ECLI:NL:RBDHA:2024:6945

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 april 2024
Publicatiedatum
7 mei 2024
Zaaknummer
NL23.11399
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf voor pleegkinderen op basis van onvoldoende bewijs van familierechtelijke relatie

In deze zaak hebben eiseressen, twee minderjarige kinderen, een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in Nederland, ingediend door hun pleegmoeder, referente. De aanvraag is afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat eiseressen de familierechtelijke relatie met hun gestelde biologische ouders niet aannemelijk hebben gemaakt. De rechtbank heeft op 29 april 2024 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij het beroep van eiseressen ongegrond is verklaard.

De rechtbank heeft vastgesteld dat referente, die een verblijfsvergunning asiel heeft, op 8 maart 2019 een aanvraag voor een mvv voor eiseressen heeft ingediend. De aanvraag is in eerste instantie afgewezen op 16 juli 2020 en na bezwaar is deze afwijzing op 17 maart 2023 gehandhaafd. Eiseressen hebben geen officiële documenten overgelegd die hun identiteit en de familierechtelijke relatie met hun biologische ouders bevestigen. De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van de aanvraag terecht is, omdat er geen bewijs is dat de gestelde pleegouder-pleegkind relatie bestaat.

De rechtbank heeft ook de argumenten van eiseressen over de zorgvuldigheid van het besluit van verweerder beoordeeld. Eiseressen hebben aangevoerd dat verweerder niet adequaat heeft gereageerd op hun verzoeken om informatie en dat de afwijzing onzorgvuldig tot stand is gekomen. De rechtbank concludeert echter dat, ondanks enkele tekortkomingen in de procedure, de afwijzing van de aanvraag niet onrechtmatig is. De rechtbank heeft de afwijzing van de aanvraag als rechtmatig beoordeeld, omdat de identiteit van de biologische ouders en de familierechtelijke relatie niet zijn aangetoond. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen aanleiding was voor verweerder om het voordeel van de twijfel te geven aan eiseressen, gezien de contra-indicaties die zijn vastgesteld.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de conclusie getrokken dat het bestreden besluit niet onrechtmatig is en dat het beroep van eiseressen ongegrond is. De rechtbank heeft geen proceskostenvergoeding toegewezen.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.11399
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2005, V-nummer: [V-nummer 1] , en

[eiseres 2], geboren op [geboortedatum 2] 2010, V-nummer: [V-nummer 2] , eiseressen, (gemachtigde: mr. L.M. Straver),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J.J.F.M. van Raak).

Inleiding

1. Op 17 januari 2019 is [referente] (hierna: referente) in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Op 8 maart 2019 heeft zij een aanvraag ingediend om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) ten behoeve van eiseressen, haar gestelde pleegkinderen. Referente stelt een zus te zijn van de biologische moeder van eiseressen.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 16 juli 2020 afgewezen. Met het bestreden besluit van 17 maart 2023 op het bezwaar van eiseressen is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. Eiseressen hebben tegen dit besluit beroep ingesteld.
1.2.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.3.
Eiseressen hebben op 9 december 2023 aanvullende beroepsgronden ingediend.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 19 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: referente, de gemachtigde van eiseressen en de gemachtigde van verweerder. Als tolk is verschenen L. Malovic.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Aan referente is op 17 januari 2019 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend op grond van artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Referente heeft op 8 maart 2019 een aanvraag ingediend voor een mvv voor eiseressen. Zij stelt dat de biologische ouders van eiseressen, [moeder] (moeder) en [vader] (vader) zijn. [moeder] is volgens referente haar zus. Referente heeft deze aanvraag
ingediend, omdat zij stelt dat de ouders van eiseressen overleden zijn, zij hun pleegmoeder is en met hen herenigd wil worden. Sinds haar vertrek uit Uganda worden eiseressen opgevangen door een kennis, genaamd [kennis] .
Wat heeft verweerder besloten?
3. Verweerder heeft de aanvraag in het primaire besluit afgewezen en in het bestreden besluit de afwijzing gehandhaafd. Verweerder heeft de identiteit van eiseressen aannemelijk geacht aan de hand van de door hen overgelegde paspoorten. Eiseressen hebben echter geen officiële documenten en ook geen indicatieve documenten overgelegd waaruit de identiteit van hun biologische ouders blijkt. Eiseressen hebben de familierechtelijke relatie tussen hen en hun gestelde biologische ouders niet aannemelijk gemaakt. Ook hebben eiseressen het overlijden van de gestelde biologische ouders niet aannemelijk gemaakt. Verder heeft verweerder de overgelegde valse overlijdensakte van de gestelde biologische vader als contra-indicatie aangemerkt, zodat er geen aanleiding bestond om eiseressen het voordeel van de twijfel te geven en nader onderzoek te starten. De gestelde pleegouder-pleegkind relatie met referente is volgens verweerder ook niet met documenten aannemelijk gemaakt.

