ECLI:NL:RBDHA:2025:10244

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 juni 2025
Publicatiedatum
12 juni 2025
Zaaknummer
NL25.12252
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening met betrekking tot Kroatië

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, van Turkse nationaliteit, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar de minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen op basis van de Dublinverordening, omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 20 mei 2025 behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de minister aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft besloten om de aanvraag niet in behandeling te nemen, omdat Kroatië het verzoek om terugname heeft geaccepteerd. Eiser heeft aangevoerd dat hij in Kroatië slachtoffer is geworden van mishandelingen en pushbacks, maar de rechtbank oordeelt dat hij niet voldoende bewijs heeft geleverd om deze claims te onderbouwen. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is vastgesteld dat er geen structurele tekortkomingen zijn in de asielprocedure en opvangvoorzieningen in Kroatië.

De rechtbank concludeert dat de minister in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de asielaanvraag van eiser niet in behandeling te nemen en dat de overdracht aan Kroatië niet leidt tot onevenredige hardheid. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten en het beroep wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.12252

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Turkse nationaliteit,
V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. H. Postma),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. M.P. Gaal-de Groot).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 14 maart 2025 niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
Eiser heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. [1]
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 20 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de minister. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [2] In dit geval heeft Nederland bij Kroatië een verzoek om terugname gedaan. Kroatië heeft dit verzoek aanvaard.
Is overdracht in strijd met de internationale verplichtingen?
Claimakkoord
5. Eiser stelt zich op het standpunt dat ten aanzien van Kroatië niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, omdat het onzeker is of zijn asielverzoek in Kroatië wel behandeld zal worden. In het claimakkoord staat namelijk aangegeven dat de claim “is accepted in order to continue to determine responsibility for the above-mentioned person.” De Kroatische autoriteiten hebben dus geenszins gegarandeerd dat eisers verzoek om internationale bescherming ook daadwerkelijk inhoudelijk te zullen behandelen.
5.1.
De minister heeft in het besluit overwogen dat Kroatië het terugnameverzoek heeft geaccepteerd op grond van artikel 20, vijfde lid, van de Dublinverordening. Dit ziet op de situatie waarin een vreemdeling een asielaanvraag heeft ingediend in een lidstaat en de vreemdeling de lidstaat heeft verlaten gedurende het proces van het onderzoek naar de vraag of mogelijk een andere lidstaat verantwoordelijk is. Op grond van dit artikel is Kroatië verplicht om eiser terug te nemen om de procedure tot bepaling van de verantwoordelijke lidstaat af te ronden. Dat de verantwoordelijkheid van Kroatië voor de inhoudelijke behandeling van eisers asielverzoek nog niet onherroepelijk vaststaat, doet niet af aan het claimakkoord. Volgens het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden aangenomen dat Kroatië zich op goede gronden verantwoordelijk acht op grond van artikel 20, vijfde lid, van de Dublinverordening.
5.2.
De rechtbank oordeelt dat de minister er op grond van het claimakkoord van uit mag gaan dat Kroatië in overeenstemming met de internationale verplichtingen zal bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de inhoudelijke behandeling van eisers asielaanvraag. Eiser heeft niet kunnen onderbouwen waarom een claimakkoord op basis van artikel 20, vijfde lid, van de Dublinverordening niet toegestaan zou zijn en hij heeft ook geen aanknopingspunten naar voren gebracht waaruit blijkt dat zijn asielaanvraag niet inhoudelijk zal worden behandeld door de uiteindelijk verantwoordelijke lidstaat. Eisers betoog slaagt niet.
Pushbacks en opvang
6. Eiser voert verder aan hij in Kroatië onweersproken slachtoffer is geworden van mishandelingen, vernederingen en pushbacks. Uiteindelijk is hij in mensonterende omstandigheden één nacht opgevangen, maar vanwege die omstandigheden was hij genoodzaakt de opvang weer te verlaten. Uit de wijze waarop hij is behandeld blijkt dat de autoriteiten in Kroatië de internationale verplichtingen niet zijn nagekomen. Eiser heeft er daarom geen vertrouwen in dat dit bij een terugkeer naar Kroatië anders zal zijn. Eiser twijfelt aan de juistheid van de jurisprudentie van de Afdeling over het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Kroatië.
6.1.
