ECLI:NL:RBDHA:2025:14170

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 juni 2025
Publicatiedatum
31 juli 2025
Zaaknummer
NL23.6414
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep gegrond verklaard wegens strijd met het motiveringsbeginsel in asielzaak van Sri Lankaanse eiser

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 26 juni 2025, is het beroep van een Sri Lankaanse eiser gegrond verklaard. De rechtbank oordeelt dat de minister van Asiel en Migratie het motiveringsbeginsel heeft geschonden door een onjuist toetsingskader te hanteren bij de afwijzing van de asielaanvraag van de eiser. De eiser, die op 29 maart 2022 een opvolgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel indiende, kreeg te maken met een afwijzing van zijn aanvraag als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft het beroep op 16 maart 2023 behandeld, waarbij de minister zich liet vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Na een tussenuitspraak op 3 december 2024, waarin de minister de gelegenheid kreeg om het motiveringsgebrek te herstellen, heeft de minister op 13 januari 2025 een aanvullende motivering ingediend. De rechtbank concludeert dat de minister in haar reactie het motiveringsgebrek ten aanzien van het beroep op het gelijkheidsbeginsel heeft hersteld, waardoor de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen blijven gehandhaafd. Eiser krijgt een proceskostenvergoeding van € 3.174,50 toegewezen.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.6414
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. E. Derksen),

en
de Minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (gemachtigden: mr. N. Hamzaoui en R.A. Mandersloot).

Procesverloop

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser stelt van Sri Lankaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1982. Hij heeft op 29 maart 2022 een opvolgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 1 maart 2023 deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
3. De rechtbank heeft het beroep op 16 maart 2023 op zitting behandeld, samen met het verzoek om een voorlopige voorziening (NL 23.6415). Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, mr. N. Hamzaoui. Vervolgens is het onderzoek gesloten.
4. Op 15 mei 2023 is het onderzoek heropend en de behandeling van het beroep aangehouden in afwachting van het antwoord op de prejudiciële vragen die de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) in haar uitspraak van 16 februari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:505) aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) heeft gesteld over het begrip ‘fundamentele politieke overtuiging’. Het verzoek van eiser om een voorlopige voorziening heeft de voorzieningenrechter reeds toegewezen bij uitspraak van 21 juni 2023 .
5. Na de reactie van de minister van 10 juli 2024 op het arrest van het HvJEU van 21 september 2023 en de einduitspraken van de Afdeling van 17 januari 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:63 en ECLI:NL:RVS:2024:138) heeft eiser eveneens op 18 augustus 2024 een reactie gegeven en verzocht om een tweede behandeling op zitting. Op 22 september 2024 heeft eiser nog aanvullende gronden ingediend.
6. De rechtbank heeft het beroep op 1 oktober 2024 nogmaals op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en A.P. Shanthan als tolk. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, R.A. Mandersloot.
7. In de tussenuitspraak van 3 december 2024 (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank de minister in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
8. De minister heeft in reactie op de tussenuitspraak op 13 januari 2025 een aanvullende motivering ingediend.
9. Eiser heeft hierop een schriftelijke zienswijze (de zienswijze) gegeven op 26 maart 2025.
10. Op grond van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht heeft de rechtbank bepaald dat een nader onderzoek achterwege blijft en heeft het onderzoek gesloten.

Overwegingen

11. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak van 3 december 2024 waarin een oordeel is gegeven over het besluit van 1 maart 2023 en de nadere motivering van 10 juli 2024. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 24 augustus 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BR5704) en 15 augustus 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BX4694).
12. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat met eerdere afwijzingen van eisers asielaanvragen in rechte vast is komen te staan dat de in Nederland verrichte politieke activiteiten van eiser niet bekend zijn bij de Sri Lankaanse autoriteiten. De minister heeft daarom terecht geconcludeerd dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij met zijn politieke activiteiten in Nederland de negatieve belangstelling van de Sri Lankaanse autoriteiten heeft gewekt. Uit het thematisch ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken van 6 juni 2024 blijkt verder niet dat, indien eiser de activiteiten in Sri Lanka voortzet, eiser een reëel risico loopt op vervolging dan wel een risico als bedoeld in artikel 3 van het EVRM. De gronden weergegeven in de zienswijze die betrekking hebben op de positie van eiser in Sri Lanka geeft de rechtbank geen aanleiding om terug te komen van haar tussenuitspraak.
13. De rechtbank heeft de minister in de tussenuitspraak in de gelegenheid gesteld om aanvullend te motiveren waarom eisers beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt. Eiser heeft in beroep namelijk verwezen naar twee volgens hem vergelijkbare zaken, en van deze vreemdelingen ook het V-nummer gegeven, waarbij ook sprake was van vreemdelingen uit Sri Lanka die wel een asielvergunning hebben gekregen op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) vanwege hun politieke overtuiging en het nieuwe thematisch ambtsbericht over Sri Lanka van 6 juni 2024. Eiser heeft hiermee, als toelichting op zijn beroep op het gelijkheidsbeginsel, concrete gevallen genoemd. Het is om die reden aan de minister om aannemelijk te maken dat geen sprake is van gelijke gevallen. Een bestuursorgaan moet immers een consistent en doordacht bestuursbeleid voeren.
14. Naar aanleiding van de tussenuitspraak heeft de minister op 13 januari 2025 een aanvullende motivering ingediend. Hierin stelt de minister zich op het standpunt dat eisers beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt. Iedere asielaanvraag wordt op eigen merites beoordeeld, hetgeen inhoudt dat in ieder individueel geval aan de hand van de individuele feiten en omstandigheden, afgezet tegen de beschikbare landeninformatie, wordt beoordeeld of de vreemdeling in dat specifieke geval in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning. Deze beoordeling is gericht op de sterkte van de overtuiging en de eventueel geloofwaardige verrichte activiteiten en de daaraan ontleende vrees bij terugkeer. Uit de beschikking van de vreemdeling met v-nummer eindigend op [nummer] (landgenoot 1) is op basis van een individuele beoordeling wel tot vluchtelingschap geconcludeerd, net als de vreemdeling met v-nummer eindigend op [nummer] (landgenoot 2). Er is geen sprake van gelijke gevallen met eiser, omdat beide landgenoten een ander politiek profiel hebben dan eiser, wat inhoudt dat zij andere politieke activiteiten hebben verricht dan eiser en hun politieke overtuiging sterker is bevonden dan de politieke overtuiging van eiser.
15. Zo heeft landgenoot 2 reeds voor zijn vertrek in Sri Lanka LTTE-gerelateerde activiteiten verricht. Sinds zijn komst naar Nederland, inmiddels bijna vijfentwintig jaar geleden, is hij, naast het stelselmatig bijwonen van bijeenkomsten, voor zowel de inmiddels verboden TCC als het Nederlands Tamil Forum zeer actief geweest bij onder andere de organisatie van bijeenkomsten en het werven van nieuwe leden/deelnemers voor bijeenkomsten. Daarnaast kan hij beter verklaren over voorgenoemde Tamil-organisaties dan eiser over het Tamil Forum kon.
16. Ook voor landgenoot 1 geldt dat zijn politieke overtuiging sterker is bevonden dan die van eiser. Daarbij is van belang dat voor hem op 27 mei 2024 een aanvullend gehoor heeft plaatsgevonden. Uit de verklaringen die deze landgenoot tijdens dit gehoor heeft afgelegd, volgt een sterkere politieke overtuiging dan eerder bij hem werd aangenomen. Dit heeft geleid tot een inwilliging van zijn asielaanvraag. Ook hebben landgenoten 1 en 2 reeds voor hun vertrek in Sri Lanka deelgenomen aan Tamil-bijeenkomsten, namelijk de zogenaamde Heldendag en Pungu Tamil en helpt landgenoot 1 in Nederland, naast het stelselmatig zelf bijwonen van Tamil-bijeenkomsten, bij de organisatie daarvan en het oproepen van mensen voor deze geplande bijeenkomsten.
17. Eiser voert in de zienswijze ten aanzien van het beroep op het gelijkheidsbeginsel aan dat uit de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem van 24 januari 2025 blijkt dat aan de inwilliging van de asielaanvraag van landgenoot 2 zijn recente in Nederland ontplooide politieke activiteiten ten grondslag liggen. De minister heeft gelet hierop onjuiste informatie verstrekt, waardoor ook niet kan worden vertrouwd op de juistheid van de informatie die verstrekt is in de zaak van landgenoot 1.
18. De rechtbank kan eiser niet volgen in zijn standpunt dat de minister onjuiste informatie heeft verschaft. De minister heeft in de aanvullende motivering uitgelegd waarom de zaken van landgenoten 1 en 2 niet met die van eiser vergelijkbaar zijn. Dat de recente activiteiten van landgenoot 2 tot inwilliging van zijn aanvraag heeft geleid, betekent niet dat de overige genoemde omstandigheden niet van belang zijn voor de vraag of een beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt. Voor de vraag of een asielaanvraag voor inwilliging in aanmerking komt, dienen alle feiten en omstandigheden te worden meegewogen en zijn in die zin relevant, ook in geval recente activiteiten doorslaggevend zijn geacht voor inwilliging. Dit kan niet los worden gezien van wat eerder naar voren is gebracht. De rechtbank volgt eiser dus niet in de gestelde benadeling en aangevoerde gevolgen.
19. De rechtbank kan eiser volgen dat gevallen niet exact vergelijkbaar moeten zijn wil een beroep op het gelijkheidsbeginsel slagen. Niet alle verschillen zijn in dat opzicht relevant. De rechtbank is evenwel van oordeel dat de door de minister genoemde omstandigheden wel zijn te kwalificeren als voor de beoordeling van de asielaanvraag relevante verschillen. Aan beide landgenoten is een sterker politiek profiel toegekend op grond van activiteiten in Sri Lanka en in Nederland, waarbij zij in Nederland een meer prominente rol hebben gehad bij de deelname aan de activiteiten. Gelet hierop heeft de minister mogen betogen dat het hier niet om vergelijkbare gevallen gaat. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

20. Zoals in de tussenuitspraak reeds is overwogen is het beroep reeds gegrond wegens strijd met het motiveringsbeginsel, omdat een onjuist toetsingskader is gehanteerd. De rechtbank heeft om die reden het bestreden besluit vernietigd en iedere verdere beslissing tot de einduitspraak aangehouden. De vraag die voorlag is of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen worden gelaten. Omdat de minister in haar reactie op de tussenuitspraak het motiveringsgebrek ten aanzien van het beroep op het gelijkheidsbeginsel heeft hersteld, laat de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand.
21. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. De minister moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 3,5 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 907,-, 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus met een waarde per punt van € 907,- en 2 punten voor het twee keer verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 907,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 3.174,50.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 3.174,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M. van Luijk - Salomons, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
26 juni 2025

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak en de tussenuitspraak, kunt een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen één week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.