ECLI:NL:RBDHA:2025:1265

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 februari 2025
Publicatiedatum
4 februari 2025
Zaaknummer
SGR 23/4191
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van re-integratie-inspanningen en loonsanctie in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 februari 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een B.V. die actief is in personenvervoer, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De zaak betreft de oplegging van een loonsanctie aan eiseres, die werd opgelegd omdat de re-integratie-inspanningen van de werkneemster, die sinds 1 september 2019 als taxichauffeur in dienst was, als onvoldoende werden beoordeeld. De werkneemster had zich op 17 juni 2020 ziekgemeld, wat leidde tot een re-integratietraject dat door een extern bureau werd uitgevoerd. Het Uwv oordeelde dat eiseres niet voldoende had gedaan om de werkneemster te ondersteunen in haar re-integratie, met name door het niet aanbieden van noodzakelijke computertrainingen en het onvoldoende monitoren van de sollicitatiepogingen van de werkneemster. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de loonsanctie, maar het Uwv handhaafde zijn besluit. De rechtbank oordeelde dat de loonsanctie terecht was opgelegd, omdat eiseres niet had aangetoond dat zij voldoende inspanningen had geleverd om de werkneemster te re-integreren. De rechtbank concludeerde dat de motiveringsgebreken in het besluit van het Uwv niet tot een andere uitkomst konden leiden, en verklaarde het beroep ongegrond. Eiseres werd wel in de proceskosten veroordeeld en het griffierecht werd vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/4191

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 februari 2025 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., gevestigd te [vestigingsplaats] , eiseres,

(gemachtigde: mr. J.C. Fritse),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: C. Schravesande).

Procesverloop

Bij besluit van 9 juni 2022 (het loonsanctiebesluit) heeft het Uwv aan eiseres een verplichting tot loondoorbetaling van 52 weken tot 15 juni 2023 (loonsanctie [1] ) opgelegd omdat de door eiseres verrichte re-integratie-inspanningen [2] door het Uwv onvoldoende zijn bevonden.
Op 14 juni 2022 is een arbeidsdeskundig rapport uitgebracht waarin de beoordeling van het arbeidsdeskundig onderzoek naar de re-integratie-inspanningen van eiseres is neergelegd.
Bij besluit van 24 april 2023 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van eiseres tegen het loonsanctiebesluit ongegrond verklaard en het loonsanctiebesluit gehandhaafd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en heeft op 13 juli 2023 aanvullende gronden ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend met daarbij gevoegd een arbeidsdeskundige rapportage van 13 februari 2024 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (b&b).
Bij aanvullend beroepschrift van 18 juli 2024 heeft eiseres hierop gereageerd.
In reactie op het aanvullend beroepschrift van 18 juli 2024 heeft het verweerder bij brief van 3 oktober 2024 een nader rapport overgelegd van de arbeidsdeskundige b&b van 20 september 2024.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 december 2024. Eiseres is ter zitting vertegenwoordigd door [naam 1] , bijgestaan door haar gemachtigde. Het Uwv heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiseres drijft een onderneming op het gebied van personenvervoer. Mevrouw [naam 2] , geboren op [geboortedatum] 1972 (werkneemster), is sinds 1 september 2019 voor 36 uur per week als taxichauffeur in vaste dienst geweest bij eiseres. Op 17 juni 2020 heeft werkneemster zich ziekgemeld. Dat heeft uiteindelijk geleid tot een re-integratietraject dat in opdracht van eiseres is uitgevoerd door re-integratiebureau Trans Lion. De door of namens eiseres verrichte re-integratie-inspanningen hebben echter niet geleid tot werkhervatting binnen of buiten de eigen organisatie zonder dat daarvoor volgens verweerder een deugdelijke grond is. De re-integratie-inspanningen zijn daarom beoordeeld als onvoldoende, wat de reden is dat verweerder aan eiseres de loonsanctie heeft opgelegd, die inmiddels voor de volledige duur van 52 weken is voldaan.
2. Werkneemster heeft kenbaar gemaakt dat zij niet als derde-partij aan deze beroepsprocedure zal deelnemen. Omdat zij geen toestemming heeft verleend voor het aan eiseres toezenden van stukken die medische gegevens bevatten, zal de rechtbank de medische klachten van werkneemster hierna slechts in algemene bewoordingen benoemen.
