ECLI:NL:RBDHA:2025:11466
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- S. Ketelaars - Mast
- Rechtspraak.nl
Bewaring van een Marokkaanse eiser in het bestuursrecht; beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring en zicht op uitzetting
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, op 27 juni 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een eiser van Marokkaanse nationaliteit. De minister van Asiel en Migratie had op 21 maart 2025 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet (Vw). De rechtbank heeft het beroep van de eiser op 20 juni 2025 behandeld, waarbij zowel de eiser als de minister zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring eerder is getoetst en dat deze tot het sluiten van het onderzoek in de vorige procedure rechtmatig was. De kern van de beoordeling was of de maatregel van bewaring sinds het sluiten van dat onderzoek op 4 april 2025 nog steeds rechtmatig was.
De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van de eiser. Er zijn meerdere rappels gedaan bij de Marokkaanse autoriteiten en er zijn vertrekgesprekken gevoerd. De rechtbank concludeert dat er zicht op uitzetting bestaat, mede omdat de eiser niet voldoende meewerkt aan zijn uitzetting. De rechtbank wijst erop dat de eiser de rechtsplicht heeft om Nederland te verlaten en dat hij onvoldoende actie heeft ondernomen om zijn terugkeer te faciliteren. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.