Wat is het oordeel van de rechtbank?

4. De rechtbank beoordeelt de weigering van verweerder om eiseressen een mvv te verlenen in het kader van nareis. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseressen.
5. Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Over de totstandkoming van het bestreden besluit
6. Eiseressen voeren aan dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen, omdat verweerder heeft nagelaten om de onderzoeksresultaten van het Bureau Documenten van originele documenten die op 28 december 2021 zijn overgelegd, in bezwaar aan eiseressen te doen toekomen en hen daarbij in gelegenheid te stellen daarop te reageren. Ook voeren eiseressen aan dat het besluit niet zorgvuldig tot stand is gekomen, omdat verweerder niet heeft gereageerd op het tijdens de hoorzitting gedane verzoek om algemene informatie over het aanvragen van documenten in Uganda schriftelijk aan eiseressen te sturen.
7. Verweerder heeft desgevraagd in een brief van 7 november 2023 toegelicht dat de documenten die op 28 december 2021 zijn overgelegd op 10 januari 2022 zijn onderzocht door Bureau Documenten en dat daaruit blijkt dat ze niet op echtheid kunnen worden onderzocht en dat dit in systeem Indigo is geregistreerd. Verweerder heeft daarvan een screenprint overgelegd. Verweerder heeft verder alsnog op 11 oktober 2023 een onderzoeksrapport laten opmaken en dat op 7 november 2023 aan de gemachtigde gestuurd. Verweerder heeft over het verzoek toegelicht dat de tijdens de hoorzitting gestelde vragen over het verkrijgen van een paspoort door eiseressen zonder de verplichte aanwezigheid van een ouder of officiële voogd gebaseerd waren op verouderde landeninformatie. Daarom zijn deze vragen volgens verweerder niet langer relevant. Dit geldt te meer, aldus verweerder, omdat de identiteit van eiseressen aan de hand van hun paspoorten in het primaire besluit al aannemelijk is geacht.
8. De rechtbank is van oordeel dat de hiervoor vermelde gang van zaken wellicht niet de schoonheidsprijs verdient, maar dat maakt nog niet dat het bestreden besluit niet zorgvuldig tot stand is gekomen. Daarbij betrekt de rechtbank ook dat de identiteit van eiseressen aannemelijk is geacht aan de hand van hun (authentiek bevonden) paspoorten, zodat de vraagstelling van verweerder over de verkrijging daarvan in het kader van deze zaak niet langer relevant was. De beroepsgrond slaagt niet.
De identiteit van de biologische ouders en de familierechtelijke relatie tussen eiseressen en de gestelde biologische ouders.
9. Eiseressen voeren aan dat nu beide biologische ouders zijn overleden zonder dat zij in het bezit waren van identiteitsdocumenten de identiteit van de ouders op andere wijze aannemelijk kan worden gemaakt. Zo staat de identiteit van eiseressen vast op grond van hun paspoorten. Verder staat vanwege de echt bevonden geboorteakten van eiseressen vast wie hun vader en wie hun moeder is. In die geboorteakten staat dat de vader en de moeder zijn overleden. Nu het de geboorteakten van eiseressen betreft en eiseressen door hun paspoorten geïdentificeerd zijn als de personen op wie de geboorteakten zien, staat eveneens vast dat hun beide ouders zijn overleden. De overlijdensakte van hun moeder is ook echt bevonden, maar dit rechtsfeit staat al vast door de geboorteakten van eiseressen. Wat dat betreft doet de vals bevonden overlijdensakte van vader niets af aan het reeds vastgestelde rechtsfeit dat hij overleden is volgens de echt bevonden geboorteakten. Een identiteitsdocument van de overleden ouders voegt in de beoordeling van de relevante feiten niets toe. Dit zou anders zijn wanneer een ouder nog wel in leven zou zijn maar dat is niet het geval. Van de biologische vader is bovendien ook een kopie van een overlijdens- certificaat overgelegd.
Ter zitting is aangevoerd dat verweerder er rekening mee moet houden dat op het moment dat de biologische ouders zijn overleden en er nooit documenten waren opgemaakt en die documenten niet achteraf kunnen worden opgemaakt.