Besluitvorming
3. De arbeidsdeskundige beoordeling van de re-integratie-inspanningen, die op 8 juni 2022 voor bindend advies is voorgelegd aan de landelijke loonsanctie commissie (LLC), is neergelegd in het arbeidsdeskundig rapport van 14 juni 2022. Volgens die beoordeling is door eiseres op juiste gronden en tijdig gekozen voor de inzet van het tweede-spoortraject [3] , maar laat de uitvoering daarvan te wensen over omdat het zoekprofiel niet past bij de mogelijkheden van werkneemster die volgens de arbeidsdeskundige meer ondersteuning had moeten krijgen onder meer om haar matige computervaardigheden te verbeteren.
4. In bezwaar heeft verweerder geen aanleiding gezien om op zijn eerdere standpunt terug te komen. Verweerder verwijst daartoe naar het rapport van de arbeidsdeskundige b&b van 11 april 2023. Daarin is samengevat geoordeeld dat het door eiseres ingekochte re-integratie-traject bij Trans Lion niet adequaat was. Het traject is gebaseerd op een zoekprofiel dat niet past bij werkneemster. Niet is onderzocht of de in het zoekprofiel opgenomen functies aansluiten bij het opleidingsniveau, de opleidingsrichting en de werkervaring van werkneemster. Werkneemster heeft op eigen initiatief gesolliciteerd op functies die niet passend voor haar zijn, maar is daarin niet bijgestuurd. Omdat niet is gebleken dat werkneemster opleiding, werkervaring en computervaardigheden heeft op administratief gebied, is onnavolgbaar dat zij voornamelijk op administratieve functies heeft gesolliciteerd. Uit de voortgangsrapportages van re-integratiebureau Trans Lion blijkt ook niet of is onderzocht wat de afwijzingsredenen van de sollicitaties waren.
Beoordeling
5. Het geschil in deze zaak spitst zich toe op de vraag of de re-integratie-inspanningen terecht als onvoldoende zijn beoordeeld zonder dat daarvoor een deugdelijke grond is en of de loonsanctie daarom terecht is opgelegd.
5.1.
De rechtbank stelt voorop dat de verantwoordelijkheid voor de re-integratie van werkneemster bij eiseres in haar hoedanigheid van werkgever is gelegen. Eiseres is daarom ook verantwoordelijk voor de kwaliteit van de geleverde diensten van het door haar ingeschakelde re-integratiebureau, zoals volgt uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB). [4]
Motiveringsgebreken
5.2.
Alvorens toe te komen aan de toetsing van de beoordeling van de re-integratie-inspanningen, zal de rechtbank ingaan op enkele motiveringsgebreken die volgens eiseres aan het bestreden besluit kleven.
5.3.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres terecht aanvoert dat verweerder in het bestreden besluit niet is ingegaan op wat zij in bezwaar heeft aangevoerd over de motivering van het loonsanctiebesluit. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
5.3.1.
Artikel 3:47, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) schrijft dwingend voor dat de motivering wordt vermeld bij de bekendmaking van het besluit. Daar is een uitzondering op [5] , maar niet is gesteld dat die op deze zaak van toepassing is. Het loonsanctiebesluit, dat op 9 juni 2022 is bekendgemaakt, verwijst naar de arbeidsdeskundige beoordeling van de re-integratie-inspanningen. Die beoordeling is echter neergelegd in een rapport van latere datum, namelijk 14 juni 2022. Dat de arbeidsdeskundige beoordeling feitelijk al had plaatsgevonden en de LLC daaraan op 8 juni 2022 haar goedkeuring heeft gegeven met advies over aanpassingen daarin, zoals het Uwv eerst in beroep stelt, maakt dit niet anders. Een intern bericht van de LLC aan het Uwv met advies over de in de arbeidsdeskundige beoordeling aan te passen passages, is immers geen voor eiseres kenbare motivering.
5.3.2.
Verweerder is in het bestreden besluit niet ingegaan op wat eiseres hierover in bezwaar – naar het oordeel van de rechtbank: terecht – heeft aangevoerd, wat een motiveringsgebrek oplevert. De rechtbank zal dit gebrek evenwel met toepassing van artikel 6:22 van de Awb passeren, omdat eiseres in bezwaar uitvoerig heeft gereageerd op de arbeidsdeskundige rapportage van 14 juni 2022. Aannemelijk is daarom dat zij door dit gebrek niet is benadeeld.
5.4.
Verder is de rechtbank van oordeel dat eiseres terecht heeft aangevoerd dat in het bestreden besluit niet is ingegaan op wat zij in bezwaar heeft aangevoerd over artikel 9 van het Schattingsbesluit. Ook dit gebrek zal de rechtbank met toepassing van artikel 6:22 van de Awb passeren omdat het Schattingsbesluit alleen betrekking heeft op het vaststellen van de theoretische mate van arbeidsongeschiktheid en niet (mede) ziet op de vraag of voldoende re-integratie-inspanningen zijn verricht. [6] De rechtbank acht daarom aannemelijk dat eiseres door dit gebrek evenmin is benadeeld.
Re-integratie-inspanningen
5.5.
Over het achterwege laten van computertraining van werkneemster als onderdeel van het re-integratietraject, overweegt de rechtbank het volgende.
5.5.1.
De computervaardigheden van werkneemster zijn door Trans Lion al vanaf het begin van het re-integratietraject aangemerkt als ‘beperkt’ en van invloed op de mogelijkheden tot re-integratie van werkneemster. Zo vermeldt het intakeverslag van 18 juni 2021 onder 6.2 de beperkte computervaardigheden van werkneemster als één van de vijf negatieve factoren die de re-integratie naar een functie met een loonwaarde van meer dan 65% beïnvloeden. Verder is onder 6.4 van dit verslag een stappenplan opgenomen waarbij de doelstellingen zijn onderverdeeld in vier fases. Fase 2 (
“Aanbodversterkende fase (vanaf realiseren intakeverslag)”) vermeldt onder meer ‘computertraining’ als zelfstandige doelstelling.
5.5.2.
Het verslag van de arbeidsdeskundige van 14 juni 2022 vermeldt op bladzijde 12 dat een medewerker van het re-integratiebureau werkneemster tijdens het eerste gesprek heeft gewezen op het aanbod van een ‘klik-en-tik’ cursus bij de gemeentelijke bibliotheek, maar hierna niet meer met haar hierover heeft gesproken en hierover ook niets heeft kunnen terugvinden in de notities van zijn collega. Meer dan dat is er op dit punt niet gebeurd. Niet is gebleken dat eiseres aan werkneemster een concrete computertraining heeft aangeboden ter verbetering van haar beperkte computervaardigheden.
Eiseres stelt dat werkneemster niet wilde meewerken aan computertraining, terwijl uit de arbeidsdeskundige rapportage van 14 juni 2022 op pagina 15 kan worden afgeleid dat werkneemster dit wel wilde maar geen computertraining aangeboden kreeg.
Of werkneemster nu wel of niet heeft willen meewerken aan computertraining, kan in het midden worden gelaten, nu vaststaat dat werkneemster geen computertraining heeft gevolgd. Met een eventuele weigering van werkneemster om mee te werken aan redelijke maatregelen die zijn gericht op het vergroten van haar bekwaamheden – zoals in haar geval computertraining – had eiseres geen genoegen mogen nemen. Het zou dan op haar weg gelegen hebben om maatregelen te treffen om werkneemster tot medewerking te stimuleren, zoals een korting op of zelfs inhouding van haar salaris. [7] Niet is echter gebleken dat eiseres op enigerlei wijze heeft getracht werkneemster tot medewerking aan computertraining te bewegen, terwijl zij hiertoe in het geval van weigering door werkneemster wel was gehouden en daartoe ook de mogelijkheid en de middelen had.
5.5.3.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder bij de beoordeling van de re-integratie-inspanningen terecht in het nadeel van eiseres heeft meegewogen dat werkneemster geen computertraining heeft gevolgd. Dat wordt niet anders doordat eiseres stelt bereid te zijn geweest dergelijke training aan werkneemster aan te bieden indien dat voor een werkervaringsplek nodig zou zijn. Computertraining door eiseres was immers als een zelfstandige, aanbodversterkende doelstelling aangemerkt, als onderdeel van fase 2, die noodzakelijkerwijs voorafgaat aan onder meer het zoeken naar werkervaringsplaatsen, wat in het verslag is opgenomen onder fase 3 (
“Oriëntatie- en sollicitatiefase”). De arbeidsdeskundige b&b heeft in het rapport van 11 april 2023 op pagina 5 in dit verband dan ook met juistheid overwogen dat (ook) voor het in aanmerking komen van een werkervaringsplek door werkneemster over een juist opleidingsniveau, opleidingsrichting dan wel kennis van bepaalde administratieve computerprogramma’s moet worden beschikt.
5.5.4.
