ECLI:NL:RBDHA:2024:7512

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 mei 2024
Publicatiedatum
21 mei 2024
Zaaknummer
NL24.15412
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 17 mei 2024, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beoordeeld. Eiser had een asielaanvraag ingediend, maar deze werd niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling. De rechtbank behandelt het beroep, waarbij eiser en zijn gemachtigde niet verschenen, en de staatssecretaris vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is.

De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris zich op de Dublinverordening kan beroepen, die bepaalt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek om terugname aan Kroatië gedaan, dat is aanvaard. Eiser voerde aan dat het besluit niet zorgvuldig tot stand was gekomen, omdat de staatssecretaris geen vertalingen had laten maken van belangrijke documenten en niet inhoudelijk was ingegaan op zijn verklaringen. De rechtbank oordeelt echter dat de staatssecretaris aan zijn zorgplicht heeft voldaan en dat het aan eiser was om de relevantie van zijn stukken aan te tonen.

Daarnaast wordt het interstatelijk vertrouwensbeginsel besproken. Eiser betoogt dat Kroatië niet kan worden vertrouwd vanwege tekortkomingen in de asielprocedure en opvangfaciliteiten. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris in het algemeen mag uitgaan van dit beginsel, tenzij er sprake is van fundamentele systeemfouten. Eiser heeft niet aangetoond dat dit het geval is. De rechtbank wijst erop dat de staatssecretaris niet gehouden was om de asielaanvraag onverplicht aan zich te trekken, omdat de omstandigheden die eiser aanvoert niet relevant zijn voor de beoordeling van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen in hoger beroep gaan.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.15412

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 mei 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. M.R. Verdoner),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. M.J.C. van der Woning).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 9 april 2024 waarin de staatssecretaris de asielaanvraag van eiser niet in behandeling heeft genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling daarvan.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep, samen met zaak NL24.15413, op 30 april 2024 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht vooraf, niet verschenen. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden die eiser heeft aangevoerd.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Kroatië een verzoek om terugname gedaan. Kroatië heeft dit verzoek aanvaard.
4.1.
De staatssecretaris heeft geen aanleiding gezien om van de overdracht van eiser aan Kroatië af te zien. Er zijn namelijk geen aanwijzingen dat eiser in Kroatië een reëel risico zal lopen op een behandeling die in strijd is met artikel 4 van het EU-Handvest. Ook zijn er geen bijzondere individuele omstandigheden die maken dat de overdracht van eiser getuigt van een onevenredige hardheid, aldus de staatssecretaris.
Zorgvuldigheid en fair play-beginsel
5. Eiser voert allereerst aan dat het bestreden besluit niet zorgvuldig tot stand is gekomen. De staatssecretaris had, gelet op de samenwerkingsverplichting, een audio-opname van eiser en de door eiser opgestuurde websitelinks, moeten laten vertalen. Eiser krijgt namelijk maar een beperkte vergoeding voor de vertaling en dat was onvoldoende om al deze stukken te laten vertalen. Daarnaast is het in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel dat de staatssecretaris in het voornemen niet inhoudelijk is ingegaan op de door eiser in het aanmeldgehoor naar voren gebrachte feiten en omstandigheden. De uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 23 november 2023 [2] , waar de staatssecretaris op wijst in het bestreden besluit, maakt niet dat de staatssecretaris nooit meer de verklaringen uit het aanmeldgehoor hoeft te betrekken. Tot slot is het besluit in strijd met het beginsel van fair play tot stand gekomen, omdat de staatssecretaris de
USB-stick van eiser, met een audio-opname waaruit blijkt hoe slecht eiser door de Kroatische autoriteiten is behandeld, niet heeft meegenomen in de besluitvorming. Ook heeft de staatssecretaris ten onrechte niet kenbaar gemaakt waar eiser deze USB-stick naar toe kon sturen, aldus eiser.
5.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is het besluit zorgvuldig tot stand gekomen en heeft de staatssecretaris aan zijn samenwerkingsverplichting voldaan. Het betoog van eiser dat de staatssecretaris de audio-opname en websitelinks had moeten laten vertalen, slaagt niet. De rechtbank begrijpt het zo dat deze stukken zijn ingebracht ter onderbouwing van eisers stelling dat voor Kroatië niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Het is aan eiser om dit aannemelijk te maken, en daarom lag het dus ook op zijn weg om de stukken te laten vertalen, of, anderszins de relevantie hiervan uit te leggen, door bijvoorbeeld een toelichting te geven op wat er uit die stukken blijkt. De stelling van eiser dat hij maar een beperkte vergoeding zou krijgen voor de vertalingen, is niet onderbouwd. Alleen al daarom kan dat het oordeel van de rechtbank ook niet anders maken.
