ECLI:NL:RBDHA:2025:10279

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 juni 2025
Publicatiedatum
13 juni 2025
Zaaknummer
NL24.47553
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om proceskostenveroordeling in asielzaak na intrekking van het beroep

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 12 juni 2025, wordt het verzoek van verzoekster om een proceskostenveroordeling afgewezen. Verzoekster had haar beroep ingetrokken tegen het besluit van 22 november 2024, waarin haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel niet in behandeling werd genomen. Dit gebeurde nadat de minister op 19 december 2024 het eerdere besluit had ingetrokken, maar de minister weigerde de proceskosten te vergoeden. De rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van 'tegemoetkomen' door de minister, omdat het besluit was ingetrokken vanwege veranderde omstandigheden, namelijk de gedwongen opname van verzoekster in een psychiatrische kliniek. De rechtbank concludeert dat de minister voldoende gemotiveerd heeft dat de asielaanvraag niet in Nederland behandeld hoeft te worden, omdat Frankrijk verantwoordelijk is op basis van de Dublinverordening. De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenveroordeling af, omdat er geen aanleiding is om de minister te veroordelen tot betaling van de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.47553

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 juni 2025 in de zaak tussen

[verzoekster], v-nummer: [nummer], verzoekster

(gemachtigde: mr. J. Nourhussen)
en

de minister van Asiel en Migratie.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het verzoek om een veroordeling van de minister in de proceskosten. Verzoekster heeft dit verzoek gedaan bij de intrekking van haar beroep gericht tegen het besluit van 22 november 2024, waarbij haar aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling is genomen. Verzoekster heeft haar beroep ingetrokken, omdat de minister bij bericht van 19 december 2024 het besluit van 22 november 2024 heeft ingetrokken. Bij dat bericht heeft de minister aangegeven geen aanleiding te zien om de proceskosten te vergoeden. Verzoekster heeft op dit bericht gereageerd. Daar heeft de minister desgevraagd nog een reactie op gegeven.
2. De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij het – mede gelet op de reacties van partijen – niet nodig vindt om een zitting te houden over het verzoek om een proceskostenveroordeling en aangegeven dat een zitting achterwege wordt gelaten, tenzij een van de partijen aangeeft dat zij mondeling op een zitting wil worden gehoord. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting. [1]
2.1.
Nadien is een (bij beide partijen bekend) ontbrekend dossierstuk opgevraagd bij de minister. Dit stuk is aan het dossier toegevoegd.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenveroordeling af. Zij legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt. Daarbij beperkt de rechtbank zich tot de reden waarom de minister volgens verzoekster tot betaling van de proceskosten moet worden veroordeeld, zoals verzoekster dat in het bericht van 19 december 2024 heeft verwoord.
Wanneer wordt een bestuursorgaan in de proceskosten veroordeeld?
4. Als een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan het beroep van betrokkene is tegemoetgekomen, kan de bestuursrechter op verzoek van de indiener van het beroepschrift dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. [2] Van tegemoetkomen is geen sprake als een in beroep bestreden besluit is gewijzigd wegens veranderde omstandigheden. [3]
Heeft verzoekster recht op vergoeding van haar proceskosten?
5. De minister heeft de asielaanvraag van verzoekster niet in behandeling genomen op grond van de Dublinverordening, omdat Frankrijk verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling daarvan. [4] Frankrijk heeft het verzoek van Nederland om verzoekster over te nemen aanvaard. De minister heeft om de volgende redenen geen aanleiding gezien om van de overdracht van verzoekster aan Frankrijk af te zien. Ten aanzien van Frankrijk kan nog altijd van het interstatelijk vertrouwensbeginsel worden uitgegaan. [5] Van bijzondere kwetsbaarheid en behoeften, gelet waarop aanvullende garanties noodzakelijk zijn om ervoor te zorgen dat verzoekster zorg- en opvangvoorzieningen in Frankrijk krijgt, is geen sprake. Er is geen reden om het asielverzoek van verzoekster in Nederland te behandelen op grond van artikel 16 van de Dublinverordening omdat niet is aangetoond dat tussen haar en haar (gestelde) broer en zijn kinderen, die in Nederland verblijven, sprake is van afhankelijkheid als bedoeld in dit artikel. Evenmin zijn er bijzondere individuele omstandigheden die maken dat een overdracht van verzoekster aan Frankrijk getuigt van een onevenredige hardheid, zodat ook geen aanleiding betstaat om de asielaanvraag onverplicht in behandeling te nemen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening.
5.1.
