ECLI:NL:RBDHA:2025:16574

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 september 2025
Publicatiedatum
8 september 2025
Zaaknummer
25_5146
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening sluiting woning op grond van de Opiumwet na aantreffen van harddrugs en vuurwapen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 4 september 2025 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, die onder bewind staat, heeft bezwaar gemaakt tegen de sluiting van zijn woning voor de duur van zes maanden, zoals opgelegd door de burgemeester van Delft op basis van artikel 13b van de Opiumwet. De sluiting volgde op een politieonderzoek waarbij in de woning van verzoeker harddrugs, een vuurwapen en andere attributen zijn aangetroffen. Verzoeker betwistte dat hij op de hoogte was van de inhoud van de kluis waarin de drugs waren opgeslagen en voerde aan dat de sluiting niet noodzakelijk was en onevenwichtig zou zijn, gezien zijn kwetsbare situatie.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Hij oordeelde dat de burgemeester bevoegd was om de woning te sluiten, gezien de aangetroffen hoeveelheid drugs en de omstandigheden van de zaak. De voorzieningenrechter benadrukte dat de sluiting noodzakelijk was om de woning te onttrekken aan het drugscircuit en dat de belangen van verzoeker niet zwaarder wogen dan de belangen van de openbare orde. De voorzieningenrechter concludeerde dat de sluiting van de woning niet onevenwichtig was, ondanks de gevolgen voor verzoeker, en dat er geen aanleiding was om een voorlopige voorziening te treffen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 25/5146

uitspraak van de voorzieningenrechter van 4 september 2025 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. D.M.P. van Eijsden)
en

de burgemeester van Delft, verweerder

(gemachtigde: mr. H. Mohamed).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
Stichting Vidomesuit Delft (derdepartij)
(gemachtigden: mr. P.J. Remmelts en B.M. Holters).

Samenvatting

1. Deze uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening gaat over de sluiting van de woning van verzoeker voor de duur van zes maanden op grond van de Opiumwet. Verzoeker is het hier niet mee eens en wil dat dit besluit geschorst wordt in afwachting van de behandeling van de bezwaarprocedure. Hij verzoekt daarom om een voorlopige voorziening en voert daartoe een aantal gronden aan. De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of hij een voorlopige voorziening zal treffen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen. Deze vraag beantwoordt hij aan de hand van de gronden van verzoeker.
1.1.
De voorzieningenrechter wijst in deze uitspraak het verzoek af. Hieronder legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.

Procesverloop

2. Met het bestreden besluit van 4 augustus 2025 heeft verweerder de woning aan het [adres] in Delft voor de duur van zes maanden gesloten. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
2.1.
Verweerder heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
2.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 21 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, mr. E.M. van Egmond als waarnemer van zijn gemachtigde en E.M.J. Schraven, de bewindvoerder van verzoeker. Ook de gemachtigde van verweerder en de gemachtigden van de derde-partij zijn verschenen.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Waar gaat deze zaak over?
3. Naar aanleiding van een politieonderzoek naar handel in verdovende middelen heeft op 3 juni 2025 een doorzoeking plaatsgevonden van de woning op het [adres] in Delft. Op datzelfde moment werd in het kader van hetzelfde politieonderzoek een andere woning in Delft doorzocht. Tijdens de doorzoeking van die laatstgenoemde woning zijn verdovende middelen aangetroffen en een sleutel die paste op de kluis in de woning van verzoeker. In die kluis zijn verdovende middelen en een vuurwapen aangetroffen. Verzoeker is door de politie aangehouden. Hij heeft verklaard dat de verdovende middelen van zijn dealer waren. Hij ontving voor het bewaren ervan een vergoeding en hij had wel een idee van wat er in de kist zat. Volgens de politie werd het huis van verzoeker gebruikt als opslagplaats en vermoedelijk als bewerkingsplek van verdovende middelen. De politie heeft verweerder op 9 juli 2025 met een bestuurlijke rapportage op de hoogte gesteld van de bevindingen. Bij besluit van 4 augustus 2025 heeft verweerder besloten om de woning vanaf 11 augustus 2025 om 11:00 uur op grond van artikel 13b van de Opiumwet te sluiten voor de duur van zes maanden. [1] Verweerder heeft de sluiting van de woning opgeschort totdat de voorzieningenrechter in deze zaak uitspraak heeft gedaan.
