Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[naam] , eiser,
de minister van Asiel en Migratie,
Inleiding
Beoordeling door de rechtbank
Conclusie en gevolgen
Rechtbank Den Haag
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van een Nigeriaanse eiser beoordeeld tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie om zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel niet in behandeling te nemen. De minister heeft dit besluit genomen op basis van de Dublinverordening, waarbij Duitsland als verantwoordelijk land is aangewezen. De rechtbank heeft de zaak op 2 september 2025 behandeld, waarbij zowel de eiser als zijn gemachtigde, alsook de gemachtigde van de minister aanwezig waren. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de eiser ongelijk krijgt en zijn aanvraag niet wordt behandeld. De rechtbank oordeelt dat de minister zich terecht heeft gebaseerd op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, wat inhoudt dat lidstaten ervan uit mogen gaan dat andere lidstaten hun internationale verplichtingen nakomen. De rechtbank concludeert dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er in Duitsland ernstige en structurele tekortkomingen zijn in de asielprocedure en opvangvoorzieningen. De rechtbank wijst erop dat de minister niet gehouden is om nader onderzoek te doen in Duitsland, omdat de eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn claims. De rechtbank bevestigt dat de minister geen aanleiding had om de asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich te trekken, omdat de eiser zijn lichamelijke en psychische problemen niet heeft onderbouwd. De uitspraak is openbaar gemaakt op 9 september 2025.