De omstandigheid dat werkneemster bedreven was geraakt in het werken met taxivervoer-specifieke (computer)apparatuur binnen de onderneming van eiseres, leidt evenmin tot een ander oordeel. Die vaardigheid is immers zodanig branche-specifiek dat deze niet op één lijn kan worden gesteld met de computerkennis en computervaardigheden – zoals het werken met algemeen bekende tekstverwerkingsprogramma’s en spreadsheets – die doorgaans vereist zijn voor onder meer het vervullen van administratieve functies als die waarop werkneemster meermalen, maar telkens zonder het gewenste resultaat, heeft gesolliciteerd. De arbeidsdeskundige b&b heeft dan ook met juistheid overwogen
“(…) dat dit niet gelijk gesteld kan worden met de vereiste administratieve werkervaring (en computervaardigheden) voor functies zoals medewerker weegbrug, administratief medewerker of secretaresse. Een dermate éénzijdige werkervaring voor een heel specifiek systeem maakt iemand niet automatisch geschikt voor administratieve functies waarbij het uitvoeren van de administratie de hoofdtaak is.”(rapportage van de arbeidsdeskundige b&b van 11 april 2023, p. 5).
5.6.
De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder bij de beoordeling van de re-integratie-inspanningen terecht in het nadeel van eiseres heeft meegewogen dat niet inzichtelijk is gemaakt om welke reden(en) de sollicitatiepogingen van werkneemster, al dan niet voor het vinden van werkervaringsplekken, niet tot werkhervatting buiten de organisatie hebben geleid, waartoe de rechtbank het volgende overweegt.
5.6.1.
Op basis van de bijlage bij de Beleidsregels beoordelingskader poortwachter had eiseres in haar hoedanigheid van werkgever kennis kunnen nemen van de wijze waarop het Uwv re-integratieactiviteiten beoordeelt. Die bijlage biedt tevens een richtsnoer voor de aanpak van de re-integratie. Aangegeven wordt wat van partijen in de praktijk in redelijkheid wordt verwacht in de eerste twee ziektejaren. Zo vermeldt deze bijlage onder punt 6 dat de werkgever de re-integratie niet geheel mag overlaten aan het re-integratiebedrijf, maar de vinger aan de pols moet houden, wat inhoudt dat hij afspreekt dat hij periodiek wordt geïnformeerd of zelf naar de vorderingen informeert. Onder punt 9 van de bijlage staat vermeld dat gedurende het gehele proces van zoeken naar werkhervatting bij een andere werkgever, de werkgever de vinger aan de pols moet houden.
5.6.2.
Van eiseres had in redelijkheid mogen worden verwacht dat zij bij werkneemster de vinger aan de pols zou houden, anders dan door middel van alleen periodieke contacten met het re-integratiebureau. Het gaat immers om wat daadwerkelijk aan begeleidende re-integratie is gedaan. [8]
5.6.3.
Dat werkneemster een groot aantal sollicitaties op LBO-niveau heeft verricht, die qua niveau passend zijn, is niet van doorslaggevend belang. Het aantal sollicitaties is namelijk niet bepalend. Ook bij een gering aantal sollicitaties kan onder omstandigheden sprake zijn van een adequaat re-integratietraject. [9] Verder heeft eiseres steeds volgehouden dat werkneemster beschikt over een MBO werk- en denkniveau en dat daarom ook de functie van weegbrugmedewerker voor haar geschikt zou zijn. Waarom het desondanks niet gelukt is om werkneemster in een dergelijke functie buiten de eigen organisatie aan het werk te krijgen, heeft eiseres echter niet inzichtelijk gemaakt.
5.6.4.
Van eiseres had mogen worden verwacht dat zij zou (laten) onderzoeken waarom de talrijke sollicitatiepogingen van werkneemster telkens mislukten, bijvoorbeeld door bij potentiële werkgevers of aanbieders van werkervaringsplekken navraag te (laten) doen naar de reden(en) van de afwijzingen. Door dat na te laten heeft eiseres de re-integratie te veel overgelaten aan het re-integratiebureau en zelf te weinig de vinger aan de pols gehouden.
5.6.5.
Als door eiseres duidelijkheid zou zijn verkregen over de reden(en) van het telkens mislukken van sollicitatiepogingen van werkneemster, zou dat hebben kunnen leiden tot het bijstellen van het re-integratietraject, bijvoorbeeld door het aanbieden van (aanvullende) cursussen of trainingen aan werkneemster om zodoende haar kans op werkhervatting buiten de organisatie te vergroten en de kans op verdere afwijzingen te verkleinen. Dat is echter niet gebeurd. Hetzelfde geldt voor werkervaringsplekken. Dat de beperkingen van werkneemster als oorzaak van het telkens mislukken van sollicitatiepogingen of het vinden van een werkervaringsplek zijn aan te wijzen, zoals door eiseres ter zitting is gesteld, vindt geen steun in de stukken op basis waarvan de re-integratie-inspanningen zijn beoordeeld.
