ECLI:NL:RBDHA:2025:16888

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 september 2025
Publicatiedatum
12 september 2025
Zaaknummer
NL25.41977
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring van vreemdeling met aanvraag tot toetsing aan EU-recht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 september 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de Minister van Asiel en Migratie, waarbij aan de eiser de maatregel van bewaring was opgelegd. De eiser, die stelt de Gambiaanse nationaliteit te hebben, heeft op 1 september 2025 een aanvraag ingediend voor toetsing aan EU-recht, wat volgens hem betekent dat hij procedureel rechtmatig verblijf heeft in Nederland. De rechtbank heeft op 10 september 2025 de zaak behandeld, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was. De verweerder stelde dat er sprake was van misbruik van recht, omdat de eiser een procedurele bevoegdheid zou hebben aangewend voor een ander doel dan waarvoor deze was gegeven. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de eiser een onderbouwde aanvraag heeft ingediend en dat niet is voldaan aan de vereisten voor misbruik van recht. De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is, omdat de eiser procedureel rechtmatig verblijf heeft verkregen door zijn aanvraag. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de maatregel van bewaring opgeheven en een schadevergoeding van € 400,- toegekend voor de onrechtmatige vrijheidsontneming. Tevens zijn de proceskosten van de eiser vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.41977

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. D. Schaap),
en

de Minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. H.J. Toonders).

