ECLI:NL:RBDHA:2024:958

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 januari 2024
Publicatiedatum
29 januari 2024
Zaaknummer
NL24.1015
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.S. Gaastra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtmatigheid van de maatregel van bewaring in het kader van overdracht aan een verantwoordelijke lidstaat

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 26 januari 2024 wordt het beroep van eiser tegen de maatregel van bewaring beoordeeld. Eiser, die in bewaring is gesteld op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000, betwist de rechtmatigheid van deze maatregel. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris voldoende gronden heeft om de maatregel op te leggen, met name omdat er een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Eiser heeft geen schriftelijk stuk ontvangen met informatie over de maatregel van bewaring, wat een gebrek vormt, maar de rechtbank oordeelt dat dit gebrek niet opweegt tegen de belangen die met de bewaring zijn gediend. De rechtbank behandelt ook de argumenten van eiser over de schending van het verdedigingsbeginsel en de informatieplicht, maar oordeelt dat de staatssecretaris voldoende voortvarend heeft gehandeld en dat de maatregel van bewaring rechtmatig is. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.1015

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 januari 2023 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. H. Drenth),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. R.L.F. Zandbelt).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 10 januari 2024, waarin de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) heeft opgelegd. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om het toekennen van schadevergoeding.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 23 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser (via een beeldverbinding), de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris eiser in bewaring had mogen stellen. Zij doet dat onder meer aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de zogenoemde beroepsgronden.
3. Het beroep is ongegrond. Het opleggen van de maatregel van bewaring is niet onrechtmatig. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is er een grondslag voor de maatregel van bewaring?
4. Eiser voert aan dat hij niet in bewaring kon worden gesteld, omdat hij rechtmatig verblijf geniet als gevolg van het beroep en de voorlopige voorziening die hij heeft ingediend tegen het overdrachtsbesluit van 16 december 2023. Op beide rechtsmiddelen is nog niet beslist.
4.1.
De rechtbank begrijpt dit betoog zo dat eiser stelt dat de grondslag voor de opgelegde maatregel van bewaring ontbreekt. Deze beroepsgrond slaagt niet. Eiser is in bewaring gesteld op grond van artikel 59a van de Vw 2000. Hieruit volgt dat een vreemdeling in bewaring kan worden gesteld met het oog op overdracht aan een verantwoordelijke lidstaat. Uit artikel 5.1a, vijfde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 volgt dat er een concreet aanknopingspunt moet bestaan voor overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en dat er significant risico moet zijn dat de vreemdeling zich aan het toezicht zal onttrekken. Op 16 december 2023 is er een overdrachtsbesluit genomen. Dit vormt een concreet aanknopingspunt voor overdracht. Dat eiser hier beroep tegen heeft ingediend en om een voorlopige voorziening heeft verzocht maakt dit niet anders. Verder is, zo zal hieronder blijken onder 8, sprake van een significant risico van onttrekken aan toezicht. De maatregel van bewaring kent dan ook een deugdelijke grondslag.
Heeft eiser te lang in een politiecel verbleven?
5. Eiser voert aan dat eiser ten onrechte na het opleggen van de maatregel van bewaring in een politiecel heeft verbleven. Uit het dossier blijkt niet wanneer eiser is overgebracht naar het detentiecentrum in Rotterdam. Een politiecel voldoet niet aan de e eisen die zijn gesteld aan een speciale inrichting voor vreemdelingenbewaring. Eiser verwijst in dit kader naar het arrest van het Hof van Justitie van 10 maart 2022, Landkreis Gifhorn.
5.1.
De rechtbank begrijpt het betoog van eiser zo dat artikel 5.4, tweede lid, van de Vb 2000 is geschonden omdat eiser niet zo snel mogelijk na het oplegging van de maatregel van bewaring naar het detentiecentrum in Rotterdam is gebracht. Deze grond slaagt niet. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 7 oktober 2010 [1] volgt dat tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in een politiecel voor een periode langer dan 5 dagen in strijd is met artikel 5.4, tweede lid, van de Vw 2000. De staatssecretaris heeft op zitting onweersproken gesteld dat eiser op 10 januari 2024, de dag waarop de maatregel is opgelegd, is verplaatst naar het detentiecentrum in Rotterdam. Gelet hierop is geen sprake van overschrijding van deze termijn en slaagt de beroepsgrond niet.
Is het verdedigingsbeginsel geschonden?
6. Eiser voert aan dat het verdedigingsbeginsel is geschonden. De gemachtigde van eiser is namelijk ten onrechte niet aanwezig geweest bij het gehoor voorafgaand aan het opleggen van de maatregel van bewaring. In het proces-verbaal gehoor (de M110) staat weliswaar dat is gepoogd hem telefonisch te bereiken voor de aanvang van het gehoor, maar daar heeft de gemachtigde geen melding van ontvangen. Bovendien had er een voicemail moeten worden achtergelaten, hetgeen niet gebeurd is. Pas aan het eind van het gehoor is er telefonisch contact geweest tussen de staatssecretaris en de gemachtigde. Dit is te laat, omdat de maatregel toen al was opgelegd.
6.1.
De rechtbank stelt vast dat uit het proces-verbaal gehoor (de M110) blijkt dat de staatssecretaris voorafgaand aan het gehoor om 10:51 uur contact heeft opgenomen met een piketadvocaat. Die heeft aangegeven eiser niet fysiek te kunnen bijstaan en dat eiser telefonisch contact met hem kan opnemen voor het gehoor indien hij dat wenst. Eiser heeft vervolgens aangegeven dat hij wil worden bijgestaan door zijn voorkeursadvocaat. Op 11.05 uur heeft de staatssecretaris de gemachtigde proberen te bellen op zijn 06-nummer en zijn vaste nummer, maar op beide nummers was de gemachtigde niet bereikbaar. Eiser heeft vervolgens desgevraagd ingestemd met het voortzetten van het gehoor zonder zijn advocaat. Verder heeft de staatssecretaris eiser toegezegd dat hij de voorkeursadvocaat later nogmaals zal bellen. Dit is gebeurd om 11:43 uur, waarbij er contact is geweest met gemachtigde. Gemachtigde heeft tijdens dit telefoongesprek zijn zienswijze gegeven op de maatregel van bewaring. Vervolgens is eiser op 13.15 uur in bewaring gesteld.
6.2.
De rechtbank ziet allereerst geen aanleiding om te twijfelen aan de inhoud van het proces-verbaal van gehoor. Uit vaste jurisprudentie volgt dat in beginsel mag worden uitgegaan van de juistheid van een op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal, tenzij de vreemdeling bewijs heeft geleverd dat noopt tot afwijking van dit uitgangspunt. [2] Met de enkele stelling van de gemachtigde dat hij geen melding heeft ontvangen van de op 11.05 uur gepleegde telefoontjes is eiser hier niet in geslaagd. De gemachtigde heeft op zitting immers ook opgemerkt dat dit mogelijk ligt aan het feit dat hij op dat moment aan de telefoon was. Dit betekent dat zij in haar beoordeling uitgaat van de feiten zoals deze zijn vastgesteld onder overweging 4.1.
De rechtbank overweegt verder dat uit paragraaf A5/6.5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) volgt dat de piketcentrale of de voorkeursadvocaat worden bericht over de voorgenomen inbewaringstelling indien de vreemdeling een advocaat bij het gehoor wenst. Er mag wel met het gehoor worden begonnen zonder bijzijn van de advocaat indien de vreemdeling geen advocaat bij het gehoor wenst. Gezien hetgeen is vastgesteld in overweging 4.1, ziet de rechtbank geen aanleiding om te oordelen dat de staatssecretaris had moeten wachten totdat de gemachtigde bij het gehoor aanwezig had kunnen zijn. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat de gemachtigde de gelegenheid heeft gekregen om aan het eind van het gehoor telefonisch zijn zienswijze te geven. Anders dan de gemachtigde stelt is dit gebeurd voordat de maatregel is opgelegd. De beroepsgrond slaagt niet.
Is de informatieplicht geschonden?
7. Eiser voert aan dat hij ten onrechte geen vertaling van de maatregel heeft ontvangen in een voor hem begrijpelijke taal.
7.1.
De rechtbank begrijpt dit betoog zo dat eiser stelt dat de informatieplicht van artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) is geschonden. De rechtbank stelt voorop dat uit de uitspraak van de Afdeling van 15 november 2023 [3] volgt dat de staatssecretaris, om te voldoen aan de informatieplicht zoals deze volgt uit Europese wetgeving en artikel 5.3, eerste lid, derde zin, van het Vb 2000, kan volstaan met een schriftelijk stuk waarin de rechtsmiddelen en de mogelijkheid van gratis rechtsbijstand staan vermeld en waarin een overzicht is opgenomen van de van toepassing zijnde juridische en feitelijke gronden van de bewaring.
7.2.
De rechtbank stelt vast dat in proces-verbaal van het gehoor van 10 januari 2024 (M110) op pagina 4 staat vermeld dat de inhoud van de informatiebrief ‘waarom u in bewaring bent gesteld’ mondeling met behulp van een tolk in de Arabisch/Algerijnse taal met eiser is besproken. Hieruit blijkt niet dat eiser een schriftelijk stuk heeft ontvangen die aan de eisen zoals onder rechtsoverweging 5.1. uiteengezet voldoet. Daarmee is sprake van een gebrek en is een belangenafweging noodzakelijk. De rechtbank is van oordeel dat de ernst van het gebrek niet opweegt tegen de belangen die met de bewaring zijn gediend en dat de belangenafweging dus in het voordeel van de staatssecretaris uitvalt. Eiser is namelijk tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling met behulp van een beëdigde tolk in kennis gesteld van het feit dat hij in bewaring wordt gesteld en de redenen die hieraan ten grondslag liggen. Verder heeft eiser een advocaat toegewezen gekregen waar de maatregel van bewaring naar toe is gestuurd en waarmee eiser de inhoud hiervan heeft kunnen bespreken. Vervolgens heeft de advocaat namens eiser beroep ingesteld. Eiser is dus, ondanks de schending van de informatieplicht, wel in staat gesteld om tegen de maatregel van bewaring effectief rechtsmiddelen uit te oefenen en heeft van deze gelegenheid ook gebruik gemaakt. Zoals ook is geoordeeld in de hiervoor genoemde uitspraak van de Afdeling van 15 november 2023, volgt hieruit geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Kunnen de gronden de maatregel van bewaring dragen?
8. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat er een significant risico bestaat op onderduiken. De staatssecretaris heeft, onder verwijzing naar het Vb 2000, [4] als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3i: te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot
terugkeer;
3k: een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de
overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn
asielverzoek;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4c: geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d: niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e: verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
8.1.
De staatssecretaris heeft op zitting zware grond 3i en lichte grond 4e laten vallen. Deze gronden liggen dus niet meer aan de bewaring ten grondslag.
8.2.
Eiser betwist de zware gronden 3a en 3d. Ten aanzien van de zware grond 3a voert eiser aan dat hij als asielzoeker Nederland is binnengekomen. Daar is geen voorgeschreven wijze van binnenkomst voor. Over grond 3d heeft eiser aangevoerd dat hem niet mag worden tegengeworpen dat hij tot op heden geen medewerking heeft verleend aan de overdracht aan Spanje, omdat er nog een beroep en een verzoek om een voorlopige voorziening aanhangig is tegen het overdrachtsbesluit. Beiden hebben een goede kans van slagen. De verklaringen van eiser in het gehoor voorafgaand aan de bewaring inzake zijn medewerking aan overdracht moeten in dit licht worden gezien. Eiser betwist tot slot lichte grond 4c. Gelet op het lopende beroepsprocedure kan eiser zich melden bij een AZC waar hij recht heeft op opvang en voorzieningen.
8.3.
Wat eiser heeft aangevoerd geeft geen aanleiding de gronden van de maatregel van bewaring onvoldoende te achten. De reden hiervoor is dat de zware grond 3a en de lichte grond 4c feitelijk juist zijn en de staatssecretaris bij de lichte grond 4c voldoende heeft gemotiveerd waarom hieruit een risico op onttrekking aan het toezicht op vreemdelingen voortvloeit. De zware grond 3a is feitelijk juist, omdat eiser niet beschikt over een geldig reisdocument waarmee hij vrij in de Europese Unie dan wel het Schengengebied mag reizen. Omdat Spanje, gelet op het overdrachtsbesluit, verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielaanvraag mag hij op grond van artikel 9 van de Procedurerichtlijn en artikel 21 van de Schengenuitvoeringsovereenkomst alleen in Spanje verblijven en niet zonder meer vertrekken naar een andere lidstaat. Verder is de lichte grond 4c feitelijk juist omdat eiser geen vaste woon- of verblijfplaats heeft. Eiser is namelijk niet ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP). Dat eiser gelet op de lopende beroepsprocedure mogelijk recht heeft op opvang en voorzieningen maakt dit niet anders. [5] De staatssecretaris heeft hierbij overtuigend gemotiveerd dat eiser hierdoor zich aan het toezicht onttrekt en de voorbereiding voor zijn overdracht belemmert. Omdat de zware grond 3a en de lichte grond 4c de maatregel van bewaring kunnen dragen, hoeft de rechtbank wat eiser heeft aangevoerd tegen de zware grond 3k niet meer te bespreken. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Had de staatssecretaris moeten volstaan met een lichter middel?
9. Eiser betoogt dat de staatssecretaris had moeten volstaan met een lichter middel. De staatssecretaris had kunnen volstaan met een meldplicht. Anders dan in de maatregel vermeld staat heeft eiser niet in verschillende landen in Europa een asielaanvraag ingediend. Nederland is het eerste land waar hij een asielaanvraag heeft ingediend. In Spanje zijn slechts zijn vingerafdrukken afgenomen. Het lijkt erop alsof deze maatregel is opgelegd vanwege het strafrechtelijk verleden van eiser. Daarvoor is deze maatregel niet bedoeld. Daar komt bij dat bij eiser sprake is van verschillende medische klachten waardoor de detentie voor hem zwaarder is. De staatssecretaris heeft hier ten onrechte onvoldoende gewicht aan gehecht.
9.1.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris voldoende heeft gemotiveerd waarom er niet kon worden volstaan met een lichter middel. Anders dan eiser stelt was de staatssecretaris in dit kader niet gehouden te motiveren om, naast de afweging of met een lichter middel kon worden volstaan, te motiveren waarom eiser niet in aanmerking komt voor de meldplicht. Artikel 59a van de Vw 2000 biedt immers een wettelijke grondslag om vreemdelingen op wie de Dublinverordening van toepassing is met inachtneming van artikel 28 van de Dublinverordening in bewaring te stellen. Inherent aan het toepassingsbereik van deze verordening is dat de vreemdeling een asielverzoek heeft ingediend. De belangen die ertoe kunnen leiden dat een asielzoeker op wie de Dublinverordening van toepassing is, in bewaring wordt gesteld, zijn dus reeds vervat in deze bepaling. De rechtbank wijst in dit kader naar de uitspraak van de Afdeling van 28 juni 2018. [6] De staatssecretaris stelt terecht dat hij in de maatregel deugdelijk heeft gemotiveerd waarom hij niet kon volstaan met een lichter middel door te wijzen op het risico op het onttrekken aan toezicht en het belang om de overdracht naar Spanje te effectueren. Dit risico wordt onderbouwd door de bewaringsgronden. In rechtsoverweging 7.3. heeft de rechtbank geoordeeld dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt stelt dat er voldoende gronden zijn om dit risico aan te nemen. Dat eiser alleen in Nederland een asielaanvraag heeft ingediend, maakt dit niet anders. De staatssecretaris heeft er in de maatregel verder terecht op gewezen dat de medische problematiek van eiser niet maakt dat de maatregel van bewaring onevenredig bezwarend is, omdat er medische zorg in het detentiecentrum aanwezig is en deze gelijkwaardig is aan die in de vrije maatschappij. Dit is door eiser in beroep ook niet bestreden. Ten aanzien van de medische informatie die eiser in beroep naar voren heeft gebracht en de daaruit voortvloeiende psychische klachten heeft de staatssecretaris op zitting wederom verwezen naar de beschikbare medische zorg. De rechtbank merkt in dit kader op dat uit de door eiser overgelegde medische informatie blijkt dat er in het detentiecentrum een medische intake heeft plaatsgevonden en dat hem ten aanzien van zijn psychische klachten medicatie is verstrekt. Ook hierin heeft de staatssecretaris dus geen reden hoeven zien om een lichter middel toe te passen.
