ECLI:NL:RBDHA:2025:13867

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 juli 2025
Publicatiedatum
29 juli 2025
Zaaknummer
NL24.50100
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling opvolgende asielaanvraag van een Tamil met politieke overtuiging en heroverwegingsverzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 juli 2025 uitspraak gedaan over de opvolgende asielaanvraag van eiser, een Tamil uit Sri Lanka, die zijn aanvraag had ingediend op basis van zijn politieke overtuiging en activiteiten voor het Tamil Forum in Nederland. Eiser had eerder meerdere asielaanvragen ingediend, waarvan de laatste in 2024 was afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank oordeelde dat de door eiser aangevoerde risico's en (politieke) activiteiten niet voldoende waren om aan te nemen dat hij bij terugkeer naar Sri Lanka een gegronde vrees voor vervolging zou hebben. De rechtbank stelde vast dat de door eiser aangevoerde (risico)factoren al eerder waren beoordeeld en dat er geen nieuwe relevante feiten waren die tot een ander oordeel zouden leiden. Eiser had ook een verzoek om heroverweging ingediend, maar de rechtbank oordeelde dat verweerder dit verzoek niet inhoudelijk had behandeld, wat in strijd was met de wet. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit voor zover het verzoek om heroverweging niet was getoetst, maar liet de rechtsgevolgen van het vernietigde deel in stand. De rechtbank veroordeelde verweerder tot betaling van de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.50100

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser,

V-nummer: [V-nummer]
gemachtigde: mr. E. Derksen,
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder,

gemachtigde: mr. S. Aboulouafa.

Procesverloop

Bij besluit van 24 februari 2022 heeft verweerder de opvolgende aanvraag van eiser tot het verlenen van een asielvergunning voor bepaalde tijd in de algemene asielprocedure niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
Deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, heeft bij uitspraak van 14 april 2022 (NL22.3141) het besluit van 24 februari 2022 geschorst en bepaalt dat verzoeker niet mag worden uitgezet totdat op het beroep is beslist. Aan die toewijzing ligt een procedure van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) ten grondslag. In die procedure heeft de Afdeling bij uitspraak van 16 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:505, prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) over de uitleg van het begrip ‘politieke overtuiging’ in de zin van richtlijn 2011/95/EU (de Definitierichtlijn).
Het Hof heeft in arrest S. en A. van 21 september 2023, ECLI:EU:C:2023:688 de prejudiciële vragen beantwoord. De Afdeling is vervolgens in haar uitspraken van 17 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:63 en ECLI:NL:RVS:2024:138, ingegaan op de gevolgen van het arrest S. en A.
Bij brief van 13 maart 2024 heeft verweerder medegedeeld dat het besluit van 24 februari 2022 is ingetrokken en dat er opnieuw op de asielaanvraag zal worden beslist.
Bij bericht van 13 maart 2024 heeft eiser het beroep ingetrokken.
Bij besluit van 12 december 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de opvolgende asielaanvraag van eiser in de algemene asielprocedure afgewezen als kennelijk ongegrond en het verzoek om heroverweging van het besluit van 5 april 2013 niet getoetst.
Eiser heeft op 16 december 2024 tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL24.50101 (het verzoek om een voorlopige voorziening), op 10 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en zijn gemachtigde, de tolk L. Nurad en de gemachtigde van verweerder.
Ter zitting heeft de rechtbank het onderzoek voor een periode van twee weken geschorst om verweerder de gelegenheid te geven om onder toepassing van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de minuten van de zaken met v-nummers eindigend op ‘183’, ‘471’ en ‘129’ over teleggen.
Op 9 mei 2025 heeft verweerder deze minuten onder toepassing van artikel 8:29 van de Awb overgelegd.
Eiser heeft op 20 mei 2025 gereageerd.
Verweerder heeft op 30 mei 2025 gereageerd.
Op 3 juni 2025 heeft eiser een aanvullende reactie gegeven.
Partijen hebben de rechtbank op 30 mei en 3 juni 2025 toestemming gegeven om uitspraak te doen zonder nadere zitting. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Inleiding
1.1.
Eiser is geboren op [geboortedatum] 1982 en heeft de Sri Lankaanse nationaliteit. Vanaf
6 januari 2009 heeft eiser meerdere asielaanvragen ingediend. In deze zaak staat de zevende asielaanvraag en het verzoek om heroverweging van het besluit van 5 april 2013 ter beoordeling.
1.2.
Eiser heeft aan deze opvolgende asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij door zijn politieke overtuiging en de activiteiten die hij voor Tamil Forum in Nederland heeft verricht niet kan terugkeren naar Sri Lanka. In dit verband heeft eiser foto’s en een Gazette van 25 februari 2021 overgelegd. Ook verwijst eiser naar een uitspraak van de Upper Tribunal van 27 mei 2021, waarin onder meer het bezoeken van de Heldendag als risicofactor wordt bestempeld.
Het bestreden besluit
2.1.
Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende asielmotieven:
- identiteit, nationaliteit en herkomst; en
- eisers politieke asielmotief.
Het politieke asielmotief heeft verweerder aangemerkt als relevant nieuw feit omdat dit nog niet eerder is beoordeeld.
2.2.
Verweerder acht de door eiser opgegeven identiteit, Sri Lankaanse nationaliteit en herkomst en zijn politieke asielmotief geloofwaardig. Eiser heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat hij vanwege zijn politieke overtuiging en activiteiten in de negatieve aandacht van de Sri Lankaanse autoriteiten staat of komt te staan. De gestelde vrees voor vervolging acht verweerder daarom niet aannemelijk. Dat eiser uit Sri Lanka komt is op zichzelf niet genoeg om een reëel risico op ernstige schade aan te nemen. Er doet zich daarom volgens verweerder geen asielgrond voor als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Verweerder heeft de asielaanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, in samenhang met artikel 30b, eerste lid, onder g, van de Vw 2000 omdat eiser een opvolgende asielaanvraag heeft ingediend die niet niet-ontvankelijk is verklaard. Tot slot heeft verweerder het verzoek om heroverweging niet verder getoetst omdat er geen asielvergunning wordt verleend.
Artikel 8:29-beslissing
3.1.
Verweerder heeft aan zijn verzoek om beperkte kennisneming van de minuten ten grondslag gelegd dat hierin passages staan die vallen onder uitzonderingsgronden, waaronder persoonsgegevens van medewerkers van de IND en persoonlijke beleidsopvattingen en overwegingen ten behoeve van intern beraad.
3.2.
De rechtbank stelt vast dat de overgelegde minuten persoonlijke beleidsopvattingen van ambtenaren over de verlening van de asielvergunningen in de zaken met v-nummers eindigend op ‘183’, ‘471’ en ‘129’ bevatten. Uit rechtspraak van de Afdeling (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 25 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1923, r.o. 21) volgt dat het belang van bestuurders om zich zonder terughoudendheid te laten adviseren over zaken in het algemeen zwaar weegt. In dit specifieke geval is het belang van eiser om volledig kennis te kunnen nemen van de minuten minder groot. Daarbij is van belang dat op zitting door de gemachtigde van verweerder en in de begeleidende brieven van verweerder de redenen voor asielvergunningverlening in deze zaken zijn gegeven en toegelicht. Daar komt bij dat de gemachtigde van eiser op zitting toestemming heeft gegeven voor de beperkte kennisneming van de stukken. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat in dit geval het gewichtige belang van verweerder zwaarder weegt dan het belang van eiser om kennis te nemen van de minuten. Eiser wordt hierdoor niet onevenredig in zijn verdediging geschaad.
3.3.
De rechtbank acht daarom het verzoek tot beperkte kennisneming gerechtvaardigd.
Aanvullend horen
4. De rechtbank stelt vast dat de gemachtigde van eiser op zitting de beroepsgrond dat verweerder in het arrest S. en A. en het informatiebericht 2024/10 (hierna: informatiebericht) aanleiding had moeten zien hem aanvullend te horen, heeft ingetrokken. Gelet hierop laat de rechtbank deze beroepsgrond onbesproken.
Beoordeling zwaarwegendheid
Toetsingskader
5. Eiser voert aan dat de beoordeling van verweerder niet in overeenstemming is met het arrest S. en A. en het informatiebericht. De risico’s die hij loopt zijn niet afhankelijk van zijn politieke overtuiging, maar van hoe de overheid zijn uitingen interpreteert en behandelt. Bovendien impliceert het arrest S. en A. dat de bescherming van de vrijheid van meningsuiting een centrale plaats moet innemen bij de beoordeling van een asielaanvraag.
6.1.
De Afdeling heeft in de uitspraak van 17 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:63 geoordeeld dat uit het arrest S. en A. volgt dat bij de beoordeling van de zwaarwegendheid moet worden betrokken welke door de gestelde politieke overtuiging gemotiveerde activiteiten de vreemdeling bij terugkeer zou willen verrichten of hoe hij anderszins zijn of haar opvatting, mening of gedachte zou willen uiten, en wat de gevolgen daarvan zouden zijn. Bij deze beoordeling van de gegrondheid van de vrees is de sterkte van die politieke overtuiging en de mate waarin deze overtuiging wordt geuit of eventueel door hem zal worden geuit een relevant element, overeenkomstig artikel 4, derde lid, van de Definitierichtlijn. Hierbij moeten de specifieke persoonlijke situatie van een vreemdeling en de meer algemene context van het land van herkomst worden betrokken, zoals het Hof heeft overwogen in het arrest, onder punten 45 tot en met 49. Verweerder heeft in het informatiebericht handvatten neergelegd om te beoordelen of sprake is van een gegronde vrees voor vervolging bij terugkeer.
