In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 augustus 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser, die door de minister van Asiel en Migratie was opgelegd op 5 maart 2025. De rechtbank heeft eerder de rechtmatigheid van deze maatregel getoetst in verschillende uitspraken, waarbij de laatste toetsing op 15 juli 2025 plaatsvond. De eiser heeft opnieuw beroep ingesteld tegen het voortduren van de maatregel van bewaring, waarbij de rechtbank op 30 juli 2025 heeft besloten dat een onderzoek ter zitting niet nodig was.
De rechtbank heeft het toetsingskader uiteengezet, waarbij zij oordeelt dat indien de maatregel in strijd is met de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) of niet gerechtvaardigd is, het beroep gegrond verklaard kan worden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring tot het sluiten van het onderzoek op 8 juli 2025 rechtmatig was. De eiser betoogde dat de minister niet voortvarend handelt en dat er geen zicht is op uitzetting naar Libië. De rechtbank heeft echter geen grond gevonden voor deze stellingen, aangezien uit de voortgangsrapportage blijkt dat de minister actief bezig is met de terugkeerprocedure.
Uiteindelijk heeft de rechtbank geconcludeerd dat het beroep ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.