ECLI:NL:RBDHA:2024:6861

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 mei 2024
Publicatiedatum
7 mei 2024
Zaaknummer
NL24.14362
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.S. Gaastra
  • S.M. Hampsink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beoordeeld. De staatssecretaris had de asielaanvraag van eiser, ingediend op 9 november 2023, niet in behandeling genomen, omdat Bulgarije verantwoordelijk zou zijn voor de aanvraag. De rechtbank heeft op 6 mei 2024 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij het beroep van eiser ongegrond werd verklaard.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat Bulgarije verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag, op basis van de Dublinverordening. Eiser betoogde dat Bulgarije niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan, omdat er fundamentele systeemfouten zijn in de opvangvoorzieningen en detentie in Bulgarije. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de staatssecretaris in het algemeen mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, zoals bevestigd door recente rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

De rechtbank heeft de argumenten van eiser, waaronder de verwijzing naar pushbacks en de noodzaak van een verdergaande onderzoeksplicht, niet gevolgd. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer naar Bulgarije een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de asielaanvraag van eiser terecht niet in behandeling heeft genomen en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.14362

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 mei 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. C.H.M. Geraedts),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. J.P. Guérain).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 3 april 2024, waarin de staatssecretaris de asielaanvraag van eiser van
9 november 2023 niet in behandeling heeft genomen omdat Bulgarije verantwoordelijk zou zijn voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep, samen met het verzoek om een voorlopige voorziening hangende dit beroep, [1] op 22 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris de aanvraag van eiser niet in behandeling had mogen nemen omdat Bulgarije daar verantwoordelijk voor zou zijn. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [2] In dit geval heeft Nederland bij Bulgarije een verzoek om terugname gedaan. Bulgarije heeft dit verzoek op 14 december 2023 geaccepteerd.

Mag de staatssecretaris voor Bulgarije uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?