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder in overeenstemming met het toetsingskader zoals opgenomen in het arrest S. en A. en het informatiebericht de asielaanvraag van eiser heeft getoetst. Verweerder heeft eisers politieke overtuiging geloofwaardig geacht. Vervolgens is beoordeeld of sprake is van een gegronde vrees voor vervolging bij terugkeer, waarbij onder meer rekening is gehouden met de sterkte van de politieke overtuiging van eiser en de activiteiten die hij heeft verricht en zou willen verrichten om die overtuiging te uiten.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Gegronde vrees voor vervolging
7. Eiser betoogt dat verweerder ten onrechte geen vluchtelingschap heeft aangenomen.
8.1.
De rechtbank is in de eerste plaats van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in de negatieve belangstelling van de autoriteiten van Sri Lanka staat. De rechtbank licht dat oordeel hieronder toe.
8.1.1.
Verweerder stelt zich terecht op het standpunt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij al door zijn activiteiten in Nederland in de negatieve belangstelling van de autoriteiten van Sri Lanka staat. Beide partijen hebben in dit kader gewezen op het Thematisch Ambtsbericht Tamil in Sri Lanka van juni 2024 (hierna: ambtsbericht). In paragraaf 6.4 (“Terugkeer na betrokkenheid bij Tamil organisaties buiten Sri Lanka”) wordt opgemerkt dat uit de geraadpleegde bronnen het beeld naar voren komt dat vooral prominente figuren van verboden Tamil-organisaties in het buitenland in de gaten werden gehouden (zie p. 69). In paragraaf 6.6. (“Verhoogde aandacht van de autoriteiten”) staat dat sommige bronnen aangaven dat de autoriteiten vooral een verhoogde aandacht zouden hebben voor personen die prominent actief waren voor verboden Tamil-organisaties of die zich openlijk hadden uitgelaten voor een onafhankelijk Tamil Eelam (zie p. 70). De rechtbank leidt uit het ambtsbericht, evenals uit de door eiser aangehaalde uitspraak van de Upper Tribunal van 27 mei 2021 af dat de aandacht van de autoriteiten van Sri Lanka zich richt op Tamils die een significante rol spelen in het streven naar een onafhankelijk Tamil Eelam (zie r.o. 20). Daarvan kan sprake zijn als iemand een belangrijke positie heeft in een verboden organisatie, maar ook als hij in de opinievorming een belangrijke rol speelt. De zinsnede in het ambtsbericht over personen die zich ‘openlijk hadden uitgelaten voor een onafhankelijk Tamil Eelam’ moet in die context worden gelezen. Eiser heeft geen andere informatie overgelegd die wijst op het tegendeel. Voor de stelling dat de autoriteiten van Sri Lanka (ook) een verhoogde aandacht voor niet-prominente aanhangers van Tamil Eelam hebben – zoals eiser heeft aangevoerd – bestaat dus geen grondslag in algemene landeninformatie. Niet is gebleken dat eiser valt in de hierboven genoemde categorie die in de verhoogde aandacht staat. In rechte staat vast dat de autoriteiten van Sri Lanka niet bekend zijn met de activiteiten van eiser in Sri Lanka en Nederland tot en met de zesde asielprocedure. Er zijn geen aanwijzingen dat de autoriteiten van Sri Lanka gedurende deze asielprocedure op de hoogte zijn geraakt van eisers activiteiten in Nederland. Uit de verklaringen van eiser blijkt dat hij op dit moment deelneemt aan Herdenkingsdagen en demonstraties, helpt met de voorbereidingen zoals het versieren van het gebouw, het aansteken van kaarsen en het neerleggen van bloemen (zie GOA, p. 4). Daarnaast heeft eiser verklaard dat hij jongeren aanspreekt en vertelt over de situatie van Tamils in Sri Lanka (zie NG, p. 4). Verweerder stelt daarom terecht dat deze activiteiten zodanig marginaal zijn dat daaruit niet valt af te leiden dat eiser hierdoor met de LTTE (of een andere verboden Tamilorganisatie) wordt geassocieerd en in de (verhoogde) aandacht van de autoriteiten van Sri Lanka staat. Voorts heeft de gemachtigde van verweerder ter zitting terecht gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in Nederland betrokken is bij de TCC. Aan de stelling ter zitting dat de LTTE in 2022 is opgegaan in de TCC gaat de rechtbank voorbij. Er is geen informatie overgelegd waaruit dit valt op te maken. Uit de in beroep overgelegde foto’s waarop eiser staat, valt niet op te maken dat het daarbij gaat om demonstraties van de TCC.
8.1.2.