10. Deze beroepsgrond slaagt niet. Over de bewijswaarde van de overgelegde documenten heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat die niet bijdragen aan het vaststellen van de identiteit van de biologische ouders en de familierechtelijke relatie. Verweerder stelt hierover terecht dat omdat de identiteit van de biologische ouders niet is vastgesteld, de persoonsgegevens die op de documenten die eiseressen ter ondersteuning van hun aanvraag hebben overgelegd niet vergeleken kunnen worden met gegevens op die ontbrekende identificerende stukken. Dit geldt voor zowel de overgelegde echt bevonden geboorteaktes, de echt bevonden overlijdensakte van de gestelde biologische moeder als voor de overige overgelegde documenten, zoals bijvoorbeeld de kopie van het testament van de gestelde biologische moeder, het overlijdenscertificaat van de gestelde biologische vader of een combinatie van deze stukken, ook als deze stukken in samenhang worden bezien. Hier komt nog bij dat op de valse overlijdensakte van de gestelde biologische vader geen familierechtelijke gegevens staan en de kopie van het testament niet door de gestelde moeder is ondertekend. Bovendien is opvallend dat in dat testament alleen eiseres [eiseres 1] wordt genoemd en niet ook eiseres [eiseres 2] , zodat verweerder hier niet de waarde aan hoeft hechten die eiseressen daaraan gehecht wensen te zien.
11. Dat er geen identificerende documenten van de gestelde biologische ouders kunnen zijn of dat eiseressen daar niet aan kunnen komen, volgt de rechtbank niet. Eiseressen hebben hierover alleen verklaard dat hun moeder nooit een identiteitsbewijs heeft nodig
gehad en dat ze het van hun vader niet weten, omdat er geen contact is met zijn familie. Verweerder heeft hierover niet ten onrechte gesteld dat dit geen voldoende onderbouwing is van de afwezigheid van identificerende documenten. Zo blijkt uit de brief van 20 mei 2019 van [kennis] dat er wel contact is met de familie van de gestelde biologische vader.
Zoals verweerder in het verweerschrift niet ten onrechte heeft gesteld kunnen er andere identificerende documenten zijn, zoals een lokale identiteitskaart, bewonerspas, identiteitskaart van een werkgever of rijbewijs. Niet blijkt dat eiseressen pogingen hebben ondernomen om aan andere identificerende documenten te komen.
De familierechtelijke relatie tussen eiseressen en de gestelde pleegouder en de gestelde feitelijke gezinsband.
12. Eiseressen voeren aan dat verweerder de familierelatie tussen eiseressen en de pleegouder niet heeft beoordeeld volgens de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling zoals blijkt uit paragraaf C2/4.2.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc). Volgens eiseressen volgt de pleegrelatie uit het geheel van verklaringen en overgelegde documenten.
13. Deze beroepsgrond slaagt niet. Eiseressen hebben niet bestreden dat er geen officiële documenten zijn overgelegd waaruit het gezag of de voogdij van referente volgt. Verweerder heeft daarom bij afwezigheid van dergelijke documenten kunnen stellen dat een familierechtelijke relatie tussen eiseressen en referente niet aannemelijk is gemaakt. Verder heeft verweerder, bezien in het licht van wat eiseressen naar voren hebben gebracht, deugdelijk gemotiveerd dat de feitelijke gezinsband niet aannemelijk is gemaakt. Er zijn geen bewijsmiddelen overgelegd waaruit de voogdij van referente volgt, waaruit volgt dat de zorg van eiseressen naar referente is gegaan of dat zij de structurele (financiële) zorg voor eiseressen heeft. Hieruit volgt dat de familierelatie tussen referente en eiseressen niet aannemelijk is gemaakt. De enkele verklaring van [kennis] en referente dat die familieband er wel zou zijn, heeft verweerder in verband met het ontbreken van ondersteunende bewijsmiddelen onvoldoende mogen vinden. Verweerder heeft hierbij kunnen betrekken dat de overlijdensakte van de vader vals is bevonden, zodat de reden voor het ontstaan van de pleegrelatie niet aannemelijk is gemaakt.

Contra-indicatie

14. Eiseressen voeren aan dat verweerder ten onrechte de valse overlijdensakte van vader als contra-indicatie heeft aangemerkt en, in strijd met Werkinstructie 2022/7, paragraaf 3.2, onvoldoende kenbaar heeft beoordeeld welk gewicht aan deze contra- indicatie wordt toegekend. Verder stellen eiseressen dat verweerder aan eiseressen het voordeel van de twijfel had moeten geven. Ook heeft verweerder ten onrechte niet de administratieve praktijk in Uganda betrokken, terwijl dit op grond van paragraaf C2/4.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) wel had gemoeten. Dit is van belang in het kader van de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling en de vraag of er bewijsnood is of een bepaald feit op andere wijze aannemelijk is gemaakt. Dit levert een motiveringsgebrek op.
15. Deze beroepsgrond slaagt niet. Verweerder stelt niet ten onrechte dat er geen afdoende verklaring is gegeven waarom de overgelegde overlijdensakte van de gestelde biologische vader van eiseressen vals is. Een vals document is een zware gradatie en aan dit vals bevonden document hangt een groot gewicht. Verweerder heeft daarom de valsheid van het document als contra-indicatie kunnen aanmerken en dit zwaar in het nadeel van
eiseressen mogen meewegen. Eiseressen hebben niet concreet toegelicht welke administratieve praktijk in Uganda dit standpunt anders zou moeten maken. Omdat de hiervoor weergegeven beoordeling door verweerder in het nadeel van eiseressen uitvalt en er sprake is van een contra-indicatie, bestond er voor verweerder geen aanleiding eiseressen het voordeel van de twijfel te geven of een nader onderzoek te starten.
De integrale beoordeling in het licht van de uitspraak van de Afdeling van 26 januari 2022
16. Eiseressen voeren aan dat verweerder de aanvragen en álle overgelegde documenten en gegeven verklaringen ten onrechte niet volledig integraal heeft beoordeeld conform het juiste beoordelingskader sinds de richtinggevende uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 26 januari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:245).
17. Deze beroepsgrond slaagt niet. Verweerder heeft in het bestreden besluit gemotiveerd aangegeven welke bewijswaarde is toegekend aan de overgelegde documenten en afgelegde verklaringen, dit kenbaar bij de beoordeling in het bestreden besluit betrokken en integraal beoordeeld. Verweerder heeft alle overgelegde documenten onderzocht, aangegeven wat de bewijswaarde daarvan is en eiseressen verder in de gelegenheid gesteld daarop te reageren. Verweerder heeft verder afdoende toegelicht dat hij vanwege de aanwezigheid van een contra-indicatie geen nader onderzoek hoeft te verrichten en eiseressen niet het voordeel van de twijfel krijgen. Dat zij minderjarig zijn heeft verweerder geen aanleiding hoeven geven alsnog onderzoek te doen, juist vanwege de contra-indicatie.
De toets aan artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
18. Eiseressen voeren aan dat verweerder ten onrechte niet aan artikel 8 van het EVRM heeft getoetst. Tussen minderjarige kinderen en hun tante kan reeds sprake zijn van gezinsleven in de zin van artikel 8 EVRM als pleegmoeder of opvangouder. Daarnaast kan gezinsleven aanwezig zijn op grond van hechte persoonlijke banden. Hiervan is sprake nu eiseressen en referente een periode in Uganda hebben samengewoond. Verweerder dient alle belangen in een belangenafweging te betrekken waarbij het belang van eiseressen als minderjarige kinderen en het bestaan van objectieve belemmeringen om het gezinsleven in Uganda uit te oefenen (wegens de verblijfsvergunning asiel van referente) beide in de te maken belangenafweging dermate zwaar wegen dat op Nederland een positieve verplichting rust om de mvv’s te verlenen. Ter zitting is gewezen op een uitspraak van de Afdeling van 22 december 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:4808). Verder hebben eiseressen onder verwijzing naar het arrest van het Hof van Justitie van de EU van 13 maart 2019, zaaknummer C- 635/17, (ECLI:EU:C:2019:192) in dit kader aangevoerd dat verweerder een individuele beoordeling had moeten maken waarbij hij bijzondere aandacht had moeten besteden aan de belangen van het kind.
19. Deze beroepsgrond slaagt niet. Uit de integrale beoordeling door verweerder volgt dat de identiteit van de biologische ouders, de familierechtelijke relatie met de biologische ouders, hun overlijden en de familierechtelijke relatie met de gestelde voogd niet aannemelijk is gemaakt en eiseressen niet het voordeel van de twijfel krijgen. Verweerder stelt terecht dat hij daarom niet kan beoordelen of er reden is om ambtshalve op grond van artikel 8 van het EVRM een verblijfsvergunning te verlenen. Verweerder kan geen
belangenafweging maken als verweerder niet weet wie de biologische ouders zijn, of deze biologische ouders leven en of eiseressen hun (achtergebleven) kinderen zijn. De uitspraak van de Afdeling van 22 december 2023 en het arrest van het Hof van Justitie maken dit oordeel niet anders. Een individuele belangenafweging kan alleen gemaakt worden als er voldoende duidelijkheid is over de onderlinge familierelatie tussen pleegkind en de gestelde, (pleeg)ouder. Anders is niet vast te stellen wat de belangen van het kind zijn. Zie hiervoor de uitspraak van de Afdeling van 8 april 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1000).

Conclusie en gevolgen

20. Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit niet onrechtmatig is. Ook wat verder nog is aangevoerd, leidt niet tot het oordeel dat het bestreden besluit onrechtmatig is. Dat betekent dat het beroep ongegrond is. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van mr. L.M. Janssens-Kleijn, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
29 april 2024

Documentcode: [documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.