5. Eiser betoogt dat de staatssecretaris voor Bulgarije niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. Dat Bulgarije de claim heeft geaccepteerd, betekent volgens eiser nog niet dat een behandeling van zijn asielverzoek gegarandeerd is. Bulgarije maakt zich namelijk schuldig aan pushbacks en in de opvangvoorzieningen en detentie bestaan fundamentele systeemfouten. Deze fundamentele systeemfouten blijken ook uit eigen verklaringen en waarnemingen van eiser. Ter onderbouwing van zijn betoog wijst eiser op een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 11 december 2023. [3] Gelet hierop is volgens eiser sprake van een zodanige situatie dat de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid zoals beschreven in het arrest Jawo wordt bereikt. [4] Volgens eiser blijkt bovendien uit het arrest van het Hof van Justitie van 29 februari 2024, en in het bijzonder de daarin besproken pushbackpraktijken, dat op de staatssecretaris de plicht rust om (ambtshalve) te onderzoeken of eiser bij terugkeer naar Bulgarije een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM te wachten te staat. De staatssecretaris heeft ten onrechte geen uitvoering gegeven aan deze onderzoeksplicht. [5] Eiser wijst er verder op dat de zittingsplaats Roermond van deze rechtbank zaken aanhoudt die gaan over het interstatelijk vertrouwen in Bulgarije, [6] omdat de door het Hof van justitie op 29 februari 2024 beantwoorde prejudiciële vragen over de (on)deelbaarheid van het interstatelijk vertrouwensbeginsel [7] daar volgens die zittingsplaats een rol kunnen spelen. Hoewel die prejudiciële vragen zagen op Polen, zijn deze volgens eiser ook voor Bulgarije relevant en verzoekt eiser de rechtbank de behandeling van zijn beroep aan te houden.
5.1.
Het betoog slaagt niet. De staatssecretaris stelt zich, onder verwijzing naar recente rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), terecht op het standpunt dat hij voor Bulgarije in het algemeen mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. [8] De Afdeling heeft zich in haar uitspraak van 29 februari 2024 [9] uitgelaten over de opvangvoorzieningen zoals beschreven in de door eiser aangehaalde uitspraak van de rechtbank Haarlem van 11 december 2023. De Afdeling heeft overwogen dat er in de opvangcentra problemen zijn met het onderhoud van de voorzieningen, ongedierte, de hygiëne, het eten en de ongewenste toegang van verdachte personen. Daaruit volgt niet dat een persoon die volledig afhankelijk is van overheidssteun, buiten zijn wil en eigen keuzes om terechtkomt in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie. Bovendien kan de vreemdeling zich tot de Bulgaarse autoriteiten wenden als hij problemen ervaart in de opvang, omdat niet is gebleken dat zij hem niet kunnen of willen helpen. Op grond hiervan komt de Afdeling tot de conclusie dat er geen aanleiding is om te veronderstellen dat de vreemdeling bij overdracht aan Bulgarije een reëel risico loopt op een met artikel 4 Handvest en artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling. De rechtbank volgt deze overwegingen van de Afdeling. Het betoog van eiser dat de Afdelingsuitspraak van 29 februari 2024 niet op hem van toepassing is, volgt de rechtbank niet. Het is namelijk niet gebleken dat de opvangomstandigheden waar eiser mee te maken heeft gehad anders dan wel slechter waren dan reeds beoordeeld door de Afdeling. Dat gelet op de pushbacks aan de grens sprake is van een verdergaande onderzoeksplicht voor de staatssecretaris volgt de rechtbank ook niet. Uit het arrest van het Hof van justitie van 29 februari 2024 waar eiser naar verwijst volgt dat het in de eerste plaats aan de vreemdeling is om aannemelijk te maken dat een andere lidstaat zich niet houdt aan zijn verdragsverplichtingen. Vervolgens is het aan de staatssecretaris om deze informatie te onderzoeken en beoordelen. Daarbij dient de staatssecretaris in een voorkomend geval op eigen initiatief rekening te houden met relevante informatie waarvan hij niet onkundig kan zijn met betrekking tot mogelijke structurele tekortkomingen in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen voor personen die in de verantwoordelijke lidstaat om internationale bescherming verzoeken. [10] Eiser heeft in deze procedure gewezen op het AIDA-rapport van maart 2023, die is meegenomen in de recente rechtspraak van de Afdeling waar de staatssecretaris naar verwijst. [11] Hoewel uit het AIDA-rapport blijkt dat er pushbacks plaatsvinden in Bulgarije, stelt de staatssecretaris terecht dat er in dit rapport geen concrete aanknopingspunten te vinden zijn dat ook Dublinclaimanten na overdracht aan Bulgarije een reëel risico lopen om slachtoffer te worden van pushbacks. Gesteld noch gebleken is dat er andere informatie is waaruit een ander beeld naar voren komt. Van een verdergaande onderzoeksplicht is daarom geen sprake. Verder volgt uit het arrest van het Hof van justitie van 29 februari 2024 dat de situatie waarin eiser zelf terecht zal komen bepalend is voor de vraag of hij aan Bulgarije mag worden overgedragen. [12] Hierdoor leiden de pushbacks aan de grens niet tot het oordeel dat voor Bulgarije niet mag worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank ziet, anders dan de zittingsplaats Roermond van deze rechtbank in vergelijkbare zaken, dan ook geen reden om het beroep van eiser aan te houden. Ten aanzien van de detentie heeft de staatssecretaris verder terecht gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij onrechtmatig in detentie heeft gezeten. Als eiser vindt dat de Bulgaarse autoriteiten disproportioneel of onrechtmatig hebben gehandeld, kan hij daarover klagen bij de Bulgaarse instanties. Er is niet gebleken dat voor eiser die mogelijkheid niet bestond of dat hij hier gebruik van heeft gemaakt. Tot slot volgt de rechtbank eiser niet in zijn betoog dat het claimakkoord geen garantie geeft op de behandeling van zijn asielverzoek. Nog afgezien van het feit dat eiser dit betoog niet heeft onderbouwd, heeft Bulgarije met het claimakkoord uitdrukkelijk gegarandeerd dat de asielaanvraag van eiser in behandeling zal worden genomen en zal worden behandeld in overeenstemming met de Europese regelgeving. Er bestaat daarom geen reden voor het oordeel dat eisers asielaanvraag niet in behandeling zal worden genomen.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Gaastra, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.M. Hampsink, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zaaknummer: NL24.14363.
2.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
3.Eiser wijst op Rb. Den Haag (zp Haarlem) 11 december 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:20675, r.o. 9.1 en 9.2.
4.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218 (
5.Eiser wijst op HvJEU 29 februari 2024, ECLI:EU:C:2024:195, r.o. 78.
6.Rb Den Haag (vzr.) (zp Roermond) 16 april 2024, zaaknummer: NL24.7348 (niet gepubliceerd).
7.Eiser wijst in dat verband ook op Rb. Den Haag (zp ’s-Hertogenbosch) 27 maart 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:4267.
8.De staatssecretaris wijst (onder meer) op ABRvS 29 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:870; ABRvS 16 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3133 en ECLI:NL:RVS:2023:3134.
9.AbRvS 29 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:870.
10.HvJEU 29 februari 2024, ECLI:NL:EU:C:2024:195, r.o. 72 en 78.
11.Zie ook ABRvS 16 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3133 en ECLI:NL:RVS:2023:3134.
12.Zie HvJEU 29 februari 2024, ECLI:EU:C:2024:195, punt 64.