ECLI:NL:RBDHA:2025:12786

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 juli 2025
Publicatiedatum
16 juli 2025
Zaaknummer
NL24.24986
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen terugkeerbesluit en inreisverbod met betrekking tot Colombia en de gevolgen voor het gezinsleven van de eiser

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 juli 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een terugkeerbesluit en inreisverbod dat aan de eiser was opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. De eiser, die met een vals Colombiaans paspoort Europa was ingereisd, betwistte de opname van Colombia als land van terugkeer en voerde aan dat hij de Dominicaanse nationaliteit heeft. De rechtbank oordeelde dat de minister terecht Colombia als land van terugkeer had vermeld, omdat er voldoende bewijs was dat de eiser afkomstig was uit Colombia. De rechtbank baseerde zich op verklaringen van de eiser en de echtheid van het Colombiaanse paspoort, dat door de Koninklijke Marechaussee was bevestigd.

Daarnaast werd de eiser een vertrektermijn onthouden op basis van het risico dat hij zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank oordeelde dat de minister dit besluit deugdelijk had gemotiveerd, aangezien de eiser Nederland niet op de juiste wijze was binnengekomen. De rechtbank verwierp ook de stelling van de eiser dat het terugkeerbesluit inbreuk maakte op zijn familie- en gezinsleven, omdat de eiser in eerdere verklaringen geen partner had genoemd. De rechtbank concludeerde dat de minister het inreisverbod terecht had opgelegd en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering rechtvaardigden. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.24986

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. S. Ben Ahmed),
en
de minister van Asiel en Migratie [1] , verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 31 mei 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 10 juli 2025 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder is met bericht van verhindering niet verschenen.