5.7.
De rechtbank volgt eiseres niet in haar betoog dat bij de beoordeling van de re-integratie-inspanningen niet of onvoldoende ten gunste van haar is meegewogen dat de duur van het traject, als gevolg van de telkens wisselende belastbaarheid van werkneemster, effectief niet meer dan circa vier maanden heeft bedragen en overweegt daartoe het volgende.
5.7.1.
Dat de belastbaarheid van werkneemster gedurende het re-integratietraject wisselend is geweest, is niet in geschil. Dat is door verweerder ook onderkend. Zo wordt op pagina 11 van het arbeidsdeskundig rapport van 14 juni 2022 verwezen naar wat het rapport van de verzekeringsarts van 31 mei 2022 onder 6.2 vermeldt over de wisselende belastbaarheid van werkneemster. Vanwege de invloed daarvan op het verloop van het re-integratietraject, had het echter op de weg van eiseres gelegen om het re-integratietraject daarop aan te passen om stagnatie daarvan zoveel als mogelijk tegen te gaan.
5.7.2.
Om te kunnen bepalen of de re-integratie-inspanningen in het licht van de wisselende belastbaarheid van werkneemster nog steeds adequaat waren, had eiseres een deskundigenoordeel aan het Uwv kunnen vragen. Volgens vaste rechtspraak mag zij immers in beginsel uitgaan van de juistheid van een deskundigenoordeel indien een bevestigend antwoord is verkregen op de vraag of haar inspanningen tot re-integratie tot op dat moment voldoende zijn geweest. [10] Van die mogelijkheid heeft zij echter geen gebruik gemaakt, terwijl ook overigens niet is gebleken dat zij passende actie heeft ondernomen om de re-integratie aan te passen aan de wisselende belastbaarheid van werkneemster, anders dan het op momenten stopzetten daarvan. De effectief kortere duur van het re-integratie-traject als gevolg van de wisselende belastbaarheid van werkneemster levert dan ook geen deugdelijke grond op.
5.8.
De rechtbank volgt eiseres evenmin in haar betoog dat bij de beoordeling van de re-integratie-inspanningen ten onrechte geen of onvoldoende rekening is gehouden met de gevolgen van de overheidsmaatregelen tijdens de coronapandemie voor de mogelijkheden om een baan te vinden, nu uit de stukken blijkt dat er ook in die periode vacatures waren opengesteld en ook niet is gebleken dat zij heeft gesolliciteerd op functies of werkervaringsplekken die juist in die periode bijzonder moeilijk te vervullen waren.
Conclusie en gevolgen
6. Reeds gelet op wat hiervoor is overwogen heeft het Uwv de re-integratie-inspanningen van eiseres terecht als onvoldoende beoordeeld zonder dat daarvoor een deugdelijke grond bestaat, zodat de loonsanctie terecht is opgelegd. Het beroep is daarom ongegrond.
Proceskosten en griffierecht
7.1.
De toepassing van artikel 6:22 van de Awb geeft volgens vaste jurisprudentie aanleiding om het Uwv te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. [11] Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 1.814,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).
7.2.
Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.
7.3.
Tot slot dient verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 365,- te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.814,-;
  • draagt het Uwv op het betaalde griffierecht van € 365,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Verloop, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Gerde, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 5 februari 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Als bedoeld in artikel 25, negende lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
2.Als bedoeld in artikel 65 van de Wet WIA.
3.Inzet op werkhervatting buiten de eigen organisatie.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB de uitspraak van 18 november 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BK3713 en de uitspraak van 16 maart 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:940.
5.Artikel 3:47, derde lid, van de Awb.
6.Vergelijk de uitspraak van de CRvB van 20 januari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:218
7.Vergelijk r.o. 4.3 van de uitspraak van de CRvB van 1 februari 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:574.
8.Vergelijk de uitspraak van de CRvB van 22 augustus 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2647, r.o. 4.6.
9.Vergelijk de uitspraak van de CRvB van 16 augustus 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2860.
10.Zie onder meer de uitspraak van de CRvB van 22 februari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV6619.
11.Zie onder meer de uitspraak van de CRvB van 13 juli 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1538.