ECLI:NL:RBDHA:2025:1628
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. Eiser, van Azerbeidzjaanse nationaliteit, heeft zijn aanvraag ingediend, maar de minister van Asiel en Migratie heeft deze niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank doet uitspraak zonder zitting op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank verklaart het beroep kennelijk ongegrond, wat betekent dat de beslissing van de minister in stand blijft en eiser kan worden overgedragen aan de Kroatische autoriteiten.
De rechtbank overweegt dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over het in behandeling nemen van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. Nederland heeft op 21 augustus 2024 een verzoek om terugname gedaan aan Kroatië, dat op 3 september 2024 is aanvaard. De rechtbank concludeert dat er geen structurele tekortkomingen zijn in de asielprocedure en opvangvoorzieningen in Kroatië, en dat de minister terecht het interstatelijk vertrouwensbeginsel heeft toegepast. Eiser heeft onvoldoende onderbouwing gegeven voor zijn stellingen over de situatie in Kroatië.
De rechtbank behandelt ook de argumenten van eiser met betrekking tot artikel 17 van de Dublinverordening, waarin hij stelt dat de minister een belangenafweging had moeten maken. De rechtbank oordeelt dat de minister in redelijkheid geen toepassing heeft gegeven aan artikel 17, omdat de omstandigheden die eiser aanvoert niet van betekenis zijn voor de beoordeling van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank concludeert dat de minister deugdelijk heeft gemotiveerd waarom de omstandigheden van eiser niet voldoende bijzonder zijn om van overdracht aan Kroatië af te zien. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten en kan binnen zes weken verzet aantekenen tegen deze uitspraak.