ECLI:NL:RBDHA:2025:10971

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 juni 2025
Publicatiedatum
23 juni 2025
Zaaknummer
NL25.23054
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening met betrekking tot Bulgarije

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 20 juni 2025, wordt het beroep van eiser, een Algerijnse nationaliteit, tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. De minister heeft de aanvraag op 19 mei 2025 afgewezen, met het argument dat Bulgarije verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft op 3 juni 2025 de zaak behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiser als de gemachtigde van de minister aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, wat betekent dat de beslissing van de minister in stand blijft.

De rechtbank verwijst naar de Dublinverordening, die bepaalt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek om terugname aan Bulgarije gedaan, dat is aanvaard. De rechtbank stelt vast dat de minister in zijn algemeenheid mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Bulgarije. Eiser heeft niet overtuigend aangetoond dat hij bij overdracht aan Bulgarije een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM.

Eiser heeft aangevoerd dat hij geen toegang zal krijgen tot opvangvoorzieningen in Bulgarije en dat hij het risico loopt op materiële deprivatie. De rechtbank oordeelt echter dat de informatie uit het AIDA-rapport, update 2024, niet wezenlijk anders is dan eerdere rapporten en dat er geen structurele tekortkomingen zijn die een fundamentele systeemfout in de opvangvoorzieningen aantonen. De rechtbank concludeert dat de minister niet onterecht heeft geoordeeld dat de asielaanvraag niet aan hem had hoeven worden voorgelegd. Eiser heeft geen bewijs geleverd voor zijn claims over de omstandigheden in Bulgarije en de rechtbank wijst erop dat hij kan klagen bij de Bulgaarse autoriteiten als hij problemen ondervindt. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en kent geen proceskostenvergoeding toe.

Uitspraak

uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.23054
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. M.B. van den Toorn-Volkers),
en
de Minister van Asiel en Migratie, de minister (gemachtigde: mr. M. Berkelmans).
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1986. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 19 mei 2025 niet in behandeling genomen omdat Bulgarije verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1. De rechtbank heeft het beroep op 3 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft Nederland bij Bulgarije een verzoek om terugname gedaan. Bulgarije heeft dit verzoek aanvaard.
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
5. De rechtbank stelt voorop dat de minister in zijn algemeenheid ten aanzien van Bulgarije mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) in de uitspraak van 3 februari 20252 en 14 maart 20253 nog bevestigd. Het is daarom in beginsel aan eiser om aannemelijk te maken dat hij bij overdracht aan Bulgarije, als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de Bulgaarse autoriteiten, een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 Handvest. Daarvan is sprake in het geval de vreemdeling aannemelijk maakt dat er structurele tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem zijn, die een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken, zoals neergelegd in het arrest Jawo.
Opvangvoorzieningen
6. Eiser stelt dat de minister niet mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Bulgarije. Hiertoe voert eiser in de eerste plaats aan dat hij als niet kwetsbare vreemdeling bij overdracht aan Bulgarije geen toegang zal krijgen tot opvangvoorzieningen. Daardoor loopt eiser het risico om in een toestand van materiële deprivatie terecht te komen. Eiser verwijst hierbij naar pagina 81 van het AIDA-rapport, update 2024. Uit dat rapport volgt dat asielzoekers waarvan de asielaanvraag in afwezigheid van die asielzoekers is afgewezen, afwijkend zullen worden behandeld. Dit betekent dat eiser geen toegang krijgt tot opvangvoorzieningen en dat hij het risico loopt om gevangen gezet te worden om zijn terugkeer veilig te stellen. Tot slot verwijst eiser met betrekking tot de staat van de opvangvoorzieningen in Bulgarije nog naar pagina 86 van het AIDA-rapport, update 2024.
7. De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding om af te wijken van het oordeel van de Afdeling in voornoemde uitspraken dat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. Ook het AIDA-rapport, update 2024, verandert niets aan dit oordeel. Uit de uitspraak van de Afdeling van 27 juni 20244 volgt dat het AIDA-rapport, update 2024, geen wezenlijk andere informatie bevat wat betreft de tekortkomingen in de opvangvoorzieningen van Dublinclaimanten dan het AIDA-rapport, update 2023. Ook het door eiser aangehaalde deel van het rapport staat in de eerdere AIDA- rapporten vermeld. De uitsluiting leidt niet tot de conclusie dat de asielprocedure in Bulgarije een fundamentele systeemfout bevat die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereikt. Het is niet gebleken dat de opvangproblemen in Bulgarije dermate structureel en ernstig zijn, dat bij overdracht aan Bulgarije op voorhand sprake is van een reëel risico op een met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest strijdige behandeling. De beroepsgrond slaagt niet.
Effectief rechtsmiddel
8. Eiser voert verder aan dat uit het AIDA-rapport, update 2024, volgt dat asielzoekers in de praktijk mondeling worden geïnformeerd over de uitsluiting van opvang. Bij het aanwenden van een rechtsmiddel kunnen zij moeilijkheden ondervinden bij het bewijzen dat de opvang aan hen is geweigerd. Als gevolg hiervan kan de gerechtelijke procedure stop worden gezet. Hieruit volgt dat het rechtsmiddel in Bulgarije niet effectief is.
Eiser verwijst hierbij naar uitspraken van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 23 december 20245 en 18 maart 20256 en nog een uitspraak van deze rechtbank van 12 mei 20257.