Overwegingen

Land van terugkeer
1. Eiser voert aan dat het terugkeerbesluit niet voldoet aan de aan een terugkeerbesluit te stellen vereisten. Eiser stelt namelijk dat hij met een vals Colombiaans paspoort Europa is ingereisd en dat hij daadwerkelijk de Dominicaanse nationaliteit heeft. Colombia is dan ook ten onrechte als land van terugkeer opgenomen. Om dit te onderbouwen heeft eiser een kopie van een paspoort van de Dominicaanse Republiek overgelegd.
1.1.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), waaronder de uitspraak van 2 juni 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:1155) en 12 oktober 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:2918), volgt dat in een terugkeerbesluit moet worden vermeld naar welk land de vreemdeling tot wie het terugkeerbesluit is gericht, moet worden verwijderd. Verweerder heeft in het terugkeerbesluit Colombia opgenomen als land waarnaar eiser moet worden verwijderd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht Colombia vermeld als land van terugkeer, omdat er concrete aanwijzingen zijn dat eiser afkomstig is uit dat land. Uit het proces-verbaal van het gehoor voorafgaand aan het opleggen van het bestreden besluit blijkt namelijk dat eiser heeft verklaard in Barranquilla in Colombia te wonen en daar ook ingeschreven te staan in het bevolkingsregister. Op de vraag of hij kan en wil terugkeren naar Colombia, zijn land van herkomst, heeft eiser bevestigend geantwoord. Daarnaast heeft eiser verklaard een Colombiaans paspoort te bezitten, en verder geen andere documenten te hebben waaruit zijn identiteit of nationaliteit blijken. Daarnaast wijst verweerder in zijn verweerschrift er naar het oordeel van de rechtbank terecht op dat het Colombiaanse paspoort van eiser door de Koninklijke Marechaussee echt is bevonden, dat eiser niet heeft betwist dat zijn naam [naam eiser] is, hetgeen overeenkomt met de naam in het Colombiaans paspoort, en dat in het door eiser in beroep overgelegde Dominicaanse paspoort een andere naam is opgenomen, namelijk [naam] . Gelet op het voorgaande volgt de rechtbank eiser niet in zijn standpunt dat Colombia ten onrechte als land van terugkeer is opgenomen in het terugkeerbesluit.
1.2.
De beroepsgrond slaagt niet.
Onthouden vertrektermijn
2. In het terugkeerbesluit heeft verweerder eiser een vertrektermijn onthouden. In dat kader heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft als zware grond vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft.
2.1.
Eiser voert aan dat er geen sprake is van een risico op onttrekking en dat hem daarom ten onrechte geen vertrektermijn is gegund. Eiser was er namelijk niet mee bekend dat zijn Schengenvisum reeds was verlopen. Daarnaast was hij Nederland ingereisd om enkele dagen bij zijn neef op bezoek te gaan, en niet met de intentie om zich hier in de illegaliteit te begeven. Omdat eiser slechts enkele dagen in Nederland wilde verblijven, kan hem ook niet worden tegengeworpen dat hij hier geen vaste woon- en verblijfplaats heeft.
2.2.
Artikel 62, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) bepaalt dat de vreemdeling tegen wie een terugkeerbesluit is uitgevaardigd Nederland uit eigen beweging binnen vier weken dient te verlaten. Op grond van artikel 62, tweede lid, aanhef en onder a, van de Vw, kan verweerder deze termijn voor vrijwillig vertrek verkorten dan wel bepalen dat de vreemdeling Nederland onmiddellijk moet verlaten indien een risico bestaat dat de vreemdeling zich aan het toezicht zal onttrekken. Volgens artikel 6.1. van het Vb kan worden aangenomen dat er sprake is van een risico op onttrekking in de zin van artikel 62, tweede lid, aanhef en onder a, van de Vw, indien ten minste twee van de gronden als bedoeld in artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vb, van toepassing zijn.
2.3.
De rechtbank stelt vast dat eiser lichte grond 4a niet heeft betwist. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat (ook) zware grond 3a op eiser van toepassing is. Eiser is namelijk Nederland ingereisd terwijl zijn vrije termijn van 90 dagen op dat moment al was verstreken. Dit betekent dat eiser niet op de juiste wijze Nederland is ingereisd. Dat eiser niet wist dat zijn visum al was verlopen doet aan het verstreken zijn van de vrije termijn niet af. Verweerder heeft zware grond 3a dan ook aan eiser kunnen tegenwerpen. Uit het samenstel van zware grond 3a en lichte grond 4a blijkt voldoende dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder was daarom bevoegd eiser een vertrektermijn te onthouden.
2.4.
De beroepsgrond slaagt niet.
Artikel 8 EVRM
3. Eiser betoogt dat het terugkeerbesluit en het inreisverbod inbreuk maken op zijn familie- en gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Eiser heeft een geregistreerd partnerschap met een inwoner van Spanje (mevrouw [persoon A] ). Door het opleggen van het inreisverbod wordt zijn gezinsleven met haar ernstig gefrustreerd. Daarnaast kan het gezinsleven niet in de Dominicaanse Republiek worden uitgeoefend. Ter onderbouwing heeft eiser een kopie van het paspoort en het Spaanse identiteitsbewijs van mevrouw [persoon A] en de Nederlandse vertaling van hun geregistreerd partnerschap overgelegd. Verder had eiser op 29 juli 2024 een afspraak met de Spaanse immigratiedienst. Volgens eiser heeft verweerder in het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd waarom de door hem aangevoerde persoonlijke omstandigheden niet hebben geleid tot het afzien van het inreisverbod dan wel verkorting van de duur ervan. Eiser verwijst hierbij naar de uitspraak van de Afdeling van 15 juni 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BW9115).
3.1.
Voor zover eiser aanvoert dat het terugkeerbesluit in strijd is met artikel 8 van het EVRM, verwijst de rechtbank naar vaste rechtspraak van de Afdeling, waaronder de uitspraak van 1 november 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BY2816) en 11 augustus 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:3090). Uit deze uitspraken volgt dat verweerder bij het uitvaardigen van een terugkeerbesluit niet hoeft te toetsen of de terugkeer in strijd is met artikel 8 van het EVRM.
3.2.
De rechtbank overweegt ten aanzien van het inreisverbod dat uit artikel 66a, achtste lid, van de Vw, volgt dat verweerder om humanitaire redenen of andere redenen kan afzien van het uitvaardigen van een inreisverbod. Volgens paragraaf A4/2.2, onder c, van de Vreemdelingencirculaire 2000 vaardigt verweerder geen inreisverbod uit wanneer dit in strijd zou zijn met artikel 8 van het EVRM. Uit het proces-verbaal van het gehoor voorafgaand aan het opleggen van het bestreden besluit blijkt dat eiser heeft verklaard geen partner te hebben en ook niet te zijn getrouwd. Op de vraag of eiser familie in Nederland of elders in de Europese Unie heeft, verklaart eiser dat hij alleen vrienden in Nederland heeft. Als later in het gehoor nogmaals de vraag wordt gesteld of eiser familieleden in Nederland of elders in de Europese Unie heeft, antwoord eiser wederom ontkennend. Ook op de vraag of er overige redenen en/of bijzondere omstandigheden zijn die nog niet zijn besproken waarom zou moeten worden afgezien van het opleggen van een inreisverbod, of de duur daarvan moet worden verkort, heeft eiser geen melding gemaakt van een partner in Spanje. In het bestreden besluit is onder het kopje ‘Zienswijze’ vermeld dat eiser geen bijzondere omstandigheden heeft aangevoerd en dat niet is gebleken dat afgezien zou moeten worden van het opleggen van het besluit. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in eisers verklaringen terecht geen bijzondere individuele omstandigheden gezien om van het uitvaardigen van het inreisverbod af te zien, of de duur van het inreisverbod te verkorten. Meer specifiek heeft verweerder terecht geen aanleiding gezien het inreisverbod in strijd te achten met artikel 8 van het EVRM. Verweerder heeft het bestreden besluit ook deugdelijk gemotiveerd.
3.3.
De rechtbank verwijst verder naar vaste rechtspraak van de Afdeling, waaronder de uitspraak van 9 juli 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2308) waaruit volgt dat een inreisverbod moet worden beoordeeld naar de stand van zaken op het moment dat het bestreden besluit wordt genomen (ex tunc). Dit betekent dat de rechtbank (de vertaling van) het geregistreerd partnerschap en de afspraak met de Spaanse immigratiedienst niet bij haar beoordeling kan betrekken omdat deze omstandigheden van na het bestreden besluit dateren. Bovendien kan eiser, als hij meent aan de voorwaarden te voldoen, een aanvraag tot opheffing van het inreisverbod indienen op grond van artikel 66b, eerste lid, van de Vw.
3.4.
De beroepsgronden slagen niet.
Conclusie
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E. Bos, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Duijf, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als verweerder.