Wat vindt verzoeker?
4. Verzoeker is het niet eens met de sluiting van zijn woning. Het is niet gebleken dat er drugs werd gedeald in en vanuit zijn woning. Nu de dealer van wie de drugs waren nog altijd vastzit, is de situatie al hersteld. Verzoeker had alleen contact met zijn dealer en niet met anderen. Zijn woning stond verder niet bekend als drugspand. Van loop naar de woning of meldingen over overlast is ook geen sprake. Volgens verzoeker is de sluiting niet noodzakelijk om de doelstellingen die verweerder aanhaalt te bereiken. Er had ook met een lichter middel kunnen worden volstaan. De sluiting is daarnaast ook niet evenwichtig. Bij de politie heeft hij verklaard dat hij dacht dat er persoonlijke spullen van zijn dealer in de kist zaten. Pas met de doorzoeking is hij erachter gekomen dat er drugs en een vuurwapen in de kluis zaten. Een kluis waar hij overigens zelf geen sleutel van had. Verzoeker wijst erop dat hij onder bewind staat vanwege zijn lichamelijke en geestelijke staat. Hij kan niet terecht bij vrienden en familie en heeft niet de financiële middelen om dubbele lasten te dragen. Hij heeft verschillende verklaringen overgelegd waaruit volgt dat zijn buren hem als een prettige buurman ervaren en dat hij geen tijdelijke verblijfplaats bij iemand uit zijn netwerk heeft kunnen vinden. De bewindvoerder heeft laten weten dat zelfs de daklozenopvang te duur is naast de bestaande vaste lasten. De kans is daarmee groot dat hij op straat belandt. Verweerder heeft bij de sluiting geen rekening gehouden met de omstandigheid dat het gaat om een kwetsbaar persoon en dat hij onder beschermingsbewind staat. Verweerder heeft evenmin gewezen op vervangende woonruimte en geen of onvoldoende rekening gehouden met de gevolgen die de sluiting voor verzoeker heeft. Verzoeker wijst op verschillende uitspraken in soortgelijke zaken. [2]
Wat is het oordeel van de voorzieningenrechter?
Is sprake van spoedeisend belang?
5. De voorzieningenrechter treft alleen een voorlopige voorziening als een spoedeisend belang dat vereist. De voorzieningenrechter is van oordeel dat daar voor verzoeker evident sprake van is nu hij door de sluiting zijn woning niet kan gebruiken.
Had verweerder de bewindvoerder moeten informeren?
6. Verzoeker heeft erop gewezen dat zijn goederen onder bewind staan en dat informatie over de woningsluiting zoals het voornemen en het besluit ten onrechte niet direct naar zijn bewindvoerder is verstuurd. Dit is onzorgvuldig aangezien het bewind wel is ingeschreven in het openbare Centraal Curatele- en bewindregister. Verweerder heeft hierover op zitting toegelicht dat bij een pandgebonden maatregel zoals een woningsluiting normaal gesproken niet wordt gecontroleerd of een dergelijk bewind bestaat. Dit is anders wanneer het gaat om bijvoorbeeld de invordering van een dwangsom die direct gevolgen kan hebben voor de vermogenspositie van de betrokkene. Verweerder heeft desgevraagd aangegeven dat het geval van verzoeker duidelijk maakt dat het echter ook in dit soort gevallen meerwaarde kan hebben om het register te controleren en de relevante informatie naar een eventuele bewindvoerder te sturen. De voorzieningenrechter sluit zich hierbij aan, omdat de redenen die aanleiding hebben gegeven tot het bewind mogelijk ook maken dat een betrokkene niet adequaat reageert op een voornemen of een besluit tot woningsluiting en ook deze maatregel invloed kan hebben op de vermogenspositie van de betrokkene. Nu de bewindvoerder van verzoeker evenwel tijdig op de hoogte is geraakt van de sluiting en niet is gebleken dat verzoeker anderszins in zijn belangen is geschaad, bestaat hierin geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening.
