ECLI:NL:RBDHA:2025:15277

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 augustus 2025
Publicatiedatum
18 augustus 2025
Zaaknummer
NL25.1954
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanvullend terugkeerbesluit en procesbelang in vreemdelingenrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 augustus 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die van Egyptische nationaliteit is, en de Minister van Asiel en Migratie. De minister had op 8 november 2024 een terugkeerbesluit uitgevaardigd gericht op Egypte, en op 13 januari 2025 een aanvullend terugkeerbesluit dat ook een terugkeer naar Marokko vereiste. Eiser heeft tegen dit laatste besluit beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat het besluit onvoldoende gemotiveerd is. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser procesbelang heeft bij zijn beroep, ondanks zijn uitzetting naar Egypte op 4 februari 2025. De rechtbank oordeelt dat de minister niet voldoende heeft aangetoond dat eiser kan terugkeren naar Marokko, aangezien er geen concrete aanknopingspunten zijn dat Marokko hem zou toelaten. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en kent eiser een proceskostenvergoeding toe van €907. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL25.1954
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. D. van Elp),
en

de Minister van Asiel en Migratie, verweerder (gemachtigde: E.H.J.M. de Bonth).

Procesverloop

Op 8 november 2024 heeft de minister aan eiser een terugkeerbesluit gericht op Egypte uitgevaardigd. Bij besluit van 13 januari 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser een aanvullend terugkeerbesluit uitgevaardigd, waarin is bepaald dat eiser ook moet terugkeren naar Marokko.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Eiser heeft daarop gereageerd.
Beide partijen hebben toestemming gegeven voor een schriftelijke afdoening van het beroep. De rechtbank doet daarom op grond van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Egyptische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 2006.
2. Met het bestreden besluit heeft de minister aan eiser een aanvullend terugkeerbesluit uitgevaardigd op grond van artikel 62 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). In het aanvullend terugkeerbesluit staat dat het eerder uitgevaardigde terugkeerbesluit gericht op Egypte, wordt aangevuld met de bepaling dat eiser nu ook moet terugkeren naar [plaats] in Marokko. Gebleken is namelijk dat eiser op basis van een ‘removal order’ kan terugkeren naar Marokko. Daarnaast is volgens de minister niet gebleken dat uitzetting van eiser naar Marokko in strijd is met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
3. Eiser kan zich met het bestreden besluit niet verenigen. Hij voert daartoe aan dat de minister het aanvullend terugkeerbesluit onvoldoende gemotiveerd heeft.
Procesbelang
4. De rechtbank ziet zich eerst voor de vraag gesteld of eiser procesbelang heeft bij zijn beroep tegen het aanvullend terugkeerbesluit.
5. De minister stelt zich op het standpunt dat eiser geen belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep, aangezien eiser op 4 februari 2025 is uitgezet naar Egypte en daarmee heeft voldaan aan de terugkeerverplichting van het terugkeerbesluit van 8 november 2024. De minister verzoekt de rechtbank daarom het beroep van eiser niet- ontvankelijk te verklaren.
6. Eiser betoogt dat hij, ondanks zijn uitzetting naar Egypte, nog steeds belang heeft bij een beoordeling van het aanvullend terugkeerbesluit naar Marokko. Eiser wil namelijk voorkomen dat hij wordt uitgezet naar Marokko als hij terugkeert naar Nederland. Daarnaast is het procesbelang volgens eiser gelegen in de mogelijkheid dat het aanvullend terugkeerbesluit in de toekomst ingevolge artikel 6.5a, vierde lid, aanhef en onder c, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) mede ten grondslag zal worden gelegd aan een inreisverbod voor de duur van vijf jaar. Eiser verwijst in dit kader naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 16 september 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:1237, rechtsoverweging 3.2).
7. De rechtbank is van oordeel dat eiser belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het ingestelde beroep tegen het aanvullend terugkeerbesluit. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt dat een voorwaarde voor procesbelang is, dat een vreemdeling zijn gemachtigde gedurende de gehele procedure op de hoogte houdt van zijn verblijfplaats en met hem steeds in contact blijft over de voortgang van de procedure en de keuzes die in dit kader moeten worden gemaakt (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 16 september 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2090). Niet is gebleken dat eiser geen contact onderhoudt met zijn gemachtigde. Daarnaast volgt de rechtbank het betoog van eiser, dat het procesbelang is gelegen in de mogelijkheid dat het aanvullend terugkeerbesluit in de toekomst zou kunnen leiden tot een inreisverbod van vijf jaar.

Aanvullend terugkeerbesluit

8. Eiser voert aan dat het aanvullend terugkeerbesluit gericht op terugkeer naar Marokko geen stand kan houden. Volgens eiser zijn er geen concrete aanknopingspunten dat Marokko hem zou toelaten. De minister heeft het aanvullend terugkeerbesluit daarom onvoldoende gemotiveerd.
9. De rechtbank stelt voorop dat uit jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie (ECLI:EU:C:2021:127) en uit de uitspraak van de Afdeling van 2 juni 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:1155) volgt dat in een terugkeerbesluit meer landen van terugkeer kunnen worden genoemd als er voor de betrokken vreemdeling meer mogelijke landen in beeld zijn. Die situatie kan zich bijvoorbeeld voordoen als een vreemdeling banden heeft met verschillende derde landen, aliassen heeft gebruikt of als er concrete aanwijzingen zijn dat hij uit een ander land komt dan hij stelt.
10. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister in het aanvullend terugkeerbesluit onvoldoende gemotiveerd dat eiser kan terugkeren naar Marokko. Niet in geschil is dat eiser de Egyptische nationaliteit heeft. Er zijn geen aanwijzingen dat eiser uit een ander land afkomstig is dan hij heeft gesteld. Ook heeft eiser geen aliassen gebruikt. Verder is niet gebleken dat eiser banden heeft met Marokko. Dat eiser via dat land is gereisd, en hij op grond van een ‘removal order’ kan terugkeren is daarvoor onvoldoende. De rechtbank volgt hiermee haar eerdere uitspraken (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 29 januari 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:1052 en de uitspraak van 18 september 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:13947). Tenslotte is niet gebleken van andere concrete aanknopingspunten waaruit volgt dat Marokko een beoogd land van terugkeer is. De beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit.
12. Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt €907 omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 907,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.M. Dijksterhuis, rechter, in aanwezigheid van mr. I.S. Bunnik, griffier.
08 augustus 2025

Documentcode: [Documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: