ECLI:NL:RBDHA:2024:9844
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van de aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf als familie- of gezinslid van een minderjarige broer
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) als familie- of gezinslid beoordeeld. Eiser, een minderjarige broer van de referent, heeft zijn aanvraag ingediend, maar deze is door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen. De rechtbank behandelt het beroep op 4 juni 2024, waarbij de gemachtigde van eiser, de referent, een tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig zijn.
De Staatssecretaris heeft de aanvraag afgewezen op basis van een belangenafweging, waarbij de belangen van de Nederlandse overheid zijn afgewogen tegen de belangen van eiser om bij zijn referent in Nederland te verblijven. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris voldoende gemotiveerd heeft waarom de belangenafweging in het nadeel van eiser uitvalt. De rechtbank stelt vast dat eiser en referent in de periode van 2009 tot en met 2018 niet hebben samengewoond, wat de intensiteit van hun gezinsleven heeft beïnvloed. De rechtbank volgt de staatssecretaris in zijn oordeel dat de lange scheiding tussen eiser en referent een negatieve invloed heeft op de belangenafweging.
De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris niet ten onrechte heeft overwogen dat het economisch belang van de Nederlandse overheid zwaar weegt in deze zaak. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten en het beroep wordt ongegrond verklaard. De uitspraak is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl en partijen hebben de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.