Juridisch kader
7. In haar uitspraak van 16 juli 2025, ECLI:NL:RVS:2025:2922, heeft de Afdeling in aanvulling op eerdere jurisprudentie hierover de uitgangspunten weergegeven waarvan zij zal uitgaan bij haar beoordeling van besluiten op grond van artikel 13b van de Opiumwet. De voorzieningenrechter verwijst voor deze uitgangspunten naar die uitspraak en zal deze hanteren bij de beoordeling van het verzoek.
Bevoegdheid tot sluiting
8. Verweerder is op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet bevoegd tot het opleggen van een last onder bestuursdwang als in een woning harddrugs of softdrugs worden verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is. Doorgaans houdt de last in dat de woning voor een bepaalde periode wordt gesloten.
8.1.
Volgens vaste rechtspraak is artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Opiumwet niet van toepassing bij de enkele aanwezigheid van drugs in een woning. De drugs moeten met een bepaalde bestemming aanwezig zijn, dat wil zeggen voor verkoop, aflevering of verstrekking. Als uitgangspunt geldt dat bij aanwezigheid van meer dan 0,5 gram harddrugs deze in beginsel (mede) bestemd worden geacht voor de verkoop, aflevering of verstrekking. Het ligt in dat geval op de weg van verzoeker om het tegendeel aannemelijk te maken. Als het tegendeel niet aannemelijk wordt gemaakt, is verweerder bevoegd om de woning op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Opiumwet te sluiten.
8.2.
Uit de bestuurlijke rapportage en het bestreden besluit blijkt dat bij de doorzoeking van de woning verschillenden goederen zijn aangetroffen en in beslag genomen, waaronder een kist met daarin verschillende voorwerpen die kunnen worden gebruikt bij het versnijden en verpakken van verdovende middelen, waaronder stofmaskers, weegschaaltjes, gereedschappen en andere attributen. In de kist zat ook een kluis die kon worden geopend met de sleutel die in de woning van de dealer is gevonden. In de kluis werd aangetroffen:
  • 282 dichtgevouwen ponypacks met een witte poederachtige substantie;
  • 159 dichtgevouwen ponypacks met een witte poederachtige substantie;
  • wit blok, brutogewicht 311,1 gram;
  • 3 bruine blokjes, brutogewicht 21,7 gram;
  • wit poeder, brutogewicht 482,6 gram;
  • wit brok, brutogewicht 32,9 gram;
  • 72 volle boterhamzakjes met tientallen lege ponypacks;
  • Eén boterhamzakje met daarin 7 volle ponypacks, brutogewicht 58,2 gram;
  • Eén boterhamzakje met daarin witte kristallen, brutogewicht 29,4 gram.
Een deel van de aangetroffen goederen is niet alleen gewogen maar ook getest. Een witkleurig blok met een brutogewicht van 311,1 gram is positief getest op cocaïne HCI; dit is een vorm van cocaïne geschikt om te snuiven. Een witkleurige substantie met een brutogewicht van 32,9 gram is eveneens positief getest op cocaïne HCI. Een witkleurige substantie met een brutogewicht van 58,2 gram is positief getest op cocaïne base; een vorm van cocaïne geschikt om te roken. In de kluis werd ook een vuurwapen aangetroffen, gewikkeld in plastic handschoenen, met daarbij scherpe munitie. Verder vond de politie tijdens de doorzoeking drie hennepplanten, een kweektent en goederen voor de kweek.
8.3.
Verzoeker heeft verklaard dat de gevonden drugs van zijn dealer waren. Het is gelet op die verklaring en de aangetroffen hoeveelheid drugs in combinatie met de aangetroffen voorwerpen, aannemelijk dat de drugs bestemd waren voor de handel in verdovende middelen. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter was verweerder dan ook op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet bevoegd om tot sluiting van de woning over te gaan.
