ECLI:NL:RBDHA:2025:16721

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 september 2025
Publicatiedatum
10 september 2025
Zaaknummer
NL25.23081
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van aanvraag om uitstel van vertrek op grond van medische situatie van eiser

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 10 september 2025, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om uitstel van vertrek op grond van zijn medische situatie ongegrond verklaard. Eiser, die kampt met verslaving aan opioïden en psychische klachten, heeft meerdere keren verzocht om uitstel van vertrek, maar zijn aanvragen zijn steeds afgewezen. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de minister van Asiel en Migratie, die stelt dat de noodzakelijke zorg in Georgië beschikbaar is. Eiser heeft op 21 juni 2024 een aanvraag ingediend op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet, die door de minister op 16 juli 2024 is afgewezen. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar de minister heeft het bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank concludeert dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de voor hem noodzakelijke zorg in Georgië niet beschikbaar is. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken en adviezen van het Bureau Medische Advisering (BMA), die bevestigen dat de behandeling die eiser in Nederland ondergaat ook in Georgië aanwezig is. Eiser heeft geen overtuigende documenten overgelegd die zijn stelling ondersteunen dat de zorg in Georgië niet toegankelijk is. De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit in stand kan blijven en verklaart het beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.23081

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser]

V-nummer: [v-nummer] , eiser
(gemachtigde: mr. R.C. van den Berg),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: B.J.W. Immink).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de aanvraag van eiser om uitstel van vertrek op grond van zijn medische situatie. [1] Eiser is het niet eens met de afwijzing van de aanvraag. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het bestreden besluit in stand kan blijven. Eiser krijgt dus geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiser heeft op 21 juni 2024 een aanvraag ingediend om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet. De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 16 juli 2024 afgewezen. Met het bestreden besluit van 20 mei 2025 op het bezwaar van eiser is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 21 augustus 2025 samen met het verzoek om een voorlopige voorziening hangende dit beroep [2] , op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, een tolk en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