5.2.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat, hoewel de staatssecretaris in het voornemen niet expliciet is ingegaan op de verklaringen die eiser heeft afgelegd, dit de besluitvorming evenmin onzorgvuldig maakt. De staatssecretaris moet in het voornemen in de Dublinprocedure motiveren waarom en op welke grond hij van plan is de asielaanvraag niet in behandeling te nemen en welk land op grond van de criteria van hoofdstuk 3 van de Dublinverordening verantwoordelijk is. In dit geval heeft de staatssecretaris uiteengezet dat, en op grond van welke redenen, Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. Ook staat hier in algemene zin in dat de staatssecretaris kennis heeft genomen van de bezwaren van eiser, maar dat dit geen reden is om af te zien van een overdracht aan Kroatië. Verder staat in het voornemen dat geen sprake is van concrete aanwijzingen tot verdragsschending en dat geen sprake is van individuele bijzondere omstandigheden die nopen tot het in behandeling nemen van de asielaanvraag. De staatssecretaris is daarmee ingegaan op alle relevante elementen die tot het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag hebben geleid. Dit is, zoals de staatssecretaris terecht stelt, in overeenstemming de onder 5 genoemde rechtspraak van de Afdeling van 23 november 2023. Met de stelling dat de Afdelingsuitspraak niet inhoudt dat de staatssecretaris nooit meer verklaringen in het voornemen moet benoemen, maakt eiser niet inzichtelijk waarom in dit concrete geval de besluitvorming onzorgvuldig is. De rechtbank wijst er nog op dat de staatssecretaris de verklaringen van eiser heeft betrokken in het bestreden besluit.
5.3.
Tot slot is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken dat sprake is van strijd met het beginsel van fair play. In de zienswijze van 31 januari 2024 staat dat er een USB-stick is met een audio-opname en dat deze naar de staatssecretaris zal worden opgestuurd. De staatssecretaris heeft op de zitting toegelicht dat hij dit niet heeft ontvangen. Eiser heeft niet onderbouwd dat aan hem geen adres is verstrekt waar hij de USB-stick naar toe zou kunnen sturen. Dit is ook niet uit het dossier gebleken. Alleen al daarom is voor de rechtbank niet inzichtelijk waarom volgens eiser sprake is van strijd met het beginsel van fair play. Het betoog slaagt niet.
Mag de staatssecretaris voor Kroatië uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
6. Eiser betoogt dat voor Kroatië niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Uit eisers verklaringen blijkt dat sprake is van structurele tekortkomingen in de asielprocedure en de opvangfaciliteiten. Eiser heeft namelijk verklaard dat hij geen medische behandeling heeft gekregen, dat hij slecht is behandeld door politieagenten en dat er geweld tegen hem is gebruikt, dat hij een maand in detentie heeft gezeten zonder toegang tot een advocaat en dat het hem is bemoeilijkt om asiel aan te vragen. Eiser heeft foto’s overgelegd waaruit blijkt dat sprake is van moeilijke en onhygiënische omstandigheden in de opvang. Uit het bordje bij de rommel blijkt dat dit het AZC is. De staatssecretaris erkent dat uit deze foto’s blijkt dat de drempel van het arrest Jawo [3] is gehaald. De staatssecretaris kan dus niet volstaan met de stelling dat het niet voor alle opvangcentra zo is en had nader onderzoek moeten doen. Verder blijkt uit de door eiser overgelegde bewijsstukken dat Kroatië zijn asielaanvraag niet zal inwilligen. Verder betoogt eiser dat klagen zinloos is, omdat hij van een mensenrechtenorganisatie in Kroatië heeft vernomen dat de rechterlijke macht in Kroatië slecht functioneert. Ook is onbekend of hij bijstand kan blijven krijgen van een advocaat. Verder vinden er nog altijd pushbacks plaats en daaruit blijkt dat de Kroatische autoriteiten niet willen of kunnen helpen. Tot slot vreest eiser bij terugkeer in een gesloten opvangcentrum te worden geplaatst en vanuit daar te worden uitgezet naar Rusland, waardoor sprake is van indirect refoulement.
6.1.
De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris in zijn algemeenheid voor andere lidstaten, waaronder Kroatië, uit mag gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit ligt anders, als sprake is van een fundamentele systeemfout in de asielprocedure of de opvangvoorzieningen die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereikt. Het ligt op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.
6.2.
De beroepsgrond slaagt niet. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 13 september 2023 geoordeeld dat voor Kroatië van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, gelet op het door de staatssecretaris verrichte onderzoek naar de situatie van Dublinterugkeerders in Kroatië [4] . Met zijn verklaringen over wat hij heeft meegemaakt, heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat dit niet langer het geval is. De staatssecretaris wijst er terecht op dat voor zover sprake is van dergelijke behandelingen, eiser hierover kan klagen bij de Kroatische autoriteiten. Eiser heeft geen inspanningen verricht om zijn klachten kenbaar te maken en het is ook niet gebleken dat hij hiertoe niet de mogelijkheid had. De enkele, niet onderbouwde stelling dat klagen zinloos is en dat onbekend is of hij bijstand kan blijven krijgen van een advocaat, is daartoe onvoldoende. Ten aanzien van de foto’s stelt de staatssecretaris zich terecht op het standpunt dat hieruit niet duidelijk blijkt dat deze foto’s zijn gemaakt op een opvangcentrum in Kroatië. De staatssecretaris heeft er bovendien op kunnen wijzen dat, al zou dat wel het geval zijn, hiermee de drempel van zwaarwegendheid niet wordt gehaald. Hoewel de staatssecretaris onderschrijft dat uit de foto’s blijkt dat mogelijk sprake is van moeilijke en onhygiënische omstandigheden, kan daaruit niet worden geconcludeerd dat de algehele situatie in Kroatië zodanig slecht is dat daarmee de drempel van zwaarwegendendheid wordt gehaald. De staatssecretaris erkent dus niet, zoals eiser stelt, dat hiermee de drempel van zwaarwegendheid is gehaald. Hij was dus ook niet gehouden om op grond daarvan nader onderzoek te doen naar de situatie in Kroatië. De rechtbank volgt eiser ook niet in zijn stelling dat de door hem overgelegde beschikking van 13 februari 2023 en uit de uitspraak van de Kroatische rechtbank van 17 februari 2023 blijkt dat zijn asielaanvraag niet zal worden ingewilligd, omdat de rechtbank niet is gebleken dat deze documenten zien op zijn asielprocedure. Op de beschikking staat namelijk dat eiser wordt geplaatst in een doorreis- en opvangcentrum en dat opvang wordt gelast teneinde gedwongen uitzetting en terugkeer te waarborgen. In de uitspraak van de rechtbank staat, voor zover relevant, dat de genoemde beschikking terecht is gewezen. Eiser heeft bovendien zelf verklaard dat hij pas na deze uitspraak asiel heeft aangevraagd, dat hij de procedure in Kroatië niet heeft afgewacht en geen beslissing op zijn asielaanvraag heeft gekregen. Op basis van de documenten en eisers verklaringen kan dus niet worden geconcludeerd dat zijn asielaanvraag niet zal worden ingewilligd. Er is verder ook niet gebleken dat de beschikking of de uitspraak over de plaatsing in het doorreis- en opvangcentrum onrechtmatig zijn geweest. Dat sprake zou zijn van pushbacks heeft eiser ook niet onderbouwd. Bovendien blijkt uit de hierboven genoemde Afdelingsuitspraak van 13 september 2023 dat er geen concreet bewijs is dat Dublinclaimanten, zoals eiser, te maken krijgen met pushbacks.
6.3.