Verweerder stelt zich terecht op het standpunt gesteld dat uit landeninformatie niet blijkt dat de autoriteiten van Sri Lanka in het algemeen de Tamil diaspora monitort. Ook in dit verband hebben beide partijen gewezen op het ambtsbericht. Hieruit volgt dat monitoring voorkomt bij personen die activiteiten verrichten voor Tamil organisaties met name in het Verenigd Koninkrijk en andere landen met een significante Tamil diaspora (p. 68). Op basis hiervan kan volgens verweerder niet worden vastgesteld dat monitoring ook voorkomt in Nederland. De door eiser aangehaalde passages bieden geen aanknopingspunten voor een andersluidende conclusie. De passages op pagina’s 51-52 geven enkel als informatie dat er (anekdotische) aanwijzingen zijn dat de autoriteiten in sommige gevallen in Sri Lanka woonachtige familieleden van personen die in het buitenland betrokken waren bij Tamil organisaties in de gaten hielden. Ook volgt uit deze passages dat bij het vertrek van personen uit Sri Lanka op de luchthaven een strafsysteem werd geraadpleegd waarin ook gegevens stonden opgenomen van personen die de autoriteiten in verband brachten met de LTTE of met andere verboden organisaties of separatistische activiteiten in het buitenland. Deze passages zeggen dus niets over (de omvang van) monitoring van de Tamil diaspora of in Nederland verblijvende Tamils. De passage op pagina 61 meldt dat het niet bekend is in hoeverre de autoriteiten van Sri Lanka de sociale media-uitingen monitorden van personen die in het buitenland verbleven. Dit werpt dus geen nieuw licht op de door verweerder in het bestreden besluit aangehaalde informatie. Tot slot betoogt eiser in de aanvullende gronden van beroep tevergeefs dat uit de verleende asielvergunningen volgt dat de autoriteiten van Sri Lanka op de hoogte zijn of bij terugkeer op de hoogte geraken van de politieke overtuiging van de alhier verblijvende Tamils. Eiser heeft daarbij niet geconcretiseerd op welke ‘verleende asielvergunningen’ hij doelt. Daarbij merkt de rechtbank op dat voor zover eiser in dit verband ter zitting met het beroep op het gelijkheidsbeginsel zaken met v-nummers eindigend op ‘471’, ‘129’ en ‘183’ heeft genoemd, dit hierna in rechtsoverweging 10 e.v. zal worden besproken.
8.2.
De rechtbank is in de tweede plaats van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in de negatieve belangstelling van de autoriteiten van Sri Lanka zal komen te staan. De rechtbank licht dat oordeel hieronder toe.
8.2.1.
Verweerder stelt zich terecht op het standpunt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij aankomst op de luchthaven in de negatieve belangstelling van de autoriteiten van Sri Lanka komt te staan. Eiser voert aan dat zijn persoonlijke omstandigheden het risico dat hij loopt bij terugkeer versterken. In dit verband wijst eiser erop dat hij en zijn broer bij de autoriteiten van Sri Lanka bekend zijn als lid van de LTTE, dat hij littekens heeft, Sri Lanka op illegale wijze heeft verlaten, niet beschikt over een identiteitsbewijs en paspoort en dat de autoriteiten van Sri Lanka bekend zijn met het feit dat hij in Nederland asiel heeft aangevraagd en zijn geboorteakte heeft vervalst. Deze (risico)factoren zijn al (meermaals) in de eerdere asielprocedures beoordeeld (zie de uitspraken van deze rechtbank van 25 mei 2010, 09/29363, r.o. 10, 29 mei 2012, Awb 11/27451, r.o. 5 e.v., 29 april 2014, Awb 13/9708, r.o. 4 en 6, 22 augustus 2017, NL17.6107, r.o. 6 en 21 december 2018, NL18.20549, r.o. 8 en 11). Wat eiser in deze asielprocedure heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel. Ten aanzien van het betoog van eiser dat terugkeerders die de autoriteiten in verband brachten met de LTTE op een watchlist konden worden geplaatst, heeft verweerder erkend dat dit aannemelijk is. Dit volgt namelijk – zoals eiser terecht betoogt – uit het ambtsbericht (zie p. 70). Deze informatie kan eiser echter niet baten. In zijn eerste asielprocedure heeft eiser aangevoerd dat hij in de negatieve belangstelling van de autoriteiten van Sri Lanka staat, omdat hij in Sri Lanka gedwongen activiteiten voor de LTTE heeft verricht dan wel vanwege het lidmaatschap van zijn broer van de LTTE. Verweerder heeft dat asielmotief toen inhoudelijk beoordeeld en dit niet aannemelijk geacht. In latere asielprocedures heeft eiser dat asielmotief nader onderbouwd met stukken en landeninformatie. Verweerder heeft dat asielmotief toen afgedaan met toepassing van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht. In voorliggende asielprocedure heeft eiser opnieuw de geluidsopname van 8 februari 2018 ingebracht. Verweerder heeft zich in het voornemen, dat onderdeel uitmaakt van het bestreden besluit, op het standpunt gesteld dat ook in het licht van eisers politieke asielmotief de geluidsopname niet kan worden aangemerkt als nieuw relevante feit of omstandigheid, gelet op wat in de zesde asielprocedure daarover is overwogen. Eiser heeft dat standpunt als zodanig niet betwist. Niet valt daarom in te zien dat eiser op een zogenoemde watchlist staat. Al daarom is niet gebleken dat hieruit een gegronde vrees bij terugkeer bestaat. Hetzelfde geldt voor het betoog van eiser dat nieuwe organisaties die zich inzetten voor een onafhankelijke Tamil Staat (waaronder de TCC) zijn toegevoegd aan de lijst in de Gazette en de in dat verband aangehaalde artikelen (zie https://www.adaderana.lk/news.php?nid=106020 en https://www.tamilguardian.com/content/sri-lanka-continues-ban-tamil-organisations-despite -government-change). Verwezen wordt naar 8.1.1 waarin is geoordeeld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij wordt geassocieerd met de LTTE en TCC (of een ander verboden Tamilorganisatie). Ten aanzien van het betoog van eiser dat hij bij aankomst op de luchthaven aan een nader onderzoek – in de vorm van een interview – kan worden onderworpen, heeft verweerder erkend dat ook dit aannemelijk is. Verweerder stelt echter terecht dat dit onvoldoende is om te concluderen dat eiser zijn vrees voor vervolging aannemelijk heeft gemaakt. Weliswaar volgt uit het ambtsbericht dat het gebruikmaken van een vervangend reisdocument of een eerdere illegale uitreis kan leiden tot ondervraging op de luchthaven (zie p. 70), maar ook dat ondervraagden meestal de luchthaven na enkele uren mogen verlaten (zie p. 64-65) en voor zover bekend de laatste jaren geen arrestaties van terugkerende migranten plaatsvonden (p. 66). Uit het door eiser in beroep aangehaalde rapport van de Immigration and Refugee Board of Canada blijkt verder dat op de luchthaven gebruikt wordt gemaakt van gezichtsherkenningstechnologie. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder er terecht op gewezen dat uit het ambtsbericht blijkt dat dit systeem bedoeld is om criminelen te herkennen en dat er geen aanwijzingen waren dat de autoriteiten van Sri Lanka deze technologie gebruikten om terugkerende Tamils te herkennen die in het buitenland actief waren geweest (zie p. 66). Voor zover niet kan worden uitgesloten dat van eisers politieke activiteiten foto’s en video’s worden gemaakt en online worden geplaatst levert dat dus geen reden op om aan te nemen dat eiser bij aankomst in de negatieve belangstelling van de autoriteiten van Sri Lanka komt te staan. Met betrekking tot het betoog van eiser dat hij een gegronde vrees heeft voor vervolging vanwege zijn littekens en omdat de autoriteiten van Sri Lanka op de hoogte zijn van zijn asielaanvragen en het feit dat hij zijn geboorteakte heeft vervalst heeft hij geen nieuwe informatie ingebracht of nieuwe argumenten aangedragen.
8.2.2.
Verweerder stelt zich terecht op het standpunt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij na terugkeer door zijn politieke overtuiging in de negatieve belangstelling van de autoriteiten van Sri Lanka zal komen te staan. In de eerste plaats heeft verweerder eiser niet in zijn standpunt hoeven volgen dat aan hem internationale bescherming moet worden geboden om hem in staat te stellen zijn recht op vrijheid van meningsuiting uit te oefenen. Die bescherming moet alleen worden geboden indien eiser is aan te merken als verdragsvluchteling omdat zijn politieke overtuiging en de vrijheid om die te mogen uiten op de door hem voorgenomen wijze ertoe leidt dat hij een gegronde vrees heeft om te worden vervolgd. Eiser heeft tot nu toe een vreedzame strijd gevoerd en is voornemens dat te blijven doen. Dat blijkt uit zijn voorgenomen activiteiten: eiser wil eigen land voor Tamils, anderen voorlichten en kunnen herdenken. Verweerder stelt zich in dat kader ook terecht op het standpunt dat de mensenrechtensituatie van de Tamilbevolking is verbeterd. Uit het ambtsbericht (zie p. 26) volgt dat in Sri Lanka in toenemende mate ruimte ontstaat voor discussies over Tamilherdenkingen en de roep om berechting vanuit de Tamilgemeenschap, en dat er ook ruimte ontstaat voor demonstraties. Oppositiegroepen zijn doorgaans vrij om vreedzame activiteiten uit te voeren zonder problemen te krijgen met de autoriteiten (zie p. 56). Het standpunt van eiser dat de criminalisering van politieke standpunten die het idee van een Tamil Eelam ondersteunen mensen monddood maakt waardoor er geen actieve organisaties of politieke partijen zijn die zich openlijk uitspreken voor de oprichting van Tamil Eelam, heeft verweerder niet hoeven volgen. Een causaal verband tussen de onderdrukking van Tamils en de gewijzigde discussie over de positie van Tamils in Sri Lanka blijkt immers niet uit de door eiser aangehaalde passages op 50, 57, 60 en 61 uit het ambtsbericht. In de tweede plaats stelt verweerder terecht dat uit het ambtsbericht niet blijkt dat eiser bij voortzetting van het uiten van zijn politieke overtuiging en het verrichten van zijn activiteiten in Sri Lanka heeft te vrezen voor vervolging. Het enkel uitspreken van de wens om een Tamil Eelam leidt niet onmiddellijk tot vervolging: bronnen beschrijven slechts dat de autoriteiten een verhoogde aandacht hebben voor personen die prominent actief zijn voor verboden Tamilorganisaties of die zich openlijk hebben uitgelaten voor een onafhankelijk Tamil Eelam (zie p. 66 en 70). Voorts blijkt dat oppositiegroepen in de verslagperiode in het algemeen vrij waren om vreedzaam activiteiten uit te voeren zonder problemen te krijgen van de zijde van de autoriteiten (zie p. 57). Van grootschalige arrestaties en detentie van oppositieleden vanwege demonstraties was tijdens de verslagperiode geen sprake. Volgens een bron werden herdenkingsactiviteiten in de laatste jaren van de verslagperiode steeds minder problematisch voor de autoriteiten, zolang geen zichtbare LTTE-symbolen werden gebruikt (zie p. 57). Voor zover eiser (in beroep) nog heeft gesteld dat het dragen van de Tijgervlag onderdeel is van zijn politieke overtuiging en het tonen van deze vlag tijdens demonstraties in Sri Lanka nog (wel) steeds verboden is, volgt uit het ambtsbericht dat het tonen van bepaalde symbolen in sommige gevallen leidt tot arrestatie en/of kortdurende detentie. Daaruit kan echter niet worden afgeleid dat het (enkele) tonen van deze symbolen leidt tot een vervolging
.De door eiser genoemde uitspraak van de (voorzieningen)rechter van 20 mei 2025, NL24.51228 en NL24.51229 volgt de rechtbank dan ook niet. In de derde plaats heeft verweerder terecht gesteld dat het betoog van eiser dat hij zal worden vervolgd op grond van de Prevention of Terrorism Act (PTA) niet slaagt. Deze wet is ingesteld om “elementen, groepen personen of organisaties die met geweld een regeringswijziging pogen te bewerkstelligen” te bestrijden (zie ambtsbericht, p. 30). Eiser heeft geen argumenten aangedragen voor zijn standpunt dat iedereen die als een bedreiging voor de nationale eenheid wordt beschouwd onder het toepassingsbereik van deze wet valt. De formulering van het doel van deze wet biedt in ieder geval geen aanknopingspunten voor die conclusie. Ook strookt eisers stelling dat deze wet in de praktijk ruimer wordt toegepast niet met de informatie uit het ambtsbericht. Uit het ambtsbericht (zie p. 32) blijkt dat tijdens de verslagperiode geen daadwerkelijke veroordelingen hebben plaatsgevonden op grond van de PTA. Eventuele recente arrestaties op grond van de PTA kwamen niet tot een formele aanklacht (zie p. 33). Bovendien daalde het aantal PTA-gevangenen – met uitzondering van de paasaanslagen in 2019 – gestaag, met name in 2022 (zie p. 33). In december 2023 waren nog enkele tientallen gedetineerd op grond van de PTA, in februari 2024 zaten 13 Tamils in voorarrest en waren 8 Tamils veroordeeld (zie p. 33). Hoewel hieruit blijkt dat niet is uitgesloten dat Tamils worden vervolgd en veroordeeld, gaat het om een gering aantal vervolgingen. Bovendien blijkt uit deze cijfers niet het politieke profiel van deze Tamils. De door eiser in de aanvullende gronden aangehaalde artikelen van Newswire (https://www.newswire.lk/2024/12/01/three-arrested-forpromoting-ltte-heroes-day-content-online) en The Morning (https://www.themorning.lk/articles/RPzxA6vcd0nOWwT4JHm7) schetsten geen wezenlijk ander beeld van de situatie van Tamils in Sri Lanka. Het aantal in december 2024 gearresteerde Tamils (3 of 4) is nog steeds betrekkelijk laag.
8.3.
De conclusie is dat verweerder zich terecht en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in de negatieve aandacht van de autoriteiten van Sri Lanka staat of zal komen te staan. Verweerder heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Sri Lanka een gegronde vrees voor vervolging heeft. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Gelijkheidsbeginsel
9. Eiser betoogt eerst in beroep dat de weigering om een asielvergunning te verlenen in strijd is met het gelijkheidsbeginsel.
10.1.
Uit de Afdelingsuitspraak van 15 april 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1118) volgt dat indien de vreemdeling een concreet geval benoemt dat volgens hem op relevante punten vergelijkbaar is met zijn situatie, het vervolgens aan het bestuursorgaan is om aannemelijk te maken dat de gevallen niet gelijk zijn. Een bestuursorgaan moet een consistent en doordacht bestuursbeleid voeren en bij een concrete melding van de burger dat het daaraan schort ook laten zien dat het consistent en doordacht optreedt. Ter vergelijking wijst de Afdeling op haar uitspraak van 2 februari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:308).
10.2.
Ter zitting is de gemachtigde van verweerder ingegaan op de door eiser aangehaalde zaken met v-nummers eindigend op ‘471’, ‘129’ en ‘183’. In reactie daarop heeft de gemachtigde van eiser aangegeven dat verweerder in andere Tamilzaken die zij behartigt andere argumenten ten grondslag legt aan de conclusie dat de zaken met
v-nummers eindigend op ‘471’, ‘129’ en ‘183’ niet vergelijkbaar zijn. Gelet hierop achtte de rechtbank verdere toetsing van de door verweerder gegeven toelichting noodzakelijk. De rechtbank heeft daarom gebruikgemaakt van haar wettelijke bevoegdheid om de vertrouwelijke minuten in te zien (artikel 8:45 en 8:29 van de Awb).
10.3.
Na het inzien van deze stukken is de rechtbank van oordeel dat de reactie van (de gemachtigde van) verweerder ter zitting en in de begeleidende brieven ten aanzien van de aangehaalde zaken met nummers eindigend op ‘471’ en ‘129’ in overeenstemming is met de informatie in de overgelegde minuten. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd waarom deze zaken niet vergelijkbaar zijn met zijn zaak. In de zaak met v-nummer eindigend op ‘471’ ging het om een vreemdeling waarbij de ongeloofwaardigheid van de eerder gestelde (vermeende) betrokkenheid bij de LTTE niet langer als uitgangspunt werd genomen. In het geval van eiser zijn de gestelde problemen vanwege het lidmaatschap van en werkzaamheden voor de LTTE – in eerdere asielprocedures – niet aannemelijk geacht. Ook had deze vreemdeling gesteld dat hij bij terugkeer zich actief zou gaan inzetten (wil strijden) voor zijn separatistische overtuiging. Dat, in samenhang met de sterkere uiting van zijn politieke overtuiging, maakt dat deze zaak niet vergelijkbaar is met de zaak van eiser. Ten aanzien van de zaak van de vreemdeling met v-nummer eindigend op ‘129’ heeft verweerder gevolgd dat deze vreemdeling wordt gezocht door de autoriteiten van Sri Lanka en eerder is gearresteerd door de politie vanwege het verrichten van activiteiten voor de Tamil National Alliance. Deze vreemdeling stond dus vóór vertrek uit Sri Lanka al in de negatieve belangstelling van de autoriteiten van Sri Lanka vanwege zijn activiteiten. In het geval van eiser heeft verweerder niet aannemelijk geacht dat hij in de negatieve belangstelling van de autoriteiten van Sri Lanka staat. Dit maakt dat ook deze zaak niet vergelijkbaar is met de zaak van eiser.
10.4.
Ten aanzien van de aangehaalde zaak met v-nummer eindigend op ‘183’ stelt de rechtbank vast dat verweerder in de begeleidende brieven van 9 en 30 mei 2025 twee verschillende standpunten heeft ingenomen. De rechtbank volgt verweerder niet in zijn in de brief van 30 mei 2025 ingenomen standpunt dat deze zaak niet vergelijkbaar is met de zaak van eiser. Verweerder heeft dit standpunt onvoldoende gemotiveerd. Zowel eiser als de in de op de zaak met v-nummer eindigend op ‘183’ betrekking hebbende vreemdeling hebben gesteld dat zij voor het vertrek uit Sri Lanka politieke activiteiten hebben verricht. Zoals hiervoor is vastgesteld zijn de gestelde problemen van eiser vanwege het lidmaatschap van en werkzaamheden voor de LTTE eerder niet aannemelijk geacht. Uit de minuten en de brief van 30 mei 2025 kan niet goed worden afgeleid of de deelname aan de Tamil-bijeenkomsten door deze vreemdeling geloofwaardig is geacht en/of dat aannemelijk is geacht dat de autoriteiten van Sri Lanka hiervan op de hoogte zijn. Voorts kan uit de vermelde stukken niet worden afgeleid welke specifieke politieke activiteiten deze vreemdeling in Nederland heeft verricht zodat onvoldoende inzichtelijk is in hoeverre het politieke profiel van deze vreemdeling verschilt van dat van eiser. Net als eiser woont deze vreemdeling in Nederland Tamil-bijeenkomsten bij, helpt hij bij de organisatie daarvan en het oproepen van mensen voor deze geplande bijeenkomsten. Ook de duur van het verblijf buiten Sri Lanka is geen relevant verschil nu zowel eiser (ten tijde van het bestreden besluit) als deze vreemdeling al ongeveer vijftien jaar niet meer in Sri Lanka is geweest. In de brief van 9 mei 2025 heeft verweerder benadrukt dat in de zaak met v-nummer eindigend op ‘183’, achteraf bezien, te lichtvaardig tot inwilliging is overgegaan en dat meerdere punten maken dat het onduidelijk is waarom tot inwilliging is overgegaan. De rechtbank begrijpt dit standpunt zo dat verweerder stelt dat hij een beroep doet op vaste jurisprudentie van de Afdeling (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 15 september 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2058) dat het gelijkheidsbeginsel niet zo ver strekt dat een bestuursorgaan een ambtelijke misslag moet herhalen. Gelet op de overgelegde minuut stelt verweerder terecht dat in deze zaak onvoldoende onderzoek is gedaan naar de vraag of deze vreemdeling in de negatieve aandacht van de autoriteiten staat. Dit is evident in strijd met het door verweerder gevoerde beleid en het informatiebericht. Aangenomen moet daarom worden dat de verlening van een asielvergunning aan deze vreemdeling niet berust op een weloverwogen standpuntbepaling van verweerder over de risico’s bij terugkeer, zoals dat wel het geval is bij eiser. Gelet op het voorgaande volgt de rechtbank verweerder wel in zijn standpunt dat sprake is van een ambtelijke misslag.