De minister heeft zich onder verwijzing naar de uitspraken van de Afdeling [3] van 13 september 2023 [4] , 9 oktober 2024 [5] , 19 november 2024 [6] en 10 december 2024 [7] op het standpunt gesteld dat hij nog steeds mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Kroatië. Volgens de Afdeling blijkt uit de voorhanden informatie dat overgedragen Dublinclaimanten niet het risico lopen om door Kroatië te worden uitgezet zonder behandeling van hun asielverzoek of tijdens de behandeling van hun asielverzoek. Er is ook geen nieuwe informatie waaruit blijkt dat Dublinclaimanten een reëel risico lopen om slachtoffer te worden van pushbacks. Eiser heeft volgens de minister niet aannemelijk gemaakt dat dat in zijn geval anders is. De minister heeft daarnaast overwogen dat Dublinclaimanten toegang hebben tot opvang in Kroatië. Hoewel er periodes zijn geweest van overbezetting in de Kroatische opvangcentra, zijn er geen structurele tekortkomingen. Zelfs in tijden van grote druk op de Kroatische opvangcentra, werd nog altijd voorzien in essentiële levensbehoeften als voeding, sanitaire voorzieningen en basale medische zorg. Volgens de minister heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat Dublinclaimanten na overdracht aan Kroatië geen toegang (kunnen) krijgen tot de opvang of andere voorzieningen en ook niet dat hij bij voorkomende problemen niet kan klagen bij de (hogere) Kroatische autoriteiten.
6.2.
De beroepsgrond slaagt niet. Zoals volgt uit de door de minister genoemde uitspraken van de Afdeling mag de minister bij de toepassing van de Dublinverordening voor Kroatië uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Afdeling heeft in deze uitspraken toegelicht dat niet is gebleken van structurele tekortkomingen in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen in Kroatië, waarvan de minister niet onkundig kon zijn en op grond waarvan de vreemdeling niet had mogen worden overdragen aan Kroatië. De Afdeling is daarbij ook uitgebreid ingegaan op de door eiser genoemde pushbacks. De Afdeling heeft vervolgens geoordeeld dat de theoretische mogelijkheid dat Dublinclaimanten slachtoffer kunnen worden van pushbacks niet kan worden gelijkgesteld met een reëel risico dat dit gebeurt. De door eiser genoemde bronnen zijn, zoals ter zitting ook door eiser werd erkend, reeds betrokken in de uitspraken van de Afdeling en geven de rechtbank daarom nu geen aanleiding af te wijken van de jurisprudentie van de Afdeling.
Behandeling door de Kroatische autoriteiten
7. Eiser heeft gesteld dat hij is mishandeld en vernederd door de Kroatische autoriteiten, waaruit ook afgeleid kan worden dat de Kroatische autoriteiten zich in hun houding tegenover asielzoekers niet conformeren aan internationale verplichtingen.
7.1.
De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser zijn stellingen niet heeft onderbouwd en dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij overdracht terecht zal komen in een situatie die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid zal halen. Eiser heeft volgens zijn aanmeldgehoor slechts één nacht op het politiebureau en één nacht in het asielzoekerscentrum in Kroatië verbleven. Hij heeft geen medische documenten overgelegd waaruit de gestelde mishandeling zou kunnen blijken. Verder heeft hij ook niet aannemelijk gemaakt dat hij enige inspanning heeft verricht om zijn klachten kenbaar te maken bij (hogere) autoriteiten in Kroatië. Ten slotte heeft de minister erop gewezen dat eiser niet eerder als Dublinclaimant aan Kroatië is overgedragen, zodat hij niet uit eigen ervaring kan verklaren over de behandeling van Dublinclaimanten in Kroatië. Hij heeft ook anderszins niet aannemelijk gemaakt dat hij bij een geregistreerde en legale binnenkomst in Kroatië in het kader van de Dublinoverdracht het risico loopt op dezelfde behandeling als vreemdelingen die illegaal de Kroatische grens oversteken. In dit kader verwijst de minister nog naar de uitspraak van de Afdeling van 5 maart 2025 [8] waarin de Afdeling de overwegingen van de rechtbank overneemt, die inhouden dat de ervaringen die een vreemdeling stelt te hebben gehad toen hij Kroatië illegaal in reisde nog niet meebrengen dat Dublinclaimanten het risico lopen in eenzelfde situatie terecht te komen.
7.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank oordeelt dat de minister niet ten onrechte heeft kunnen stellen dat eisers verklaringen niet zijn onderbouwd en daaruit kan dan ook niet de conclusie worden getrokken dat Kroatië de internationale verplichtingen niet nakomt. Eiser kan zich bovendien bij voorkomende problemen wenden tot de Kroatische autoriteiten.