Procesverloop

Bij besluit van 1 september 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 10 september 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [tolk]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Gambiaanse nationaliteit hebben en te zijn geboren op [datum] 1997.
2. Eiser voert aan dat hij een aanvraag om toetsing aan EU-recht heeft ingediend. Dit betekent dat hij procedureel rechtmatig verblijf heeft in Nederland. Daardoor ontbreekt de vereiste wettelijke grondslag voor de maatregel, zodat de bewaring vanaf het moment van het indienen van de aanvraag onrechtmatig is. Verder voert eiser aan dat sprake is van een schending van het recht op rechtsbijstand. Bij het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling is eiser immers niet bijgestaan door een (voorkeurs) advocaat. Eiser verwijst hierbij naar de uitspraken van de Afdeling van 18 januari 2022 [2] en van 13 juni 2023. [3]
3. Verweerder stelt dat sprake is van misbruik van recht, in die zin dat eiser een processuele bevoegdheid evident heeft aangewend voor een ander doel dan waarvoor die is gegeven. Volgens verweerder is voldaan aan de objectieve en subjectieve vereisten voor misbruik van recht, zoals die in de rechtspraak zijn geformuleerd. [4] Verweerder heeft ter zitting ter vergelijking tevens verwezen naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond van 25 oktober 2024. [5] Eiser heeft volgens verweerder dus geen procedureel rechtmatig verblijf verkregen, zodat de bewaring niet hoeft te worden opgeheven.
4. Uit de uitspraak van de Afdeling van 12 november 2021 volgt dat een vreemdeling die een aanvraag heeft ingediend om toetsing aan EU-recht, procedureel rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, aanhef en onder e, van de Vw. [6] Als een vreemdeling na het opleggen van de maatregel van bewaring krachtens artikel 59, eerste lid, onder a, van de Vw een dergelijke aanvraag heeft ingediend, kan de bewaring niet op deze dan wel een andere grondslag worden voortgezet, en moet deze worden opgeheven.
5. De Afdeling heeft in de uitspraak van 29 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2230 geoordeeld dat het Unierecht zich ertegen verzet dat rechtzoekenden door middel van misbruik voordelen kunnen verkrijgen die zij anders niet gehad zouden hebben. Uit deze uitspraak en uit de door verweerder aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 3 juli 2024 volgt dat aan twee vereisten moet zijn voldaan voordat misbruik van recht kan worden vastgesteld. In de eerste plaats moet er een geheel van objectieve omstandigheden zijn waaruit blijkt dat, hoewel de vereisten van een Unierechtelijke regeling formeel worden nageleefd, het doel van die regeling niet wordt bereikt (hierna: het objectieve element). Daarnaast is een subjectief element vereist, namelijk de bedoeling om een door het Unierecht toegekend voordeel te verkrijgen, door kunstmatig de voorwaarden te creëren waaronder het recht op dat voordeel ontstaat.
6. De rechtbank stelt vast dat eiser op 9 september 2025 een aanvraag om toetsing aan EU-recht heeft ingediend in verband met zijn relatie met zijn [partner]. [7] Anders dan verweerder, kan de rechtbank niet vaststellen dat sprake is van misbruik van recht. Daartoe is van belang dat eiser een onderbouwde aanvraag om toetsing aan EU-recht heeft ingediend. Daarbij heeft eiser onder andere een werkgeversverklaring, arbeidsovereenkomst, loonspecificaties en kopie identiteitskaart van zijn partner overgelegd. Ook heeft eiser een relatieverklaring en foto’s van hem en zijn partner samen overgelegd. Op het aanvraagformulier ontbreekt weliswaar de datum van aanvang van de relatie, maar het formulier is overigens wel ingevuld en met documenten gestaafd. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat niet is voldaan aan het objectieve element. Aan het subjectieve element om misbruik van recht aan te nemen is ook niet voldaan. De omstandigheid dat de aanvraag een dag voor de zitting is ingediend, is in dit geval niet voldoende om misbruik aan te nemen. Eiser heeft immers uitgelegd dat zijn gemachtigde in de asielprocedure hem ten onrechte heeft meegedeeld dat er niet twee aanvragen (te weten de asielaanvraag en de aanvraag toetsing EU-recht) tegelijker tijd konden lopen, waardoor de aanvraag niet eerder is ingediend. Eiser heeft in het eerste gesprek dat hij met zijn gemachtigde in de onderhavige zaak heeft gehad, melding gemaakt van de relatie met zijn [partner] waarna deze gemachtigde gelijk aan de slag is gegaan met de betreffende aanvraag toetsing EU-recht. Gebleken is weliswaar dat eiser niet eerder tijdens zijn asielprocedure noch tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling of in de diverse vertrekgesprekken zijn partner heeft genoemd, maar dit is, hoewel opmerkelijk, op zichzelf niet voldoende om misbruik van recht aan te nemen. Eiser verklaart in dit verband dat hem nooit gevraagd is naar het bestaan van een partner. Er is hem weliswaar gevraagd of hij familie heeft in Nederland, maar niet ondenkbaar is dat eiser zijn partner niet schaart onder de term familie. In tegenstelling tot de situatie die aan de orde was in de door verweerder aangehaalde uitspraken van de Afdeling en van zittingsplaats Roermond, kan in eisers geval niet worden gezegd dat elk aanknopingspunt ontbreekt waaruit blijkt dat eiser daadwerkelijk bescherming van het Unierecht nodig heeft. In die zaken ging het immers om zeer onvolledige aanvragen waarin weinig informatie was verstrekt en geen onderbouwende documenten waren overgelegd. De rechtbank benadrukt dat de beoordeling van de vraag of daadwerkelijk sprake is van een declaratoir verblijfsrecht in deze procedure niet ter beoordeling ligt. Hooguit kan in deze procedure, in het kader van het vaststellen of sprake is van misbruik van recht, aan de orde komen of elk aanknopingspunt op enige aanspraak ontbreekt, hetgeen gelet op het voorgaande niet het geval is. Met eiser is de rechtbank dan ook van oordeel dat eiser door de indiening van de aanvraag procedureel rechtmatig verblijf heeft in Nederland zodat dus niet op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van Vw in bewaring kan worden gehouden.
7. Het beroep is gegrond en de maatregel van bewaring is met ingang van 9 september 2025 onrechtmatig. Wat eiser voor het overige heeft aangevoerd over het recht op rechtsbijstand behoeft daarom geen bespreking.
8. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 4 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van 4 x € 100,- (verblijf detentiecentrum) = € 400,-.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 400,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,00.
Deze uitspraak is gedaan op 12 september 2025 door mr. S.E. van de Merbel, rechter, in aanwezigheid van mr. Ż.A. Meinert, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), 3 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2711.
6.Zie de uitspraak van 12 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2530.
7.Dit is een aanvraag om afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vw, waaruit rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt.