In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 januari 2024 uitspraak gedaan in een vervolgberoep tegen de maatregel van bewaring van eiser, die de Libische nationaliteit heeft. Eiser is op 3 augustus 2023 in bewaring gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting niet nodig was en heeft het onderzoek gesloten op 16 januari 2024.
Eiser stelt dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt in de uitzetting naar Tunesië, omdat er sinds medio november 2023 geen rappels zijn verstuurd. Ook is er volgens eiser geen zicht op uitzetting, aangezien er geen informatie beschikbaar is over de doorlooptijden van de Tunesische autoriteiten. De rechtbank oordeelt echter dat verweerder voldoende voortvarend heeft gehandeld, zoals blijkt uit de voortgangsrapportage van 11 januari 2024, waarin driemaal gerappelleerd is bij de Tunesische autoriteiten na 21 november 2023.
De rechtbank concludeert dat er geen feiten of omstandigheden zijn die de bewaring onevenredig bezwarend maken. Eiser heeft niet actief meegewerkt aan zijn uitzetting, wat de rechtbank als een belangrijke factor beschouwt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.