ECLI:NL:RBDHA:2024:6945
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf voor pleegkinderen op basis van onvoldoende bewijs van familierechtelijke relatie
In deze zaak hebben eiseressen, twee minderjarige kinderen, een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in Nederland, ingediend door hun pleegmoeder, referente. De aanvraag is afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat eiseressen de familierechtelijke relatie met hun gestelde biologische ouders niet aannemelijk hebben gemaakt. De rechtbank heeft op 29 april 2024 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij het beroep van eiseressen ongegrond is verklaard.
De rechtbank heeft vastgesteld dat referente, die een verblijfsvergunning asiel heeft, op 8 maart 2019 een aanvraag voor een mvv voor eiseressen heeft ingediend. De aanvraag is in eerste instantie afgewezen op 16 juli 2020 en na bezwaar is deze afwijzing op 17 maart 2023 gehandhaafd. Eiseressen hebben geen officiële documenten overgelegd die hun identiteit en de familierechtelijke relatie met hun biologische ouders bevestigen. De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van de aanvraag terecht is, omdat er geen bewijs is dat de gestelde pleegouder-pleegkind relatie bestaat.
De rechtbank heeft ook de argumenten van eiseressen over de zorgvuldigheid van het besluit van verweerder beoordeeld. Eiseressen hebben aangevoerd dat verweerder niet adequaat heeft gereageerd op hun verzoeken om informatie en dat de afwijzing onzorgvuldig tot stand is gekomen. De rechtbank concludeert echter dat, ondanks enkele tekortkomingen in de procedure, de afwijzing van de aanvraag niet onrechtmatig is. De rechtbank heeft de afwijzing van de aanvraag als rechtmatig beoordeeld, omdat de identiteit van de biologische ouders en de familierechtelijke relatie niet zijn aangetoond. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen aanleiding was voor verweerder om het voordeel van de twijfel te geven aan eiseressen, gezien de contra-indicaties die zijn vastgesteld.
Uiteindelijk heeft de rechtbank de conclusie getrokken dat het bestreden besluit niet onrechtmatig is en dat het beroep van eiseressen ongegrond is. De rechtbank heeft geen proceskostenvergoeding toegewezen.