10.5.
Gelet op al het voorgaande treft het beroep van eiser op het gelijkheidsbeginsel dus geen doel.
Verzoek om heroverweging
11. Eiser betoogt dat verweerder ten onrechte niet heeft beslist op zijn verzoek om heroverweging. Ook als de asielaanvraag niet wordt ingewilligd dient het verzoek om heroverweging te worden beoordeeld. Eiser wijst op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 28 november 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:20462.
12. De rechtbank is van oordeel dat eiser terecht stelt dat verweerder in het bestreden besluit (inhoudelijk) had moeten ingaan op zijn heroverwegingsverzoek. Het hiervoor genoemde informatiebericht 2024/10 is per 4 maart 2025 vervangen door informatiebericht 2025/6. Hierin staat dat als de herhaalde asielaanvraag wordt afgewezen, met het verzoek tot heroverweging wordt beoordeeld of de eerdere asielaanvraag terecht is afgewezen. Uit de Afdelingsuitspraak van 9 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:37 volgt dat dit alleen anders is als dat verzoek onredelijk laat in de besluitvormingsfase wordt gedaan. Die situatie is hier niet aan de orde. Het verzoek om heroverweging is namelijk ingediend samen met voorliggende asielaanvraag. Het standpunt van verweerder dat niet verder wordt getoetst omdat de opvolgende aanvraag niet leidt tot de verlening van een asielvergunning kan dan ook geen stand houden. Deze beroepsgrond slaagt.
Conclusie
13. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit wordt vernietigd, voor zover verweerder daarin niet inhoudelijk is ingegaan op het verzoek om heroverweging van het besluit van 5 april 2013. De rechtbank ziet echter aanleiding om de rechtsgevolgen van het vernietigde deel van het bestreden besluit in stand te laten omdat de gemachtigde van verweerder op de zitting alsnog heeft gemotiveerd waarom het verzoek om heroverweging wordt afgewezen. De gemachtigde van verweerder heeft op zitting gesteld dat eiser geen omstandigheden heeft genoemd die volgens hem destijds tot de vergunningverlening hadden moeten leiden, behalve de politieke overtuiging. Eiser heeft aan het verzoek om heroverweging dezelfde (risico)factoren als bij zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd. Ook de stukken die eiser bij het verzoek om heroverweging heeft overgelegd (Gazette van 25 februari 2021 en de uitspraak van de Upper Tribunal van 27 mei 2021) zijn bij de beoordeling van zijn asielaanvraag betrokken. Gelet hierop en op wat zij hierboven onder 8.1 tot en met 8.3 heeft overwogen, kan de rechtbank het standpunt van verweerder volgen. In de zienswijze heeft eiser nog gewezen op pagina’s 36 en 46 van het Algemeen Ambtsbericht Sri Lanka van juli 2011 maar daaruit kan de rechtbank niet afleiden waarom het standpunt van verweerder onjuist is. Op pagina 36 is gesteld dat ook personen die opkwamen voor Tamils of hun belangen slachtoffer werden van laster, intimidatie, (toegenomen) overheidscontrole, bedreiging, arrestatie, verdwijning en moord. Daarbij is enkel de verdwijning van een mensenrechtenactivist genoemd. Uit 8.1.1. volgt dat verweerder de politieke activiteiten terecht als marginaal heeft aangemerkt. Niet is gebleken dat zijn activiteiten destijds geen marginaal karakter hadden. Met deze verwijzing heeft eiser dan ook niet aannemelijk gemaakt dat hij vanwege zijn politieke overtuiging een gegronde vrees heeft dat hij bij terugkeer destijds daarvan ook slachtoffer zou zijn geworden. Uit pagina 46 blijkt (met name) dat sinds de militaire overwinning op de LTTE het geregeld voorkwam dat personen werden gearresteerd die ervan verdacht werden gedurende het militair offensief contact te hebben gehad met de LTTE, bijstand te hebben verleend aan de LTTE of uitlatingen in de media te hebben gedaan ten gunste van de LTTE. Verwezen wordt naar 8.1.1 waarin is geoordeeld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij door de Sri Lankaanse autoriteiten in verband wordt gebracht met de LTTE. Dat betekent dat eiser uiteindelijk geen gelijk krijgt en de afwijzingen van zijn asielaanvraag en zijn verzoek om heroverweging in stand blijven.
14. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, veroordeelt zij verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Toegekend wordt € 1.814,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907,- bij een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover daarin het verzoek om heroverweging van 5 april 2013 niet is getoetst;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde deel van het bestreden besluit in stand blijven; en
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,-;
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.E.M. Wilbers-Taselaar, rechter, in aanwezigheid van mr. D.J. Bes, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.