Leidt overdracht aan Kroatië tot onevenredige hardheid?
8. Eiser voert aan zijn overdracht aan Kroatië blijkt geeft van onevenredige hardheid, gelet op zijn hiervoor ook aangevoerde ervaringen met de Kroatische autoriteiten. Op grond van deze ervaringen moet de minister met toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening eisers aanvraag in behandeling nemen. Ter zitting heeft eiser nog aangevoerd dat ook zijn psychische klachten, waarvoor hij zich inmiddels bij de Gezondheidszorg Asielzoekers (GZA) heeft gemeld, aan de overdracht in de weg staan. Hij verzoekt de rechtbank de beslissing aan te houden, zodat het medisch dossier kan worden overgelegd.
8.1.
De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van bijzondere en individuele omstandigheden, waardoor de overdracht zou leiden tot onevenredige hardheid. De daarvoor aangevoerde omstandigheden zijn al beoordeeld bij de vraag of er concrete aanwijzingen zijn dat Kroatië zijn internationale verplichtingen niet nakomt. Bovendien komt hij als Dublinclaimant in een andere situatie terecht dan wanneer hij illegaal Kroatië binnen zou komen. De minister verzet zich tegen aanhouding van de beslissing. Er is niet gesteld of gebleken dat eiser specialistische zorg nodig heeft die alleen in Nederland kan worden geleverd. De enkele mededeling dat hij zich met psychische klachten bij de GZA heeft gemeld is daartoe onvoldoende.
8.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat de minister in redelijkheid geen toepassing heeft gegeven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Zoals blijkt uit vaste rechtspraak van de Afdeling [9] , zijn omstandigheden die op onderwerpen zien die van betekenis zijn voor de beoordeling van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening, niet van betekenis voor de beoordeling of zich bijzondere, individuele omstandigheden voordoen die ertoe leiden dat een overdracht aan Kroatië getuigt van onevenredige hardheid. Enkel de (niet onderbouwde) persoonlijke ervaringen van eiser tijdens een eerder verblijf in Kroatië rechtvaardigen niet de conclusie dat de overdracht naar Kroatië getuigt van onevenredige hardheid. De minister heeft in het besluit daarom deugdelijk gemotiveerd waarom de omstandigheden die eiser aanvoert geen reden kunnen zijn om van zijn overdracht aan Kroatië af te zien. De verwijzing van eiser naar uitspraken van deze rechtbank in de zittingsplaatsen Roermond, Amsterdam en Zwolle, waarin de persoonlijke ervaringen van eisers kennelijk anders werden gewogen, brengt op zichzelf niet mee dat ook in deze zaak eisers persoonlijke ervaringen de doorslag zouden moeten geven, nog daargelaten dat de betreffende uitspraak van de zittingsplaats Roermond inmiddels door de Afdeling is vernietigd.
8.3
De rechtbank ziet ook in hetgeen eiser heeft aangevoerd geen aanwijzingen dat Nederland het meest geschikte land is om zijn psychische problemen te behandelen. Bovendien kan hij bij voorkomende problemen klagen bij de (hogere) autoriteiten in Kroatië. Niet is gebleken dat hij die mogelijkheid niet heeft of dat de autoriteiten in Kroatië hem niet kunnen of willen helpen. Daarom is niet aannemelijk gemaakt dat een overdracht aan Kroatië in strijd zou zijn met artikel 4 van het Handvest of zal leiden tot een schending van artikel 3 EVRM. Er zijn geen objectieve medische gegevens overgelegd waaruit volgt dat specifiek de overdracht aan Kroatië een zodanig ernstige invloed heeft op zijn mentale of fysieke toestand dat er sprake is van een reëel en onderbouwd risico op een aanzienlijke en onomkeerbare verslechtering van zijn gezondheidstoestand. Daarom heeft de minister terecht ook op medische gronden geen aanleiding hoeven zien om toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt, dat de minister zijn asielaanvraag niet in behandeling hoeft te nemen en dat eiser terecht wordt overgedragen aan Kroatië. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. de Ruijter, rechter, in aanwezigheid van
mr. J. Dijkstra, griffier, en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.NL25.12253
2.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
3.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
9.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 14 augustus 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:3164), 2 mei 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:1860), en meer recentelijk van 27 november 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:4853) en 9 januari 2025 (ECLI:NL:RVS:2025:44).