2.ECLI:NL:RVS:2025:376.

9. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat ten aanzien van Bulgarije niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. Zoals hiervoor al bepaald bevat het AIDA-rapport, update 2024, geen wezenlijk andere informatie wat betreft de tekortkomingen in de opvangvoorzieningen van Dublinclaimanten dan het AIDA-rapport, update 2023. Dit geldt ook voor de vraag of sprake is van een effectief rechtsmiddel. In dit verband verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de Afdeling van 12 mei 20258, waarin de Afdeling onder verwijzing naar een eerdere uitspraak van de Afdeling van 14 maart 20249 tot het oordeel komt dat niet aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheid tot het indienen van een rechtsmiddel niet effectief is. De beroepsgrond slaagt niet.

Medische behandeling

10. Eiser stelt dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij - in eisers persoonlijke ervaringen in Bulgarije - geen aanleiding heeft gezien om de asielaanvraag op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dvo aan zich te trekken. Hiertoe voert eiser aan dat hij door het leger is mishandeld, geen medische verzorging kreeg, meermaals is geslagen, dat honden op asielzoekers werden afgestuurd, dat de detentieomstandigheden mensonterend waren, dat 26 mensen in één cel werden geplaatst en dat de gevangenis erg vies en onhygiënisch was. Eiser heeft door deze ervaringen in Bulgarije een trauma opgelopen. Daarbij blijkt uit het AIDA-rapport, update 2024, pagina 90 dat de medische voorzieningen in Bulgarije voor haar eigen inwoners erg minimaal zijn wegens gebrek aan financiële middelen en medische apparatuur. De medische voorzieningen voor asielzoekers zullen hierop gebaseerd ook dan wel meer gebreken bevatten.
11. Paragraaf C2/5.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) bepaalt dat de minister terughoudend gebruik maakt van de bevoegdheid om het verzoek om internationale bescherming hier te lande te behandelen op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dvo, ook al is Nederland op grond van de in de verordening neergelegde criteria daartoe niet verplicht. De minister gebruikt de bevoegdheid om het verzoek om internationale bescherming hier te lande te behandelen in ieder geval als er concrete aanwijzingen zijn dat de voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming verantwoordelijke lidstaat zijn internationale verplichtingen niet nakomt.
12. De rechtbank oordeelt dat de minister zich op het standpunt heeft mogen stellen dat hij de aanvraag niet onverplicht aan zich had hoeven trekken omdat geen sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat de overdracht aan Bulgarije onevenredig hard is. Eiser heeft zijn trauma niet onderbouwd met documenten. Uit het dossier volgen geen aanwijzingen dat de overdracht aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen voor eiser zijn gezondheidstoestand zou hebben. Mocht eiser toch medische zorg nodig hebben, zijn er geen aanwijzingen dat Nederland het meest aangewezen land is om eiser te behandelen. Op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel worden de medische voorzieningen in Bulgarije van vergelijkbare kwaliteit geacht te zijn en dat deze voorzieningen ook ter beschikking staan aan Dublinclaimanten. De rechtbank wijst ter vergelijking op de Afdelingsuitspraak van 3 april 202510. Het is aan eiser om aan te tonen dat dit niet het geval is. Hierin is eiser niet geslaagd. Het is niet gebleken dat de medische voorzieningen in Bulgarije dermate structurele en ernstige problemen bevatten, dat bij overdracht aan Bulgarije op voorhand sprake is van onevenredige hardheid. Daarnaast heeft de minister de door eiser gestelde behandeling in Bulgarije bij zijn beoordeling betrokken. Als eiser toch problemen ondervindt, kan hij hierover klagen bij de Bulgaarse autoriteiten. Niet gebleken is dat klagen niet mogelijk of bij voorbaat zinloos is. De beroepsgrond slaagt niet.

5.ECLI:NL:RBDHA:2024:21819.

Conclusie en gevolgen
13. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

10.ECLI:NL:RVS:2025:1490.

Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van S.N. Lekatompessij, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
20 juni 2025
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.