ECLI:NL:RBDHA:2024:7256
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Schadevergoeding na intrekking verblijfsvergunning en inreisverbod met ideële schadevergoeding toegewezen
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, geoordeeld over een zelfstandig schadeverzoekschrift van een verzoeker wiens verblijfsvergunning en inreisverbod onrechtmatig waren ingetrokken. De verzoeker, geboren in Marokko en sinds 1981 in Nederland, had een reguliere verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de intrekking van de verblijfsvergunning en het inreisverbod onrechtmatig waren, zoals bevestigd door eerdere uitspraken van de Raad van State. De verzoeker heeft een schadevergoeding van 25.000 euro gevraagd, maar de rechtbank heeft het verzoek om vergoeding van vermogensschade afgewezen, omdat verzoeker niet had aangetoond dat hij daadwerkelijk inkomsten had misgelopen. De rechtbank volgde de redenering van de verweerder dat het vreemdelingenrecht niet strekt tot bescherming van vermogensrechtelijke belangen, waardoor het relativiteitsvereiste aan vergoeding van vermogensschade in de weg stond.
Echter, de rechtbank heeft wel geoordeeld dat verzoeker ideële schade had geleden door de onrechtmatige intrekking van zijn verblijfsvergunning. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker door deze intrekking in zijn privéleven en gezinsleven was aangetast, wat een schending van zijn fundamentele rechten met zich meebracht. De rechtbank heeft de ideële schade vastgesteld op 7.500 euro, gebaseerd op de richtlijn voor immateriële schadevergoeding. Daarnaast heeft de rechtbank de verweerder veroordeeld tot betaling van proceskosten van 1.750 euro aan de verzoeker. De uitspraak is gedaan op 6 mei 2024 en openbaar gemaakt op 14 mei 2024.