ECLI:NL:RBDHA:2025:13814

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 juli 2025
Publicatiedatum
28 juli 2025
Zaaknummer
NL25.16960 en NL25.16961
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van eiser met Afghaanse nationaliteit afgewezen wegens ongeloofwaardigheid van het asielrelaas en terugkeer naar Afghanistan of Kenia

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 28 juli 2025, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag behandeld. Eiser, met de Afghaanse nationaliteit, had op 24 maart 2025 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de minister van Asiel en Migratie op 9 april 2025 als kennelijk ongegrond werd afgewezen. De rechtbank beoordeelt zowel het beroep als het verzoek om een voorlopige voorziening. Eiser stelt dat hij problemen heeft ondervonden met de Taliban vanwege zijn werkzaamheden voor buitenlandse legers in Afghanistan. De rechtbank concludeert dat de minister voldoende heeft gemotiveerd dat de asielmotieven van eiser ongeloofwaardig zijn, vooral omdat eiser geen objectieve documenten heeft overgelegd ter ondersteuning van zijn claims. De rechtbank wijst erop dat de geloofwaardigheidsbeoordeling van de minister niet in strijd is met het Unierecht en dat de afwijzing van de asielaanvraag als kennelijk ongegrond terecht is. Eiser wordt ook geconfronteerd met een terugkeerbesluit naar Afghanistan of Kenia, wat de rechtbank eveneens bevestigt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.16960 (beroep) en NL25.16961 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. C.C. Smit),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Imami-Kalloemisier).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de asielaanvraag van eiser en beoordeelt de voorzieningenrechter zijn verzoek om een voorlopige voorziening.
1.1.
Eiser heeft op 24 maart 2025 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 9 april 2025 deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
1.2 Op 15 mei 2025 heeft verweerder de rechtbank verzocht de behandeling van de zaak aan te houden in afwachting van het onderzoek door Bureau Documenten naar de echtheid van enkele door eiser overgelegde stukken, te weten de Tazkera en de dreigbrief. De rechtbank heeft dit verzoek toegewezen.
1.3
De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 5 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder. Als tolk is verschenen A.R. Faquiri.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
Het asielrelaas
2. Eiser stelt de Afghaanse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] 1982. Eiser legt aan zijn asielaanvraag ten grondslag dat hij een bedrijf heeft gehad en met dat bedrijf werkzaamheden heeft verricht voor het Nederlandse, Australische en Amerikaanse leger in Afghanistan. Hierdoor heeft eiser problemen ondervonden met de Taliban.
2.1.
Volgens verweerder bevat eisers asielrelaas twee asielmotieven:
  • eisers identiteit, nationaliteit en herkomst en
  • eisers werkzaamheden en daaruit voortvloeiende problemen.
2.2.
Verweerder vindt het eerste asielmotief geloofwaardig. Verweerder vindt het ongeloofwaardig dat eiser heeft gewerkt voor buitenlandse legers. Verweerder stelt daarbij voorop dat op geen enkele manier is onderbouwd dat eiser een transportbedrijf heeft gehad. Ook blijkt onvoldoende dat eiser in opdracht van buitenlandse legers werkzaamheden heeft verricht nu eiser geen objectieve documenten overgelegd en daarvoor geen goede verklaring heeft. [1] Verder vormen zijn verklaringen geen samenhangend en aannemelijk geheel. [2] Dat eiser uit Afghanistan komt is onvoldoende om aan te nemen dat hij een vluchteling is als bedoeld in het Vluchtelingenverdrag [3] of dat hij bij terugkeer naar Afghanistan een reëel risico loopt op ernstige schade als bedoeld in artikel 3 van het EVRM [4] . Eiser komt vanwege het voorgaande niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vw. Verweerder heeft eisers aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond, nu eiser zijn identiteitsdocument dat ertoe kon bijdragen dat zijn identiteit en nationaliteit werd vastgesteld, heeft vernietigd of zich daarvan heeft ontdaan. [5] Tot slot heeft verweerder aan eiser een terugkeerbesluit opgelegd en bepaalt dat eiser moet terugkeren naar Afghanistan of Kenia.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert – kort samengevat – het volgende aan. Allereerst vindt hij dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen, nu verweerder met toepassing van de huidige geloofwaardigheidsbeoordeling in strijdt handelt met het Unierecht. Verder vindt eiser dat, wat betreft de geloofwaardigheidsbeoordeling van zijn werkzaamheden, in het bestreden besluit onvoldoende is gereageerd op wat hij in zijn zienswijze heeft aangevoerd. Verder heeft eiser voldoende onderbouwd dat hij heeft gewerkt voor buitenlandse troepen en dat hij in de negatieve aandacht staat van de Taliban. Eiser verwijst daarbij naar de overgelegde documenten waaronder een verklaring van een oud zakelijk contact, een foto van een pas waarmee toegang werd verkregen tot het vliegveld en een dreigbrief van de Taliban. Eiser stelt zich voorts op het standpunt dat hij vanwege zijn eerdere werkzaamheden voor de buitenlandse troepen en omdat hij zal opvallen vanwege terugkeer uit het Westen, een gegronde vrees heeft voor vervolging of een reëel risico loopt op ernstige schade als bedoeld in artikel 3 van het EVRM. Hij verwijst daarbij naar een uitspraak van de hoogste bestuursrechter (de Afdeling). [6] Verder heeft verweerder zijn aanvraag ten onrechte kennelijk ongegrond verklaard nu over zijn identiteit geen twijfel meer bestaat. Verweerder had geen terugkeerbesluit naar Afghanistan mogen opleggen. Ook kan hij niet terugkeren naar Kenia, omdat hij geen toegang heeft tot dat land en ook geen banden heeft met dat land. Eiser verwijst daarbij naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 12 februari 2025. [7]
Wat is het oordeel van de rechtbank?
De geloofwaardigheidsbeoordeling
4. De beroepsgrond van eiser dat de manier waarop verweerder de geloofwaardigheid toetst in strijd is met het Unierecht, slaagt niet. Op 6 maart 2025 heeft de meervoudige kamer van deze rechtbank geoordeeld dat er met de nieuwe geloofwaardigheidsbeoordeling geen sprake is van een hogere bewijsmaatstaf die in strijd is met het Unierecht. [8] De meervoudige kamer heeft ook geoordeeld dat de cumulatieve voorwaarden uit artikel 31, zesde lid, van de Vreemdelingenwet (Vw) niet als een strikte checklist kunnen worden getoetst door verweerder, maar dat alle omstandigheden altijd in samenhang beoordeeld zullen moeten worden om tot een conclusie over de geloofwaardigheid te komen. De rechtbank zal daarom in elke zaak moeten beoordelen of verweerder op overtuigende wijze heeft gemotiveerd waarom een asielmotief volgens hem al dan niet geloofwaardig is.
Het asielmotief5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende gemotiveerd dat het ongeloofwaardig is dat eiser een bedrijf heeft gehad en dat het bedrijf werkzaamheden heeft verricht voor buitenlandse legers. Hoewel eiser gedetailleerde verklaringen heeft afgelegd over zijn werkzaamheden, heeft verweerder kunnen tegenwerpen dat hij geen enkel document heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij een transportbedrijf heeft gehad. De verklaring dat hij alle documenten heeft verbrand neemt niet weg dat hij digitale documenten had kunnen overleggen of via derden de beschikking had kunnen krijgen over documenten waaruit het bestaan van het bedrijf kan blijken. In beroep heeft eiser een verslag van een gesprek tussen de heer [naam] en de gemachtigde van eiser overgelegd, waarin de heer [naam] verklaart dat eiser een transport bedrijf had. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte op het standpunt kunnen stellen dat aan deze verklaring geen doorslaggevende betekenis hoeft te worden gehecht. Datzelfde geldt voor de foto van een pas die zou zijn gebruikt om de militaire basis van het vliegveld binnen te komen nu het slechts een foto betreft zonder dat deze is te herleiden naar een persoon.
5.1.
Verweerder heeft daarnaast mogen tegenwerpen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij onder de negatieve aandacht staat van de Taliban. Verweerder heeft daarbij kunnen betrekken dat eiser zijn gestelde werkzaamheden tot 2021 heeft kunnen voortzetten, terwijl hij volgens zijn eigen verklaring sinds 2018 werd bedreigd door hoge functionarissen van de Taliban in de provincie Uruzgan. Dit doet afbreuk aan de geloofwaardigheid van de bedreigingen en de gestelde ernst daarvan. Aan de overgelegde dreigbrief uit 2018 heeft verweerder geen doorslaggevende waarde hoeven toe te kennen nu Bureau Documenten geen oordeel heeft kunnen geven over echtheid en de inhoud van het document. Daarnaast heeft verweerder mogen tegenwerpen dat volgens de verklaring van eiser sinds de machtsovername door de Taliban heel de Taliban weet dat hij opgepakt en gestraft moet worden [9] , terwijl eiser tegelijkertijd wel in staat is geweest om zeven jaar in Afghanistan te verblijven, een Tazkera en een paspoort aan te vragen en in 2025 op legale wijze is uitgereisd. Daarbij heeft verweerder kunnen verwijzen naar het Algemeen Ambtsbericht Afghanistan van juni 2023 (AA) [10] waaruit blijkt dat de Taliban een efficiënt inlichtingenstelsel heeft. Eisers standpunt dat hij een tussenpersoon heeft ingeschakeld voor de aanvraag van zijn documenten en zijn uitreis via een reisagent is georganiseerd, zorgt niet voor een andere conclusie, nu eiser nog steeds in persoon legaal heeft kunnen uitreizen.
Een reëel risico op ernstige schade als bedoeld in artikel 3 van het EVRM?
6. De hoogste bestuursrechter heeft overwogen dat informatie over vreemdelingen die vanuit het Westen terugkeren naar Afghanistan niet eenduidig is, maar dat daaruit wel kan worden afgeleid dat deze groep mensen in de negatieve belangstelling van de Taliban, familieleden of dorpsgenoten kunnen staan. [11] Echter is dit volgens de Afdeling onvoldoende om aan te nemen dat deze groep daarmee een reëel risico loopt op ernstige schade als bedoeld in artikel 3 van het EVRM, nu de betrokken informatie geen aanknopingspunten geeft dat dergelijke vreemdelingen systematisch aan een vernederende of onmenselijke behandeling van een zekere ernst worden blootgesteld. Nu verweerder mocht vinden dat eisers gestelde werkzaamheden en daaruit voortvloeiende problemen ongeloofwaardig zijn en eiser verder geen andere feiten of (individuele) omstandigheden naar voren heeft gebracht, mocht verweerder stellen dat eiser bij terugkeer naar Afghanistan geen reëel risico loopt op ernstige schade als bedoeld in artikel 3 van het EVRM.
Mocht verweerder de aanvraag als kennelijk ongegrond afdoen?
7. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte de aanvraag als kennelijk ongegrond heeft afgedaan nu er geen sprake is van het zich ontdoen van een paspoort, noch van kwader trouw. Bovendien heeft eiser inmiddels zijn identiteit aannemelijk gemaakt. Verweerder heeft daarom ten onrechte aan eiser tegengeworpen dat hij opzettelijk zijn paspoort heeft kwijtgemaakt.
7.1.
Verweerder kan een asielaanvraag op grond van artikel 30b, eerste lid, onder d, van de Vw 2000 kennelijk ongegrond verklaren als een vreemdeling waarschijnlijk, te kwader trouw, een identiteits- of reisdocument dat ertoe kon bijdragen dat zijn identiteit of nationaliteit werd vastgesteld, heeft vernietigd of zich daarvan heeft ontdaan. Uit paragraaf C1/4.3 van de Vc 2000 volgt dat ‘te kwader trouw’ betekent dat de vreemdeling bewust en opzettelijk informatie heeft achtergehouden of vernietigd, met als doel daardoor in een gunstiger positie te komen. Er is geen sprake van ‘te kwader trouw’ handelen als de vreemdeling aannemelijk maakt dat sprake was van dwang, bijvoorbeeld als het kwijtmaken of vernietigen van de documenten onder dwang of druk van een reisagent is gebeurd. De verklaringen van de vreemdeling omtrent het verlies dan wel de omstandigheden waaronder hij de documenten heeft afgegeven dienen geloofwaardig te zijn.
7.2.
De rechtbank overweegt dat verweerder heeft kunnen tegenwerpen dat eiser wisselend heeft verklaard over wanneer hij zijn paspoort heeft afgegeven aan zijn reisagent. Zo heeft eiser bij de Kmar aangegeven dat hij zijn paspoort heeft afgegeven voordat hij naar de luchthaven ging. In het aanmeldgehoor en nader gehoor heeft eiser echter verklaard dat hij zijn paspoort tijdens zijn vlucht naar Nederland heeft afgegeven. Ook als wordt uitgegaan van eisers verklaringen bij de IND, dan heeft verweerder niet ten onrechte geen dwang aangenomen nu uit de verklaringen van eiser geen dermate dwang kan worden afgeleid die eiser niet had kunnen weerstaan. Dat eiser dacht dat hij zijn paspoort terug zou krijgen doet hier niet aan af. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Het terugkeerbesluit
8. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder terecht Afghanistan in het terugkeerbesluit opgenomen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet ten onrechte – naast Afghanistan – ook Kenia in het terugkeerbesluit opgenomen, mede op grond van de aanwezige removal order. De hoogste bestuursrechter heeft overwogen dat het voor verweerder mogelijk is om een vreemdeling op basis van een removal order naar een derde land te sturen, via welk land de vreemdeling het EU-gebied is binnengekomen, als verweerder dit in een terugkeerbesluit opneemt. [12] Desgewenst kan de vreemdeling daartegen dan rechtsmiddelen aanwenden. In de onderhavige zaak heeft verweerder het derde land in het terugkeerbesluit meegenomen dat onderdeel uitmaakt van het bestreden besluit. De removal order geldt als aanwijzing dat eiser via het genoemde land terug kan keren naar zijn land van herkomst en dat hem zo nodig toegang zal worden verleend. Eerst bij de daadwerkelijke (gedwongen) uitzetting met behulp van de removal order zal verweerder (door tussenkomst van de Dienst Terugkeer en Vertrek) moeten nagaan of dit op dat moment feitelijk mogelijk is. [13] Gelet op het voorgaande mocht verweerder in het terugkeerbesluit dan ook, naast Afghanistan, tevens Kenia opnemen als land van terugkeer.
8.1.
Wel zal verweerder moeten beoordelen, indien een bepaald land genoemd wordt in het terugkeerbesluit, of eiser in dat land gevrijwaard is van het risico op een schending van artikel 3 van het EVRM. De hoogste bestuursrechter heeft in haar uitspraak van 9 juni 2021 [14] beschreven dat verweerder, om dit naar behoren te kunnen doen, de vreemdeling moet horen over een eventuele terugkeer naar het in het terugkeerbesluit genoemde land. De rechtbank merkt hierover op dat eiser tijdens zijn gehoor ten aanzien van het terugkeerbesluit is bevraagd over een eventuele terugkeer naar Kenia op grond van de aanwezige removal order. In reactie hierop heeft eiser aangegeven nerg ens naartoe terug te willen. [15] Verweerder heeft zich op basis hiervan op het standpunt mogen stellen dat niet is gebleken dat terugkeer naar Kenia tot een situatie leidt in strijd met artikel 3 van het EVRM. Er is naar oordeel van de rechtbank dan ook niet gebleken dat er geen of onvoldoende rekening is gehouden met eisers belangen dan wel dat het opnemen van Kenia als land van terugkeer in het terugkeerbesluit in strijd komt met artikel 3 van het EVRM of andere (grond)rechten van eiser. Bovendien verwacht verweerder niet van eiser dat hij zich in Kenia vestigt, maar slechts dat hij via Kenia terugkeert naar Afghanistan.

Conclusie en gevolgen

9. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijg en dat het kennelijk ongegrond verklaren van zijn aanvraag in stand blijft.
10. Omdat op het beroep is beslist, bestaat er geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
11. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.C. Laagland, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. N. Bagheri, griffier.
De griffier is buiten staat deze uitspraak mee te ondertekenen
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen een week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Artikel 31, zesde lid, onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Artikel 31, zesde lid, onder c, van de Vw.
3.Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 1951 (
4.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
5.Zoals bedoeld in artikel 30b, eerste lid, onder d, van de Vw.
6.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 20 november 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4647.
7.Uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 12 februari 2025, ECLI:NL:RBAMS:2025:926.
8.Uitspraak van de rechtbank Den Haag, van 6 maart 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:3440.
9.Verslag nader gehoor p. 18.
10.AA, p. 44 en 62.
11.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 20 november 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4647
12.Uitspraak van de Afdeling van 12 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2843
13.Zie onder meer ook uitspraak van de rechtbank Den Haag van 24 april 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:7929.
14.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1155, onder r.o. 8.
15.Zie gehoor ten aanzien van het terugkeerbesluit, p. 2.