Geschiktheid en noodzakelijkheid van de sluiting
9. Toepassing van artikel 13b van de Opiumwet is een herstelsanctie en strekt tot beëindiging van de overtreding van de Opiumwet, het beëindigen van de negatieve effecten van de overtreding en het voorkomen van herhaling van de overtreding. Zoals de Afdeling in de eerdergenoemde uitspraak heeft overwogen, is herstel van de openbare orde op zichzelf niet het doel.
9.1.
Verweerder moet beoordelen of de sluiting op het tijdstip van beoordeling, gelet op het tijdsverloop in samenhang bezien met de overige omstandigheden van het geval, een geschikt middel is, en zo ja, of sluiting noodzakelijk is. Als verweerder de beoogde doelen niet meer kan bereiken omdat de situatie al is hersteld, is sluiting ongeschikt. In het geval dat verweerder zijn doelen nog wel kan bereiken, dient hij de noodzaak van de sluiting te beoordelen.
9.2.
Bij beoordeling of sluiting van een woning noodzakelijk is, is de vraag aan de orde of verweerder met een minder ingrijpend middel had kunnen en dus ook had moeten volstaan, omdat het beoogde doel ook daarmee had kunnen worden bereikt. Bij die beoordeling of het noodzakelijk is om tot sluiting van de woning over te gaan en zo ja, voor hoe lang, zijn verschillende omstandigheden van belang. Bijvoorbeeld de aard en de hoeveelheid aangetroffen drugs en de daarmee mogelijk gepaard gaande risico’s op verdere criminaliteit, wat gevolgen heeft voor de veiligheid en de openbare orde in de omgeving.
9.3.
Verweerder heeft verschillende doelen aan de maatregel ten grondslag gelegd, met als voornaamste doel het onttrekken van de woning aan het drugscircuit.
9.4.
De voorzieningenrechter is met verweerder van oordeel dat sprake is van een ernstig geval. Bij de beoordeling of sprake is van een ernstig geval betrekt verweerder verschillende indicatoren. [3] Verweerder wijst in het besluit terecht op de grote handelshoeveelheid drugs die is aangetroffen. De woning werd door de dealer van verzoeker als opslaglocatie gebruikt en vermoedelijk als bewerkingsplek. [4] Dit blijkt ook uit de aangetroffen attributen. De aard van hetgeen is aangetroffen maakt het aannemelijk dat de woning niet slechts een beperkte rol vervulde binnen de keten van drugshandel, maar een belangrijke schakel was binnen een organisatie van relatief professionele dan wel bedrijfsmatige aard. De doorzoeking vond ook plaats in het kader van een breder politieonderzoek. Verzoeker heeft op zitting toegelicht dat hij de dealer niet slechts eenmaal toegang tot zijn woning heeft verschaft, maar hij ‘hem altijd binnenliet in het kamertje’ in de woning waar de kluis stond. Verweerder wijst verder terecht op het geweld dat drugscriminaliteit met zich brengt. De dealer hield hier volgens verweerder kennelijk rekening mee, gelet op het vuurwapen en de daarbij aangetroffen scherpe munitie. Het is dan ook aannemelijk dat niet alleen de dealer maar dat ook anderen binnen het criminele circuit op de hoogte waren van de woning als opslaglocatie. De enkele omstandigheid dat de dealer sinds de huiszoekingen vastzit, maakt daarom naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet dat de situatie alleen daarmee al is hersteld dan wel dat de woning enkel om die reden al kan worden geacht aan het drugscircuit te zijn onttrokken. Ook het tijdsverloop is nog niet van dien aard dat daar doorslaggevende betekenis aan moet worden gegeven. Gelet op onder meer de hoeveelheid drugs die is aangetroffen, de verschillende soorten harddrugs, de handelsattributen en het aangetroffen vuurwapen, is deze zaak niet vergelijkbaar met de andere gevallen waar verzoeker naar heeft verwezen. [5] Verweerder heeft ten slotte mogen wijzen op de basisschool die zich op 68 meter van de woning bevindt en op het belang van voorkomen van herhaling en verdere verstoring van de openbare orde.
9.5.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder dan ook niet hoeven volstaan met een minder ingrijpend middel. Het sluiten van de woning is noodzakelijk om de bekendheid van de woning in het criminele drugscircuit te doorbreken. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, leidt het feit dat er geen overlast bestond niet tot een ander oordeel.
Evenwichtigheid van de sluiting
10. Als het sluiten van een woning in beginsel noodzakelijk wordt geacht, neemt dat niet weg dat de sluiting ook evenwichtig moet zijn. Bij de beoordeling van de evenwichtigheid moeten de voor bewoners nadelige gevolgen van de sluiting worden afgewogen tegen de doelen die de burgemeester met de sluiting wil bereiken. Deze laatste houden doorgaans verband met de omstandigheden die ertoe hebben geleid dat de burgemeester een sluiting noodzakelijk acht.
10.1.
Door de Afdeling is overwogen dat bij de beoordeling van de evenwichtigheid verschillende omstandigheden van belang zijn, zoals de mate van verwijtbaarheid van de degenen die door de sluiting worden getroffen en in hoeverre aan hen kan worden tegengeworpen dat zij zelf het risico op ingrijpende gevolgen van hun handelen of nalaten hebben genomen. Daarnaast is van belang of de bewoners een bijzondere binding met de woning hebben en wat de gevolgen voor hen zijn van het voor de duur van de sluiting elders moeten verblijven. Verder moet verweerder de aanwezigheid van minderjarige kinderen en de impact van de sluiting op hun welzijn in zijn besluitvorming betrekken. Ook is van belang hoelang de woning gesloten blijft en of de bewoners na de sluiting weer van de woning gebruik kunnen maken. Bij dat laatste dient de verweerder zich rekenschap te geven van het feit dat de sluiting van een huurwoning de verhuurder de wettelijke grondslag biedt om de huurovereenkomst buitengerechtelijk, dus zonder tussenkomst van de kantonrechter, te ontbinden. Daarnaast kan de sluiting maken dat de huurder op een zogenoemde zwarte lijst bij een woningcorporatie komt te staan, als gevolg waarvan hij voor een bepaalde duur geen nieuwe sociale huurwoning kan huren in de regio. Een sluiting met veel nadelige gevolgen is evenwel niet per definitie onevenredig.
10.2.
De voorzieningenrechter overweegt dat het inherent is aan een woningsluiting dat de bewoner de woning moet verlaten. Dit is op zichzelf geen bijzondere omstandigheid. Verweerder heeft verder veel belang gehecht aan de mate van verwijtbaarheid bij verzoeker. Verzoeker heeft daartegenover weersproken dat hij wist van de inhoud van de kluis, hij is hiervan ontzettend geschrokken en had niet verwacht dat iemand die hij al zo’n 20 jaar kent hem in deze positie zou brengen. De voorzieningenrechter overweegt dat dit verzoeker niet ontslaat van zijn verantwoordelijkheid voor wat zich in zijn woning afspeelt. Verzoeker was ermee bekend dat hij te maken had met een drugsdealer en uit hetgeen hij heeft verklaard, volgt dat hij in ieder geval bekend was met de ponypacks in zijn woning. Hij kocht zelf soms ook drugs van deze dealer en ontving een vergoeding van € 200,- voor de twee maanden dat hij de kluis in bewaring zou nemen. Voor zover verzoeker niet precies wist wat er in de kluis zat, geldt dat hij dit gelet op de genoemde omstandigheden wel redelijkerwijs had kunnen weten. Dit heeft verzoeker ter zitting ook bevestigd met zijn verklaring dat hij er op enig moment wel een slecht gevoel bij kreeg. Gelet op het risico dat verzoeker willens en wetens heeft genomen, volgt de voorzieningenrechter zijn stelling niet dat de aanwezigheid van de drugs en de andere voorwerpen hem in mindere mate moet worden verweten. De stelling ter zitting dat verzoek ook bang was dat de dealer zich tegen hem zou keren als hij niet meewerkte, leidt niet tot een ander oordeel. De verklaringen van buurtbewoners dat ze nooit last hadden van verzoeker dat hij als een goede buur bekend stond, geven hier evenmin aanleiding toe.