3. Uit het overgelegde dossier blijkt het navolgende.
3.1.
In adviezen van het Bureau Medische Advisering (BMA) is vermeld dat eiser kampt met verslaving aan opioïden en psychische klachten. Sinds 2013 heeft eiser in meerdere Europese landen verbleven, is hij teruggekeerd naar Georgië en vervolgens begin 2020 naar Nederland gereisd.
3.2.
In Nederland heeft eiser meermalen verzocht om hem wegens medische redenen uitstel van vertrek te verlenen.
3.3.
Op 14 mei 2020 is voor de eerste keer verzocht om toepassing van artikel 64 van de Vw 2000. Dit verzoek is afgewezen. Het hiertegen ingestelde beroep is op 4 oktober 2021 door deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, ongegrond verklaard. Deze uitspraak is door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) bevestigd. [3]
3.4.
Op 1 december 2021 is voor de tweede keer verzocht om toepassing van artikel 64 van de Vw 2000. Deze aanvraag is buiten behandeling gesteld. Het hiertegen ingestelde beroep is op 26 januari 2023 ongegrond verklaard. [4]
3.5.
Op 14 februari 2023 is voor de derde keer verzocht om toepassing van artikel 64 van de Vw 2000. Dit verzoek is opnieuw afgewezen. Het hiertegen ingestelde beroep is op 14 juni 2024 ongegrond verklaard. [5]
3.6.
Op 21 juni 2024 is voor de vierde keer verzocht om toepassing van artikel 64 van de Vw 2000.
3.7.
Op 15 juli 2024 heeft het BMA een medisch advies uitgebracht. Bij (primair) besluit van 16 juli 2024 is de aanvraag afgewezen. Hiertegen is bezwaar gemaakt.
3.8.
Bij brief van 6 september 2024 is door de behandelaar van eiser bericht dat zijn inschatting is dat bij uitzetting naar het land van herkomst en uitblijven van verdere adequate behandeling er een significante toename zal zijn van het risico op suïcide.
3.9.
Naar aanleiding van deze brief heeft het BMA op 7 oktober 2024 aanvullend advies uitgebracht. Hierbij is vermeld dat de behandeling die eiser in Nederland ondergaat ook in Georgië aanwezig is. Het BMA adviseert - vanwege de zorgen bij de behandelaar - een nieuwe reisvoorwaarde, namelijk een fysieke overdracht aan een psychiater.
3.10.
Op 2 december 2024 heeft een hoorzitting plaatsgevonden.
4. In het bestreden besluit heeft de minister het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Daartoe is, onder verwijzing naar het advies van het BMA van 7 oktober 2024, overwogen dat de behandeling die eiser in Nederland ondergaat ook beschikbaar is in Georgië. De minister wijst er op dat het aan eiser is om voldoende aannemelijk te maken dat de in het land van herkomst beschikbare medische zorg feitelijk niet toegankelijk is en verwijst naar rechtspraak en het hierover in paragraaf A3/7.1.5. van de Vreemdelingencirculaire geformuleerde beleid. Gemotiveerd is waarom eiser dit niet aannemelijk heeft gemaakt.
5. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of thans anders moet worden beslist dan is gedaan in de hiervoor genoemde uitspraken over eerdere verzoeken.
5.1.
In de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 4 oktober 2021, is het van toepassing zijnde juridisch kader geschetst [6] en geoordeeld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de voor hem noodzakelijke behandeling in Georgië niet beschikbaar en toegankelijk is.
5.2.
In het meest recente advies van het BMA van 7 oktober 2024 is opnieuw uitgezocht of behandeling in Georgië op enige plaats aanwezig is. Eiser heeft verwezen naar rapporten van voor 2024. Het BMA heeft evenwel gebruik gemaakt van brondocumenten uit 2024. Uit deze brondocumenten blijkt volgens de arts van het BMA dat klinische en poliklinische behandeling door een psychiater en behandeling voor drugsverslaving aanwezig is in Tbilisi. Verder is op basis van genoemde documenten geconcludeerd dat ook de door eiser gebruikte medicatie (of alternatieven daarvoor) aanwezig zijn. Eiser heeft met zijn betoog niet aannemelijk gemaakt dat de minister zich niet op dit advies mocht baseren omdat de periode tussen het advies en besluit langer dan zes maanden beslaat. [7]
5.3.
De rechtbank ziet in het betoog van eiser en de door hem overgelegde stukken evenmin grond voor het oordeel dat eiser, anders dan eerder in de uitspraak van 4 oktober 2021 is overwogen, thans wel aannemelijk heeft gemaakt dat de voor hem noodzakelijke behandeling in Georgië niet beschikbaar en/of niet toegankelijk is. Zo heeft eiser - zoals de minister in het verweerschrift van 29 juli 2025 ook stelt - met hetgeen hij in onderhavige procedure heeft ingebracht, ook niet in combinatie met de stelling dat op vier aanschrijvingen geen reactie is gekomen, geen documenten overgelegd waaruit volgt dat de zorg feitelijk niet toegankelijk is voor hem. De minister behoefde in het bericht uit 2023 dat er door de Georgische autoriteiten is opgetreden tegen prijsafspraken over oncologische geneesmiddelen geen aanleiding te zien meer onderzoek te doen dan al door het BMA, na het verschijnen van het rapport, in 2024 is gedaan.
5.4.
Met betrekking tot de stelling dat niet in voldoende mate is onderzocht dat de overdracht realiseerbaar is, heeft de minister in het verweerschrift voor de volledigheid opgemerkt dat de medische overdracht door de Dienst Terugkeer en Vertrek wordt geregeld en dat eiser niet zal worden uitgezet als niet aan de reisvoorwaarden wordt voldaan zoals genoemd in het BMA-advies van 7 oktober 2024. Dit is lijn met r.o. 4 van de genoemde uitspraak van de ABRvS van 26 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2560. [8]
5.5.
De rechtbank ziet in het in beroep gevoerde betoog ook overigens geen grond gelegen voor vernietiging van het bestreden besluit.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W. Wassink, rechter, in aanwezigheid van
mr. S. Derks, griffier en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is bekendgemaakt. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 64 van de Vreemdelingenwet
2.Zaak NL24.28713
3.Uitspraak van 12 oktober 2022 met zaak nr. 202106878/1/V3
6.Met een verwijzing naar het arrest van het EHRM van 13 december 2016 (Paposhvili) en uitspraken van de ABRvS (ECLI:NL:RVS:2017:2629 en ECLI:NL:RVS:2019:984).
7.Vgl. de uitspraak van de ABRvS van 25 juli 2025, ECLI:NL:RVS:2025:3483.
8.Zie in dit kader ook het toetsingskader, zoals door het EHRM is geschetst in § 31 van Balogun v. the United Kingdom van 10 april 2012 (nr. 60286/09).