Heeft de staatssecretaris voldoende voortvarend gehandeld?
10. Tot slot betoogt eiser dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. Uit de uitspraak van de Afdeling van 10 maart 2022 [7] volgt dat de bewaring van Dublinclaimanten zo kort mogelijk moet duren. Daar is hier geen sprake van. De staatssecretaris heeft tijdens de strafrechtelijke detentie weliswaar een overdrachtsbesluit genomen maar heeft pas nadat eiser in bewaring is gesteld bij de rechtbank verzocht om het beroep en de voorlopige voorziening hiertegen zo snel mogelijk te behandelen. Hierdoor heeft de staatssecretaris niet voldaan aan zijn inspanningsverplichting. Bovendien staat in paragraaf A5/6.2 van de Vc 2000 dat de bewaring van een Dublinclaimant niet langer dan veertien dagen duurt. Nu het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening pas op 1 februari 2024 bij de rechtbank worden behandeld kan de overdracht niet binnen veertien dagen plaatsvinden. Ook om deze reden heeft de staatssecretaris onvoldoende voortvarend gehandeld.
10.1.
Ook deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris voldoende voortvarend handelt. De staatssecretaris heeft gedurende de strafrechtelijke detentie van eiser zijn asielaanvraag behandeld en op 16 december 2023 een overdrachtsbesluit genomen. Hiertegen heeft eiser op 17 december 2023 beroep ingesteld en een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. Tijdens de strafrechtelijke detentie is de staatssecretaris niet gehouden om voortvarend te handelen. Hij heeft wel een inspanningsverplichting. [8] Gelet op het voorgaande heeft de staatssecretaris voldaan aan zijn inspanningsverplichting. Na het opleggen van de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris op 12 januari 2024 een vertrekgesprek gevoerd met eiser en op 17 januari 2024 verzocht om een spoedige behandeling van de voorlopige voorziening. Dat de rechtbank geen gehoor heeft gegeven aan dit verzoek maakt dit niet anders, nu dit buiten de risicosfeer van de staatssecretaris ligt. Het beroep van eiser op de in paragraaf A5/6.2 van de Vc 2000 genoemde termijn van veertien dagen slaagt evenmin. In paragraaf A5/6.2 van de Vc 2000 staat de bewaring niet langer dan veertien dagen duurt indien de Dublinclaimant in bewaring is gesteld omdat onmiddellijke overdracht of overdracht op zeer korte termijn noodzakelijk is ten behoeve van het realiseren van de overdracht binnen zes maanden. De staatssecretaris stelt terecht dat uit de maatregel niet blijkt dat hiervan sprake is. De duur van de maatregel is dan ook niet beperkt tot een periode van veertien dagen. Ook anderszins is de rechtbank niet gebleken dat van overschrijding van de redelijkerwijs noodzakelijke termijn als bedoeld in artikel 28, derde lid, van de Dublinverordening sprake is. Daarbij acht de rechtbank van belang dat de staatssecretaris op dit moment de overdracht niet kan effectueren gelet op het lopende beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening.

Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?11. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de inbewaringstelling van eiser rechtmatig is en de staatssecretaris geen schadevergoeding aan eiser hoeft te betalen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Gaastra, in aanwezigheid van mr. M.H. Dijkman, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

2.Zie bijvoorbeeld ABRvS 15 februari 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BL4570 en ABRvS 24 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:213.
3.ABRvS 15 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4180
4.In het bijzonder artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vb 2000.
5.ABRvS d.d. 1 augustus 2006, ECLI:NL:RVS:2006:AY5964.
8.ABRvS 7 maart 2014, ECLI:NL:RVS:2014:892.
9.Vergelijk de uitspraak van de ABRvS van 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829.