ECLI:NL:RBDHA:2024:7041

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 mei 2024
Publicatiedatum
8 mei 2024
Zaaknummer
NL24.17823
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van vrijheidsontnemende maatregel wegens gebrek aan wettelijke grondslag voor het uitlezen van een mobiele telefoon

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 mei 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een vrijheidsontnemende maatregel die aan eiser was opgelegd op grond van artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, een Ghanese nationaliteit, had op 1 april 2024 asiel aangevraagd na aankomst op Schiphol. De rechtbank oordeelde dat de vrijheidsontnemende maatregel onrechtmatig was, omdat niet was aangetoond dat de mobiele telefoon van eiser met een toereikende wettelijke grondslag was onderzocht of uitgelezen. De rechtbank verwees naar een eerdere uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 3 april 2024, waarin werd vastgesteld dat de relevante artikelen van de Vreemdelingenwet geen adequate basis bieden voor het zonder toestemming onderzoeken van mobiele telefoons. De rechtbank concludeerde dat het belang van eiser om niet in zijn grondrechten te worden geschonden zwaarder weegt dan het grensbewaringsbelang. Daarom werd het beroep gegrond verklaard, de vrijheidsontnemende maatregel opgeheven en werd een schadevergoeding van € 3.800,- toegekend voor de onrechtmatige detentie van 38 dagen. Tevens werden de proceskosten van eiser vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.17823

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. N.C. Blomjous),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C. van Twillert).

Procesverloop

Bij besluit van 1 april 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser op grond van artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 6 mei 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [tolk] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Indien de rechtbank bij de beoordeling van het beroep van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 94, zesde lid, van de Vw het beroep gegrond.
2. Op grond van artikel 5.1a van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) wordt een vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, derde lid, van de Vw opgelegd in het kader van het grensbewakingsbelang. Deze wordt niet opgelegd of voortgezet indien sprake is van bijzondere individuele omstandigheden die vrijheidsontneming onevenredig bezwarend maken.
3. Eiser heeft de Ghanese nationaliteit en is geboren op [datum] 1995. Eiser is op 1 april 2024 op Schiphol aangekomen vanuit Ghana met een door de Afdeling Falsificaten goed bevonden Ghanees paspoort. Hij heeft op 1 april 2024 asiel aangevraagd. Verweerder heeft de toegangsweigeringen uitgesteld en hem gehoord. Vervolgens heeft verweerder de vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.
Maakt het onderzoeken of uitlezen van de mobiele telefoon van eiser de vrijheidsontnemende maatregel onrechtmatig?
4. Eiser voert aan dat zijn mobiele telefoon zonder zijn toestemming door de Koninklijke Marechaussee (KMar) is uitgelezen. Eiser stelt dat hier geen wettelijke basis voor is en wijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 3 april 2024 [1] en van deze rechtbank en zittingsplaats van 23 april 2024 [2] . Eiser stelt dat zowel artikel 59, achtste lid, van de Vw als artikel 55, tweede lid, van de Vw geen wettelijke grondslag is voor het zonder toestemming uitlezen van de mobiele telefoon. Deze bepalingen voldoen niet aan de vereisten van duidelijkheid en nauwkeurigheid die de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) en de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) stellen. Eiser stelt dat de vrijheidsontnemende maatregel vanaf het begin onrechtmatig is.
4.1
Verweerder stelt zich primair op het standpunt dat de bewaringsrechter onbevoegd is om over deze beroepsgrond een oordeel te geven. Het uitlezen van de telefoon is geschied in het kader van de asielaanvraag en niet in het kader van de bewaring. Het uitlezen van de mobiele telefoon heeft geen enkele betekenis gehad voor de oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel. Verweerder verwijst hierbij naar de uitspraak van de Afdeling van 30 maart 2023 [3] .
Verweerder stelt zich subsidiair onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 11 april 2012 [4] , op het standpunt dat artikel 55, tweede lid, van de Vw een adequate wettelijke grondslag biedt voor het onderzoeken of uitlezen van de mobiele telefoon. In de uitspraak van de Afdeling van 3 april 2024 wordt niet gerefereerd aan rechtspraak over artikel 55, tweede lid, van de Vw.
5. De rechtbank stelt vast dat in het proces-verbaal van bevindingen van 1 april 2024 het volgende is aangekruist:
“(X) De vreemdeling was in het bezit van een mobiele telefoon die tijdelijk onder ons is geweest in verband met het uitlezen hiervan. Er zijn geen bijzonderheden aantroffen”.
5.1
Artikel 59, achtste lid, van de Vw bepaalt het volgende:
“De ambtenaren belast met de grensbewaking en de ambtenaren belast met het toezicht op vreemdelingen zijn bevoegd de in bewaring gestelde persoon aan diens kleding of lichaam te onderzoeken, alsmede zaken van deze persoon te doorzoeken, voor zover dit noodzakelijk is voor het verkrijgen van informatie omtrent de identiteit, nationaliteit en de verblijfsrechtelijke positie van de betreffende vreemdeling.”
5.2
Artikel 55, tweede lid, van de Vw bepaalt het volgende:
“Ter ondersteuning van het onderzoek of een aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 kan worden ingewilligd, zijn de ambtenaren belast met de grensbewaking en de ambtenaren belast met het toezicht op vreemdelingen bevoegd om een vreemdeling staande te houden en aan diens kleding of lichaam te onderzoeken, alsmede zijn bagage te doorzoeken met het oog op eventuele aanwezigheid van reis- of identiteitspapieren, documenten of bescheiden, die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag. Gelijke bevoegdheid bestaat indien de vreemdeling te kennen geeft een aanvraag te willen indienen.”
5.3
Zoals de rechtbank eerder in haar uitspraak van 23 april 2024 heeft geoordeeld, is de rechtbank van oordeel dat de mobiele telefoons eveneens zijn onderzocht of uitgelezen in het kader van de oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel en dat de bewaringsrechter bevoegd is om hierover te oordelen. In het proces-verbaal van bevindingen bij aanvraag asiel van 1 april 2024 worden zowel gegevens verzameld in het kader van de asielprocedure als de vrijheidsontnemende maatregel. Zo vraagt verweerder in het proces-verbaal bijvoorbeeld aan eiser of er (medische) feiten en omstandigheden zijn op grond waarvan de vrijheidsontneming niet mogelijk is en is er door verweerder een afweging gemaakt of hij, aan de hand van de verklaringen van eiser, aanleiding ziet om van de vrijheidsontnemende maatregel af te zien. Uit het proces-verbaal blijkt nergens dat de mobiele telefoon alleen in het kader van de asielprocedure voor het (eventueel) bestaan van bijzonderheden zijn onderzocht of uitgelezen. Eiser heeft onbetwist gesteld dat er geen toestemming is gegeven voor het onderzoeken of uitlezen van de mobiele telefoon en uit het proces-verbaal blijkt ook niet dat er door de KMar toestemming is gevraagd voor het uitlezen van de mobiele telefoon.
