbank stelt vast dat eiser niet heeft aangetoond dat hij heeft geprobeerd om zich te beklagen bij de Bulgaarse autoriteiten, wat wel van hem verwacht mag worden.

De rechtbank concludeert dat de argumenten van eiser niet voldoende zijn om aan te nemen dat zijn overdracht naar Bulgarije onevenredig hard zou zijn. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er wordt geen proceskostenvergoeding toegekend. De uitspraak is gedaan door rechter N.M. van Waterschoot, in aanwezigheid van griffier R. de Boer, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.12292

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. J.J. de Vries),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S.J. de Vries).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 20 maart 2024 niet in behandeling genomen, omdat Bulgarije verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 23 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt verweerder een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Bulgarije een verzoek om terugname gedaan. Bulgarije heeft dit verzoek aanvaard.

Het beroep van eiser

5. Namens eiser is het volgende aangevoerd. Ten onrechte stelt verweerder dat ten aanzien van Bulgarije kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Er zijn aanzienlijke zorgen omtrent de doeltreffendheid van het asielstelsel en de bescherming van de rechten van asielzoekers. Rapporten van internationale mensenrechtenorganisaties hebben herhaaldelijk gewezen op ernstige tekortkomingen in het Bulgaarse asielproces, waaronder overbevolking van opvangcentra, gebrek aan juridische bijstand en beschuldigingen van mishandeling van asielzoekers. Ook gaat verweerder ten onrechte voorbij aan de informatie uit het AIDA-landenrapport Bulgarije van 2022, waaruit blijkt dat er in grote mate gebruik wordt gemaakt van pushbacks en dat de leefomstandigheden in de asielopvang zeer slecht zijn. Eiser is dan ook van mening dat hij bij terugkeer naar Bulgarije terecht zal komen in een situatie van diepgaande materiële deprivatie, hetgeen een schending van artikel 3 van het EVRM [2] inhoudt. Daarnaast is verweerder eveneens voorbij gegaan aan de bijzondere individuele omstandigheden van eiser, namelijk dat hij graag gezinshereniging wil aanvragen voor zijn vader en zus. Daarnaast heeft eiser twee neven die in Nederland woonachtig zijn. Daarnaast heeft eiser er geen enkel vertrouwen in dat klagen in Bulgarije bij hogere instanties op korte termijn zal leiden tot een oplossing. Het voeren van een procedure daarover kost tijd en veel ook geld, hetgeen eiser niet heeft. Eiser kan zich ook niet verenigen met het terugkeerbesluit en de vertrektermijn.
Herhaling zienswijze
6. De rechtbank oordeelt allereerst dat de algemene stelling namens eiser dat hetgeen namens hem in de zienswijze is opgenomen in beroep als herhaald en ingelast moet worden beschouwd, onvoldoende is om te kunnen aanmerken als een beroepsgrond waar de rechtbank op dient in te gaan. Verweerder is in het bestreden besluit gemotiveerd ingegaan op de zienswijze van eiser. Voor zover eiser in beroep niet concreet heeft aangegeven waarom de reactie van verweerder op de zienswijze volgens hem niet juist of niet toereikend is, zal de rechtbank zich hierna uitsluitend richten op wat eiser in beroep heeft aangevoerd.
Leeftijd van eiser
7. De rechtbank stelt vast dat verweerder op 22 november 2023 een “
verzoek tot wijziging identiteitsgegevens” aan de vreemdelingenpolitie heeft gedaan. Redengevend hiervoor is informatie afkomstig uit Oostenrijk en Bulgarije. Deze wijziging betekent dat eiser door verweerder niet langer als een minderjarige vreemdeling wordt aangemerkt. Ook stelt de rechtbank vast dat het voorgaande namens eiser zowel in de zienswijze als in de gronden van beroep niet is betwist.
Het interstatelijk vertrouwensbeginsel
8. Naar het oordeel van de rechtbank mag verweerder ten opzichte van Bulgarije uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit betekent dat Nederland erop mag vertrouwen dat Bulgarije eiser in overeenstemming met het EVRM, het Vluchtelingenverdrag en het Unierecht zal behandelen. De rechtbank verwijst naar verschillende uitspraken van de Afdeling [3] van 16 augustus 2023 [4] en 16 oktober 2023 [5] , waarin is geoordeeld dat niet is gebleken dat aan Bulgarije overgedragen Dublinclaimanten een reëel risico lopen om slachtoffer te worden van pushbacks, dat Dublinclaimanten na overdracht aan Bulgarije in beginsel toegang hebben tot opvang, dat Dublinclaimanten zich tot de Bulgaarse autoriteiten kunnen wenden om te klagen over mishandelingen in detentie, dat Dublinclaimanten in Bulgarije beroep kunnen instellen tegen een eventuele afwijzing van een asielverzoek met behulp van rechtsbijstand en dat medische basiszorg beschikbaar is in de opvangcentra. In de recente Afdelingsuitspraak van 29 februari 2024 [6] is ook ingegaan op de omstandigheden in detentiecentra alsmede de situatie in de Bulgaarse opvangcentra in relatie tot de vraag of bij de toepassing van de Dublinverordening voor Bulgarije mag worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Afdeling heeft overwogen dat, ondanks aanwezige problemen, niet is gebleken dat een persoon die volledig afhankelijk is van overheidssteun, buiten zijn wil en eigen keuzes om terechtkomt in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie en dat een vreemdeling zich tot de Bulgaarse autoriteiten kan wenden als hij problemen ervaart in de opvang.
8.1.
In hetgeen namens eiser is aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat ten aanzien van Bulgarije (thans) niet (langer) van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Daarbij is van belang dat gesteld noch gebleken is dat eiser heeft geprobeerd om zich te beklagen bij de Bulgaarse autoriteiten of (hoogste) rechter terwijl dat wel van hem mag worden verwacht. Evenmin is gebleken dat de Bulgaarse autoriteiten hem niet willen of kunnen helpen.
Ten aanzien van artikel 17 van de Dublinverordening
9. Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening kan verweerder een verzoek om internationale bescherming ook onverplicht inhoudelijk in behandeling nemen. Dat is een discretionaire bevoegdheid. Deze bevoegdheid wordt in ieder geval gebruikt als er sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden waardoor een overdracht leidt tot een onevenredige hardheid. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat er sprake is van zulke omstandigheden.
9.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder geen aanleiding heeft hoeven zien om de asielaanvraag naar zich toe te trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat overdracht naar Bulgarije onevenredig hard is. De familiebanden in Nederland zijn daarvoor op zichzelf onvoldoende. Verweerder heeft in aanvulling hierop terecht opgemerkt dat de vader en zus van eiser niet in Nederland verblijven. Verder heeft verweerder op goede gronden overwogen dat eiser zijn wens voor het aanvragen van gezinshereniging kenbaar kan maken bij de Bulgaarse autoriteiten. Ook ten aanzien van de twee neven van eiser die woonachtig zijn in Nederland, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat sprake is van een bijzondere, individuele omstandigheid die maakt dat eisers overdracht aan Bulgarije getuigt van een onevenredige hardheid. Verweerder heeft hierover terecht overwogen dat eiser deze gestelde familiebanden niet heeft onderbouwd. Daar komt bij dat eiser tijdens het “
aanmeldgehoor AMV” van 22 november 2023 desgevraagd heeft verklaard dat hij niet bij zijn twee neven in Nederland wil verblijven.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen vergoeding krijgt van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van R. de Boer, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak bekend is gemaakt. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.