10.3.
Verzoeker stelt verder dat de sluiting niet evenwichtig is nu hij onder bewind staat en er geen zicht is op vervangende woonruimte. De daklozenopvang is slechts een tijdelijke oplossing. Verweerder heeft gelet op het bewind ook een extra zorgplicht en had de financiële consequenties van de sluiting beter moeten wegen, aldus verzoeker. De derde-partij heeft erop gewezen dat als de sluiting wordt gehandhaafd, de huurovereenkomst buitengerechtelijk zal worden ontbonden. Als dat niet het geval is, zal zij de kantonrechter verzoeken om de huurovereenkomst te ontbinden. De voorzieningenrechter onderschrijft dat de daklozenopvang in beginsel slechts geschikt is als tijdelijke oplossing. Dit neemt echter niet weg dat wat verzoeker heeft aangevoerd, op dit moment onvoldoende is om aan te nemen dat hij al alle mogelijkheden heeft uitgeput om zelfstandig een (tijdelijke) vervangende woonruimte of verblijfplaats te vinden. De stelling dat hij niet tijdelijk bij een kennis of een familielid terecht kan is – ondanks de ingediende verklaring van enkele bekenden en de zuster van verzoeker – nog onvoldoende onderbouwd. Ook als dit juist is, geldt evenwel dat niet is gebleken dat een tijdelijk verblijf in de daklozenopvang voor verzoeker niet mogelijk is, ook al begrijpt de voorzieningenrechter dat dit hem zwaar zal vallen. Verweerder heeft verder toegelicht dat er verschillende mogelijkheden bestaan voor het geval verzoeker als gevolg van de sluiting en een mogelijk gedwongen verblijf in de opvang financieel in de knel komt, bijvoorbeeld door dubbele lasten. Mocht verzoeker aantoonbaar hulp nodig hebben bij het zoeken van een woonplek kan hij hierbij met een Wmo-indicatie worden geholpen.
10.4.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder alle relevante feiten en belangen in zijn afweging betrokken. Daarbij heeft verweerder acht geslagen op de verstrekkende gevolgen die de sluiting van de woning voor verzoeker heeft, maar heeft hij aan de belangen bij het sluiten van de woning in redelijkheid doorslaggevende betekenis mogen toekennen. De gevolgen van het bestreden besluit voor verzoeker zijn dan ook niet onevenredig met de met dit besluit te dienen doelen.
10.5.
De voorzieningenrechter acht de sluiting van de woning gelet op het voorgaande niet onevenwichtig. Er was voor verweerder dan ook geen aanleiding om daarvan af te zien.

Conclusie en gevolgen

11. Het voorgaande betekent dat de sluiting van de woning naar verwachting in bezwaar in stand zal blijven. Er is daarom geen reden om een voorlopige voorziening te treffen. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E. van den Nieuwendijk, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 4 september 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet.
2.Verzoeker wijst op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 16 juli 2025, ECLI:NL:RVS:2025:2922, en op de uitspraken van de rechtbank Noord-Holland van 29 juli 2025, ECLI:NL:RBNHO:2025:8835, de rechtbank Rotterdam van 15 juli 2025, ECLI:NL:RBROT:2025:9328, de rechtbank MiddenNederland van 1 juli 2025, ECLI:NL:RBMNE:2025:3592, de rechtbank Limburg van 23 april 2025, ECLI:NL:RBLIM:2025:3895, de rechtbank Overijssel van 25 januari 2023, ECLI:NL:RBOVE:2023:330, en van de rechtbank Oost-Brabant van 4 maart 2022, ECLI:NL:RBOBR:2022:781.
3.Beleidsregel bestuurlijke handhaving artikel 13b Opiumwet, Delft 2025.
4.Verweerder wijst op de uitspraak van de Afdeling van 16 juli 2025, ECLI:NL:RVS:2025:2922, r.o. 10.2.
5.Uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 15 juli 2025, ECLI:NL:RBROT:2025:9328 en de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 29 juli 2025, ECLI:NL:RBNHO:2025:8835.