5.4
Daarbij overweegt de rechtbank dat er bij de inbewaringstelling op grond van artikel 6, derde lid, van de Vw weliswaar alleen vereist is dat eiser aan de grens een asielwens heeft geuit en dat de toegangsweigering is uitgesteld, maar dit neemt niet weg dat de KMar, zonder aanwijsbare aanleiding en voor de oplegging van de maatregel de mobiele telefoon heeft onderzocht of uitgelezen. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om in dit geval, waar het een maatregel betreft op grond van artikel 6, derde lid, van de Vw, anders te oordelen dan de Afdeling heeft gedaan in haar uitspraak van 3 april 2024. Uit die uitspraak volgt immers dat artikel 59, achtste lid, van de Vw, geen toereikende wettelijke grondslag is voor het zonder toestemming onderzoeken van mobiele telefoons. De Afdeling oordeelt dat deze bepaling noch enig andere materieelwettelijke regeling voorschrijft in welke omstandigheden en onder welke voorwaarden een mobiele telefoon mag worden onderzocht, zodat de beslissing om een telefoon te onderzoeken volledig wordt overgelaten aan de beoordeling van individuele ambtenaren van de AVIM en de KMar. Als grondslag voor het zonder toestemming onderzoeken van mobiele telefoons is de toepassing van die bepaling daarom onvoldoende voorspelbaar en onvoldoende duidelijk en nauwkeurig.
5.5
De rechtbank is van oordeel dat ook artikel 55, tweede lid, van de Vw geen toereikende wettelijke grondslag is voor het zonder toestemming onderzoeken of uitlezen van de mobiele telefoon. Dit artikel geeft net als artikel 59, achtste lid, van de Vw gelijkluidende bevoegdheden, namelijk het onderzoeken van zaken om informatie over de identiteit, nationaliteit en de verblijfsrechtelijke positie te verkrijgen. Bovendien blijkt uit de bewoordingen van artikel 55, tweede lid, van de Vw duidelijk dat de bevoegdheid betrekking heeft op het onderzoeken van reis- of identiteitspapieren, documenten of bescheiden die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de asielaanvraag. Uit artikel 55, tweede lid, van de Vw kan niet worden opgemaakt of deze bevoegdheid ook geldt bij een inbewaringstelling.
5.6
Dit betekent dat in het geval van eiser niet gebleken is dat zijn mobiele telefoon is onderzocht of uitgelezen met een toereikende wettelijke grondslag. Dit is een gebrek in de vrijheidsontnemende maatregel.
5.7
Het voorgaande betekent echter nog niet, aldus ook de Afdeling in haar uitspraak van 3 april 2024, dat de vrijheidsontnemende maatregel alleen al daarom onrechtmatig is. Volgens vaste rechtsspraak van de Afdeling is een bewaring onrechtmatig als de met deze bewaring gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen.
5.8
De Afdeling vindt dat het zonder toestemming ontgrendelen van een mobiele telefoon via gezichtsherkenning en de quickcheck zonder een toereikende wettelijke grondslag een ernstige inbreuk is van het recht op privéleven en het recht op bescherming van persoonsgegevens en daarmee ook een ernstig gebrek is in de toepassing van de maatregel. De rechtbank is van oordeel dat daarvan ook in het geval van eiser sprake is, nu onbetwist is dat de KMar zonder toestemming van eiser toegang heeft gekregen tot zijn mobiele telefoon. Eiser heeft geen toestemming gegeven voor onderzoek of het uitlezen van zijn mobiele telefoon en de KMar heeft hier geen toestemming voor gevraagd. Gelet hierop weegt het belang van eiser dat hij niet in zijn grondrechten wordt geschonden naar het oordeel van de rechtbank zwaarder dan het grensbewaringsbelang en de met de bewaring in de grensprocedure gediende belangen. Bovendien heeft verweerder ter zitting niet gemotiveerd waarom het zwaarwegende grensbewakingsbelang in dit geval dient te prevaleren boven de eveneens zwaarwegende belangen van eiser. De vrijheidsontnemende maatregel was daarom onrechtmatig vanaf de eerste dag, de dag waarop de mobiele telefoon is onderzocht.
5.9
Omdat de vrijheidsontnemende maatregel vanaf de eerste dag onrechtmatig is, is bespreking van de overige beroepsgrond en een ambtshalve toetsing niet meer nodig. Het beroep is gegrond.
6. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien zij de opheffing van de maatregel beveelt aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 38 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) maatregel van 38 x € 100,- (verblijf detentiecentrum) = € 3.800,-.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de vrijheidsontnemende maatregelen met ingang van 8 mei 2024;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 3.800,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.I. Terborg-Wijnaldum, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Pronk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.