Ten aanzien van de vrees voor risico op indirect refoulement overweegt de rechtbank dat het Hof van Justitie zich in haar uitspraak van 30 november 2023 heeft uitgelaten over het toetsingskader van indirect refoulement in het kader van de Dublinprocedure. [5] Hieruit volgt dat de rechtbank niet mag onderzoeken of er in Kroatië een risico op schending van het beginsel van non-refoulement bestaat, wanneer de rechtbank niet vaststelt dat er in Kroatië sprake is van systeemfouten in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen voor personen die om internationale bescherming verzoeken. [6] Meningsverschillen tussen de autoriteiten en de rechterlijke instanties van de verzoekende lidstaat, enerzijds, en van de aangezochte lidstaat, anderzijds, over de uitlegging van de materiële voorwaarden voor internationale bescherming tonen niet aan dat er sprake is van systeemfouten. [7] Eiser heeft, gelet op wat onder 6.2 is overwogen, niet aannemelijk gemaakt dat sprake zou zijn van systeemfouten in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen in Kroatië. Daarom onderzoekt de rechtbank niet of er in Kroatië een risico op schending van het beginsel van non-refoulement bestaat.
Had de staatssecretaris de asielaanvraag van eiser onverplicht aan zich moeten trekken?
7. Eiser voert aan dat de staatssecretaris bij de beoordeling of hij de asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening onverplicht aan zich moet trekken, de verklaringen van eiser over hoe hij is behandeld in Kroatië, ten onrechte niet kenbaar heeft betrokken. Eiser wijst op uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 11 oktober 2023 [8] en 10 november 2023 [9] , waaruit volgt dat de staatssecretaris die omstandigheden mee dient te nemen. Ook betoogt eiser dat de staatssecretaris ten onrechte heeft nagelaten door te vragen over de omstandigheden van het verblijf in Kroatië, terwijl mogelijk sprake kan zijn van onevenredige hardheid. Eiser staat verder onder behandeling van een medisch specialist en deze hulp is niet structureel beschikbaar in Kroatië. In dit verband wijst eiser op een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 8 maart 2024 [10] waarin de rechtbank oordeelt dat er een reëel risico is dat de vreemdeling geen adequate medische zorg kan krijgen in Kroatië.
7.1.
De rechtbank is allereerst van oordeel dat eisers beroep op de onder 7 genoemde uitspraken van zittingsplaats Haarlem van 11 oktober 2023 en 10 november 2023 niet kunnen slagen. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt dat omstandigheden die op onderwerpen zien die van betekenis zijn voor de beoordeling van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, niet van betekenis zijn voor de beoordeling of zich bijzondere individuele omstandigheden voordoen die ertoe leiden dat een overdracht aan Kroatië getuigt van onevenredige hardheid. [11] De rechtbank is verder van oordeel dat de omstandigheden die eiser heeft aangevoerd over zijn behandeling door de Kroatische autoriteiten tijdens zijn verblijf aldaar, zien op de vraag of Kroatië zijn internationale verplichtingen nakomt en dat deze omstandigheden daarom niet van betekenis kunnen zijn bij de beoordeling of de staatssecretaris gebruik zou moeten maken van zijn in artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening neergelegde bevoegdheid. Eiser heeft de stelling dat de staatssecretaris niet zou hebben doorgevraagd, niet nader geconcretiseerd. De staatssecretaris was dus niet gehouden om de asielaanvraag van eiser onverplicht aan zich te trekken.
7.2.
Ook in de medische omstandigheden heeft de staatssecretaris geen aanleiding hoeven zien om de aanvraag onverplicht in behandeling te nemen. De staatssecretaris heeft niet ten onrechte overwogen dat uit het door eiser overgelegde patiëntendossier van
2 februari 2024 niet blijkt dat hij onder behandeling staat van een medisch specialist of dat hij een dergelijke behandeling nodig heeft. Er is ook niet gebleken dat Kroatië niet kan voorzien in de benodigde medische behandeling. Het beroep van eiser op de onder 7 genoemde uitspraak van zittingsplaats Haarlem van 8 maart 2024 maakt het oordeel van de rechtbank ook niet anders, omdat de vreemdeling in die zaak, in tegenstelling tot eiser, aannemelijk had gemaakt bijzonder kwetsbaar te zijn. Daarvan is bij eiser niet gebleken.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas, rechter, in aanwezigheid van mr. H.C.M. Pijnenburg, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
3.HvJ EU 19 maart 2019, Jawo, ECLI:EU:C:2019:218, punten 91-93.
5.ECLI:EU:C:2023:934.
6.ECLI:EU:C:2023:934, r.o. 142.
7.ECLI:EU:C:2023:934, r.o. 142.
10.NL24.3959 (niet gepubliceerd).
11.Uitspraak van 14 augustus 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3164 en uitspraak van 19 april 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1653.