ECLI:NL:RBDHA:2024:7041
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Opheffing van vrijheidsontnemende maatregel wegens gebrek aan wettelijke grondslag voor het uitlezen van een mobiele telefoon
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 mei 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een vrijheidsontnemende maatregel die aan eiser was opgelegd op grond van artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, een Ghanese nationaliteit, had op 1 april 2024 asiel aangevraagd na aankomst op Schiphol. De rechtbank oordeelde dat de vrijheidsontnemende maatregel onrechtmatig was, omdat niet was aangetoond dat de mobiele telefoon van eiser met een toereikende wettelijke grondslag was onderzocht of uitgelezen. De rechtbank verwees naar een eerdere uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 3 april 2024, waarin werd vastgesteld dat de relevante artikelen van de Vreemdelingenwet geen adequate basis bieden voor het zonder toestemming onderzoeken van mobiele telefoons. De rechtbank concludeerde dat het belang van eiser om niet in zijn grondrechten te worden geschonden zwaarder weegt dan het grensbewaringsbelang. Daarom werd het beroep gegrond verklaard, de vrijheidsontnemende maatregel opgeheven en werd een schadevergoeding van € 3.800,- toegekend voor de onrechtmatige detentie van 38 dagen. Tevens werden de proceskosten van eiser vergoed.