Bij brief van 19 december 2024 heeft de minister de gemachtigde van verzoekster meegedeeld dat zij het besluit van 22 november 2024 intrekt, omdat in beroep is gebleken van nieuwe omstandigheden waarvan zij wenst te bezien hoe deze van invloed zijn op de afdoeningswijze van de aanvraag en dat verzoekster die beslissing in Nederland mag afwachten. Ook heeft de minister daarbij het standpunt ingenomen dat zij geen aanleiding ziet om de kosten van verleende rechtsbijstand in beroep te vergoeden, omdat de nieuwe omstandigheden zich eerst in beroep hebben voorgedaan en het overdrachtsbesluit in zoverre niet onjuist was.
6. Hierop heeft verzoekster op 19 december 2024 gereageerd. Verzoekster is het niet eens met het standpunt van de minister dat geen aanleiding bestaat om de proceskosten te vergoeden. Hoewel haar opname op de psychiatrisch medische unit pas in beroep bekend is geworden, wijst verzoekster erop dat vóórdat het besluit werd genomen al een beroep is gedaan op het bestaan van medische problematiek, in het bijzonder op psychische problematiek, in welk verband een patiëntendossier ingebracht. Dat betekent dat de minister wel degelijk moet overgaan tot een proceskostenvergoeding, aldus verzoekster.
7. In reactie hierop heeft de minister bij bericht van 23 december 2024 aangegeven dat zij haar standpunt handhaaft dat geen aanleiding bestaat om de kosten van verleende rechtsbijstand in beroep te vergoeden. Daartoe wijst de minister erop dat, hoewel verzoekster bij de zienswijze een beroep heeft gedaan op medische problematiek en in die fase medische stukken heeft overgelegd, op grond van die informatie in het besluit van 22 november 2024 terecht is overwogen dat verzoekster geen geslaagd beroep toekomt op de arresten C.K. e.a. tegen Slovenië [6] en Tarakhel [7] en op artikel 16 van de Dublinverordening en dat de medische problemen onvoldoende zijn voor toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening. Verzoekster heeft met deze medische stukken volgens de minister namelijk niet inzichtelijk gemaakt wat de gevolgen zijn van een overdracht aan Frankrijk. Ook blijkt daaruit niet dat Nederland het meest aangewezen land is om haar te behandelen. Evenmin is met deze stukken concreet gemaakt op welke wijze invulling wordt gegeven aan de zorg door in Nederland aanwezige familieleden dan wel dat deze zorg uitsluitend door familieleden kan worden gegeven. De omstandigheid dat de rechtbank Noord-Holland op 10 december 2024 een zorgmachtiging heeft afgegeven voor de duur van zes maanden, op basis waarvan verzoekster (gedwongen) is opgenomen in een psychiatrische kliniek, heeft zich eerst in beroep voorgedaan. In die nieuwe en gewijzigde omstandigheid is aanleiding gezien het besluit van 22 november 2024 in te trekken, aldus de minister.
8. De rechtbank volgt de minister in haar standpunt dat van tegemoetkomen in dit geval geen sprake is. De minister heeft voldoende deugdelijk gemotiveerd dat het besluit van 22 november 2024 is ingetrokken vanwege een veranderde omstandigheid waarvan zij – hoewel die omstandigheid zich al voor het nemen van dat besluit voordeed – pas in beroep op de hoogte is gebracht, namelijk de gedwongen opname van verzoekster op de psychiatrisch medische unit. [8] Vergelijkbare ernstige en geëscaleerde psychiatrische medische omstandigheden waren voor 22 november 2024 nog niet bij de minister bekend. Dit volgt in ieder geval niet uit het patiëntendossier dat voor het besluit van 22 november 2024 was overgelegd. Daaruit volgt voornamelijk informatie rondom de bij verzoekster geconstateerde borstkanker, de in dat verband ondergane operatie en nazorg en de verlammingsklachten. Daaruit volgt niet dat verzoekster ondersteuning ontving voor psychische of psychiatrische klachten anders dan dat zij medicatie voorgeschreven kreeg.

Conclusie en gevolgen

9. De rechtbank wijst het verzoek af. Omdat van tegemoetkomen geen sprake is, hoeft de minister geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek om vergoeding van de proceskosten af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas, rechter, in aanwezigheid van mr. G.T.J. Kouwenberg, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
2.Dit volgt uit artikel 8:75a van de Awb en is nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
3.Zie bijvoorbeeld ABRvS 21 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2534 en ABRvS 4 december 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4461.
4.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
5.De minister verwijst in dit verband naar ABRvS 9 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:715, 5 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1318, 9 oktober 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3737, 2 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1863, 10 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2362, 27 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2625, 30 augustus 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3552, en 3 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4011.
6.HvJEU 16 februari 2017, C.K. e.a. tegen Slovenië, ECLI:EU:C:2017:127.
7.EHRM 4 november 2014, Tarakhel tegen Zwitserland, ECLI:CE:ECHR:2014:1104JUD002921712.
8.Zie ook ABRvS 4 december 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4461 en ABRvS 6 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3561.