ECLI:NL:RBDHA:2025:1108

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 januari 2025
Publicatiedatum
30 januari 2025
Zaaknummer
24/7117
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen intrekking van parkeervergunning in Den Haag

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de intrekking van zijn parkeervergunning door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De intrekking vond plaats op basis van het besluit van 7 juni 2024, na het bezwaar van eiser. De rechtbank heeft de zaak op 19 december 2024 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde, evenals de gemachtigde van verweerder, aanwezig waren. Eiser woont in Den Haag en had eerder een bewonersparkeervergunning, die is ingetrokken omdat hij volgens verweerder over een parkeerplaats op eigen terrein (POET) kan beschikken in de nabijgelegen parkeergarage. Eiser betwist dit en stelt dat hij geen parkeerplaats op eigen terrein heeft en dat de parkeergarage momenteel gesloten is voor verbouwing. Hij doet ook een beroep op de hardheidsclausule, omdat de kosten voor het parkeren in de garage aanzienlijk hoger zijn dan die van een bewonersvergunning.

De rechtbank oordeelt dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiser over een POET kan beschikken, omdat de parkeergarage aan zijn woning is toegewezen volgens de bouwvergunning. De rechtbank concludeert dat de intrekking van de parkeervergunning rechtmatig is, omdat eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor het verkrijgen van een tweede bewonersparkeervergunning. De rechtbank wijst ook het beroep op de hardheidsclausule af, omdat de kosten van de parkeergarage als normale kosten van autobezit worden beschouwd. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten en het beroep wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/7117

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 januari 2025 in de zaak tussen

[eiser] uit [woonplaats], eiser(gemachtigde mr. [gemachtigde])

en

Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: D. van der Klaauw).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de intrekking van zijn parkeervergunning. Met het bestreden besluit van 7 juni 2024 op het bezwaar van eiser is verweerder bij het besluit tot intrekking gebleven.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 19 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser woont aan de [straatnaam] in Den haag. Voordat hij hiernaartoe verhuisde was hij in het bezit van een bewonersparkeervergunning voor parkeren aan de openbare weg in dezelfde buurt. Verweerder heeft deze vergunning ingetrokken omdat eiser zijn auto kan parkeren in de parkeergarage [parkeergarage] vlakbij zijn woning, op de [adres]. Deze zaak gaat over de vraag of verweerder de bewonersparkeervergunning van eiser heeft mogen intrekken.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser stelt primair dat hij niet beschikt over een parkeerplaats op eigen terrein (POET). Op grond van de definitie van een POET moet deze zijn aangewezen als “bestemd voor de woning” van eiser in de bouwvergunning. Daarbij moet de POET in het bezit zijn van eiser, in erfpacht zijn gegeven, worden gehuurd door eiser of in gebruik zijn gegeven. Beide onderdelen van de definitie zijn volgens eiser niet op hem van toepassing. Pas na de verbouwing van de parkeergarage [parkeergarage] zijn er abonnementen verkrijgbaar en tijdens de verbouwing zal de parkeergarage zijn gesloten. Van eiser kan niet worden verwacht dat hij uit de omgevingsvergunning moet kunnen opmaken dat hij zou moeten beschikken over een POET en daarom geen aanspraak kan maken op een bewonersvergunning. Ook heeft eiser geen inzicht in de afspraken die zijn gemaakt tussen de gemeente en de ontwikkelaar.
Subsidiair stelt eiser dat hij geen tweede parkeerplaats op eigen terrein heeft, dus dat hij een tweede bewonersvergunning zou moeten krijgen. De gemeente heeft niet onderbouwd waarom hij daarvoor niet in aanmerking komt. Daarbij is sprake van schending van het vertrouwensbeginsel, want dit is wel door een gemeentemedewerker toegezegd.
Meer subsidiair stelt eiser dat, als er al één of 2 POET zijn, deze niet ter beschikking staan van eiser en al helemaal niet voordat de verbouwing is afgerond. Tijdens de verbouwing gaat de parkeergarage in zijn geheel dicht. Volgens de website van de gemeente kan eiser een parkeervergunning krijgen als hij (tijdelijk) zijn eigen parkeerplaats niet kan gebruiken, bijvoorbeeld in een garage of op eigen terrein. Dit is momenteel al het geval omdat de garage nog moet worden verbouwd en dus niet aan de eisen van de bouwvergunning voldoet. Daarnaast had verweerder mee moeten wegen dat de garage in zijn geheel dichtgaat.
Tenslotte doet eiser een beroep op de hardheidsclausule. [1] Die had moeten worden toegepast omdat €837 per maand betalen in de parkeergarage waar geen plek kan worden gereserveerd (terwijl een parkeervergunning €7,82 per maand kost), in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. [2] De kosten van een parkeerplaats zijn op jaarbasis tweemaal de waarde van de auto van eiser. Eiser is vanwege zijn werk afhankelijk van zijn auto.

Wat is het oordeel van de rechtbank?

4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiser over een POET kan beschikken. Daarom is het beroep ongegrond. De rechtbank legt hieronder uit hoe zij tot dit oordeel komt.
Is er sprake van een POET?
4.1
Volgens de Regeling parkeerregulering en parkeerbelastingen Den Haag 2022 (de
Regeling) [3] is een parkeerplaats op eigen terrein een parkeergelegenheid die is bestemd voor een of meer personenauto’s, die aansluit op de weg, behoort bij of is toegewezen aan een gebouw of gebouwencomplex en, als het om een solitaire, inpandige parkeergelegenheid gaat, ten minste 2,35 meter breed en 5 meter diep is en een doorgang heeft van ten minste 2 meter breed. De parkeerplaats in de parkeergarage aan de [straatnaam] is aan de woning van eiser toegewezen. Dit volgt uit de bouwvergunning. In de omgevingsvergunning waar eiser op wijst staat dat de parkeergarage [parkeergarage] in het geheel kan voorzien in de parkeerbehoefte voor onder meer de woontoren van eiser en nog twee andere gebouwen. Daarin staat echter ook dat pas bij de oplevering van de nieuwbouw van onder meer de garage zal worden voorzien in de parkeerbehoefte van de bewoners. De garage maakt geen onderdeel uit van de omgevingsvergunning en voldoet daarom formeel niet aan de eisen van een POET. Daarmee wijkt verweerder af van het bestemmingsplan, conform de afwijkingsregels.
Ter zitting heeft verweerder nader toegelicht dat ook zonder dat de verbouwing is afgerond, sprake is van een POET. Dit omdat de garage is aangewezen in de bouwvergunning en er geen verklaring is van de beheerder dat de garage vol is. Pas met een verklaring van de beheerder dat er geen parkeerplekken voor de woontorens beschikbaar zijn, kan eventueel aanspraak gemaakt worden op een (tijdelijke) bewonersvergunning. Nu niet is gebleken dat de parkeergarage vol is, is er dus een POET. Dat de parkeergarage later verbouwd wordt waarbij meer parkeerplekken zullen worden gebouwd, maakt niet dat er nu geen parkeerplekken beschikbaar zijn.
Dat de parkeergarage ook voor het openbaar verkeer toegankelijk is en er geen parkeerplaats gehuurd kan worden, is gelet op het huidige beleid niet van belang. Er zijn immers wel plekken en de garage is niet vol. Verweerder heeft ter zitting hierover nader toegelicht dat in de binnenstad niet gebouwd zou kunnen worden als er voor elke woning een parkeerplek gegarandeerd zou moeten worden. Daarom wordt er een uitzondering gemaakt op de parkeerregels voor dit soort woningen in de binnenstad, ook omdat zij op loopafstand zijn van alle voorzieningen en het openbaar vervoer. Het aanbod van eiser om de medewerker van de gemeente die verklaard heeft dat er geen parkeerplekken gehuurd kunnen worden in de garage te horen, is daarom ook niet nodig.
Dat eiser geen inzicht heeft in de bouwvergunning en de afspraken die daarover tussen de gemeente en de ontwikkelaar zijn gemaakt, maakt de zaak niet anders. Van eiser, als huurder van een nieuwe woning, had verwacht mogen worden dat hij voorafgaand aan zijn verhuizing navraag deed over de parkeermogelijkheden bij zijn nieuwe verhuurder. Dat hij dat niet heeft gedaan en er van uit ging dat hij zijn parkeervergunning mee zou mogen nemen, komt voor zijn rekening.
Heeft verweerder redelijkerwijs gebruik mogen maken van zijn bevoegdheid om de vergunning in te trekken?
4.2
Op grond van de Regeling kan verweerder een eerste bewonersparkeervergunning verlenen aan een bewoner die in een vergunning gebied woont, houder of berijder van een motorvoertuig is, niet over een parkeergelegenheid op eigen terrein (POET) kan beschikken en die niet woont in een gebouw en gebouwencomplex waarvoor een reductie van de autoparkeervraag is toegepast of een vrijstelling van de autoparkeereis is verleend. [4] Volgens vaste rechtspraak is een beleidsregel, die meebrengt dat een aanvrager met een POET een parkeervergunning wordt geweigerd, niet kennelijk onredelijk. [5] Nu eiser over een POET kan beschikken, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank de aan hem verleende bewonersparkeervergunning om redenen van openbaar belang kunnen intrekken. [6]
Had verweerder moeten afwijken van het beleid op grond van de hardheidsclausule?
4.3
De omstandigheid dat eiser zijn auto nodig heeft voor zijn werk en financieel niet in staat zou zijn om een parkeerplaats in de parkeergarage te betalen, is op zichzelf geen bijzondere omstandigheid waardoor verweerder van zijn beleid had moeten afwijken. Dat de kosten van de parkeerplaats in de parkeergarage (aanzienlijk) hoger zijn dan die van een bewonersparkeervergunning is niet dusdanig zwaarwegend dat verweerder hierin aanleiding had moeten zien om de vergunning niet in te trekken. Uit de jurisprudentie volgt ook dat dergelijke kosten moeten worden geacht te behoren tot de normale kosten die verbonden zijn aan het gebruik van een auto. [7] Dat eiser om hem moverende redenen inmiddels elders parkeert, betekent niet dat er voor hem geen opties zijn of dat hij niet kan parkeren in de aangewezen parkeergarage. Ter zitting heeft verweerder nader toegelicht dat voor andere bewoners van de woontorens in de binnenstad hetzelfde geldt. Ook bijvoorbeeld zorgverleners zoals huisartsen die in de binnenstad wonen krijgen geen parkeervergunning vanwege hun beroep, omdat men dichtbij alle voorzieningen en het openbaar vervoer woont en dus geacht wordt daarvan gebruik te maken.
Mocht eiser erop vertrouwen dat hij recht had op een tweede bewonersparkeervergunning?
4.4
Er kan een tweede bewonersparkeervergunning worden verleend als er al een eerste bewonersparkeervergunning is verleend, de aanvrager niet over een POET beschikt voor een tweede motorvoertuig of de aanvrager over een solitaire parkeergelegenheid op eigen terrein voor het eerste motorvoertuig kan beschikken, voor zover het adres waarvoor de vergunning is aangevraagd binnen bepaalde wijken is gelegen. [8] Eiser heeft geen eerste bewonersparkeervergunning, kan in de parkeergarage parkeren en woont niet in de aangewezen wijken. Nu eiser niet aan deze voorwaarden voldoet, heeft verweerder zijn aanvraag voor een tweede bewonersparkeervergunning mogen afwijzen. Dat er sprake zou zijn van schending van het vertrouwensbeginsel volgt de rechtbank niet. Uit het dossier blijkt dat een medewerker van de gemeente tegen eiser heeft gezegd dat hij een tweede bewonersvergunning zou kunnen aanvragen. Dat hij die kan aanvragen is nog geen toezegging dat hij daar ook recht op heeft. Uit vaste rechtspraak volgt dat voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel moet blijken dat het bestuursorgaan een toezegging of andere uitlating heeft gedaan waaruit onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht worden afgeleid dat het bestuursorgaan een bepaalde bevoegdheid zou uitoefenen. Het is aan eiser om dit aan te tonen. Van een concrete en ondubbelzinnige toezegging zoals hier bedoeld is niet gebleken. [9]
Heeft eiser recht op een tijdelijke vergunning tijdens de verbouwing?
4.5
Op de website van de gemeente staat dat een (tijdelijke) parkeervergunning kan worden verleend als (tijdelijk) de eigen parkeerplaats niet gebruikt kan worden, bijvoorbeeld in een garage of op eigen terrein. Op dit moment is de garage open en is er geen verklaring van de beheerder dat de garage vol is. Dus is er sprake van POET, zoals hierboven onder punt 4.1 besproken. Daarmee is dit scenario dus op dit moment niet aan de orde. Ter zitting heeft verweerder uitgelegd dat op het moment dat de parkeergarage sluit voor verbouwing, een tijdelijke vergunning kan worden aangevraagd. In dat geval zal de gemeente eerst bekijken of er een andere parkeerplek kan worden aangewezen, bijvoorbeeld in een andere nabijgelegen parkeergarage, voordat een tijdelijke vergunning zal worden verleend. Nu dit nog niet aan de orde is, niet zeker is wanneer de garage dichtgaat en evenmin of er dan ergens anders in de buurt een parkeerplek zal worden aangewezen waar eiser zijn auto daadwerkelijk kwijt kan, slaagt deze beroepsgrond niet.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de intrekking van de parkeervergunning in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E.S. Clerx, rechter, in aanwezigheid van mr. E.J.C. Korbee, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 30 januari 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie artikel 6.1 van de Regeling.
2.Op grond van artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.Zoals die gold ten tijde van de besluitvorming.
4.Artikel 2:2 van de Verordening in samenhang gelezen met artikel 4.2.1, eerste lid en onder c, van de Regeling.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de rechtbank Den Haag van 23 oktober 2024, ECLI:NL:RBDHA:2023:18211 en 25 oktober 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:16022, met verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 10 september 2003, ECLI:NL:RVS:2003:AJ3312.
6.Artikel 2:5, aanhef en onder h, van de Verordening
7.Zie de uitspraken van de rechtbank Den Haag van 23 oktober 2024 (onder voetnoot 5) en van 19 december 2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:15554, en de uitspraken van de Afdeling van 20 augustus 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3096, van 23 november 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BU5404 en van 19 maart 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BC7092.
8.Op grond van artikel 4.2.1, lid 6, van de Regeling.
9.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 9 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4055.