ECLI:NL:RBDHA:2024:9478

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 juni 2024
Publicatiedatum
19 juni 2024
Zaaknummer
NL 24.2262
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding na intrekking asielberoep

In deze zaak heeft verzoekster, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op haar asielaanvraag van 1 december 2022. Op 16 februari 2024 heeft de staatssecretaris de asielaanvraag ingewilligd, waarna verzoekster haar beroep heeft ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft de zaak zonder zitting behandeld op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank overweegt dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Wanneer een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener, kan de rechtbank op verzoek van de indiener het bestuursorgaan veroordelen in de proceskosten. In dit geval heeft de rechtbank vastgesteld dat de verlenging van de beslistermijn door de staatssecretaris rechtmatig was, waardoor de ingebrekestelling van verzoekster te vroeg was ingediend.

De rechtbank concludeert dat het verzoek om een proceskostenveroordeling kennelijk ongegrond is en wijst dit verzoek af. De uitspraak is gedaan door mr. A.J. de Danschutter, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, en is openbaar gemaakt via geanonimiseerde publicatie. Partijen hebben de mogelijkheid om verzet aan te tekenen tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.2262

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[verzoekster] , verzoekster

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. F. Boone),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Verzoekster heeft op 20 januari 2024 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op haar asielaanvraag van 1 december 2022.
Bij besluit van 16 februari 2024 heeft verweerder de asielaanvraag van verzoekster ingewilligd.
Verzoekster heeft het beroep ingetrokken en daarbij verzocht om verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Awb [1] uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten.
2. Verzoekster heeft haar asielaanvraag ingediend op 1 december 2022. De wettelijke beslistermijn van zes maanden zou in het geval van verzoekster op 31 mei 2023 eindigen. Verweerder heeft met de inwerkingtreding van het WBV 2022/22 echter de beslistermijn verlengd met negen maanden. Deze rechtbank en zittingsplaats heeft in haar uitspraken van 21 maart 2023 [2] geoordeeld dat verweerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat op het moment van de inwerkingtreding van het WBV 2022/22 sprake was van een situatie zoals bedoeld in artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw. [3] De rechtbank ziet geen reden om in deze zaak van dit oordeel af te wijken. Het beroep van verzoekster op de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 6 januari 2023 [4] en de in het daaropvolgende hoger beroep gestelde prejudiciële vragen van de Afdeling [5] op 8 november 2023 [6] geeft geen aanleiding voor een ander oordeel. Daarbij verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de Afdeling van 4 april 2024, waarin de Afdeling het volgende overweegt: “Op gestelde prejudiciële vragen heeft het Hof van Justitie nog geen antwoord gegeven. De Afdeling is, gelet op wat zij in de hiervoor genoemde uitspraak onder 22 tot en met 25 heeft overwogen, van oordeel dat er rekening mee moet worden gehouden dat de staatssecretaris met WBV 2022/22 de beslistermijn rechtmatig met negen maanden heeft verlengd. De staatssecretaris heeft binnen een termijn van vijftien maanden na indiening van de aanvraag een besluit genomen. De Afdeling ziet daarom geen aanleiding om de staatssecretaris in de proceskosten te veroordelen.” [7]
3. Gelet op het voorgaande is de verlenging van de beslistermijn rechtsgeldig. Dat betekent dat op het moment van de ingebrekestelling de beslistermijn nog niet was verstreken, waardoor de ingebrekestelling van 14 november 2023 te vroeg is ingediend. Het beroep zou daarom niet-ontvankelijk zijn verklaard als verzoekster het beroep niet had ingetrokken. [8]
4. Het verzoek om een veroordeling van verweerder in de proceskosten wordt als kennelijk ongegrond afgewezen.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek om een proceskostenveroordeling af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. de Danschutter, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht.
3.Vreemdelingenwet 2000.
5.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
8.Omdat niet is voldaan aan het vereiste in artikel 6:12, tweede lid, aanhef en onder a, van de Awb.