ECLI:NL:RBDHA:2025:16898

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 september 2025
Publicatiedatum
15 september 2025
Zaaknummer
NL25.4764 en iNL25.9032
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en overdracht aan Polen onder de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, enkelvoudige kamer, op 12 september 2025, wordt het beroep van eiser tegen de besluiten van de minister van Asiel en Migratie behandeld. Eiser had asiel aangevraagd, maar de minister weigerde deze in behandeling te nemen op basis van de Dublinverordening, omdat Polen verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank beoordeelt de argumenten van eiser, die stelt dat zijn leeftijd onjuist is geregistreerd en dat de minister niet kan uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Polen. De rechtbank concludeert dat de minister terecht heeft besloten om de asielaanvraag niet in behandeling te nemen en dat de verlenging van de overdrachtstermijn naar Polen gerechtvaardigd is. Eiser heeft niet aangetoond dat er bijzondere omstandigheden zijn die een tijdelijke verblijfsvergunning op humanitaire gronden rechtvaardigen. De rechtbank verklaart beide beroepen ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.4764 en NL25.9032

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 september 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. M.L. Saija),
en

de minister van Asiel en Migratie

(gemachtigde: mr. P.M.W. Jans).

Procesverloop

1. Bij besluit van 30 januari 2025 (het bestreden besluit 1, zaaknummer NL25.4764) heeft de minister eisers asielaanvraag niet in behandeling genomen, omdat Polen verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1]
1.1
Bij besluit van 17 februari 2025 (het bestreden besluit 2, zaaknummer NL25.9032) heeft de minister de overdrachtstermijn voor overdracht van eiser aan Polen verlengd tot achttien maanden. [2]
1.2.
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
1.3.
De rechtbank heeft de beroepen, tezamen met het door eiser ingediende verzoek om een voorlopige voorziening te treffen, op 2 april 2025 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde hebben zich voorafgaand aan de zitting afgemeld. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
1.4.
Bij uitspraak van 15 april 2025 heeft de voorzieningenrechter de voorlopige voorziening toegewezen en het bestreden besluit 1 geschorst, in afwachting van een uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank deze zittingsplaats. Inmiddels heeft de meervoudige kamer op 20 juni 2025 uitspraak gedaan. [3]

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het beroep tegen het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser en het beroep tegen de verlenging van de overdrachtstermijn. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
2.1.
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk
krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag en de verlenging van de overdrachtstermijn in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De Dublinverordening
3. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [4] In dit geval heeft Nederland op 29 oktober 2024 bij Polen een verzoek om terugname gedaan. Polen heeft dit verzoek op 31 oktober 2024 aanvaard.
Ten aanzien van het beroep met zaaknummer NL25.4764
4. In deze zaak ligt de vraag voor of de minister heeft kunnen besluiten om eisers asielaanvraag niet in behandeling te nemen, omdat Polen verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Mag de minister uitgaan van de leeftijdsregistratie van eiser?
5. Eiser betoogt dat de wijze waarop zijn leeftijd is geregistreerd op onjuiste wijze heeft plaatsgevonden. Twee ambtenaren hebben los van elkaar beoordeeld dat eiser op grond van zijn uiterlijke kenmerken en verklaringen evident meerderjarig is. Volgens eiser maakt het enkele gegeven dat de ambtenaren trainingen volgen om de leeftijdsschouw uit te kunnen voeren niet dat sprake is van de vereiste deskundigheid om deze schouw zorgvuldig uit te kunnen voeren en om de resultaten hiervan aan het besluit ten grondslag te leggen.
Verder heeft eiser in het aanmeldgehoor [5] verklaard over zijn leeftijd en dat hij met een vals paspoort heeft gereisd. Het valse paspoort was verkregen via een neef van eiser uit Zuid-Soedan. De geboortedatum op het paspoort van [geboortedatum 1] 2007 is volgens eiser correct en niet [geboortedatum 2] 1999, zoals de minister stelt.
5.1.
De rechtbank heeft het betoog van eiser zo opgevat dat hij ten onrechte als meerderjarige vreemdeling is aangemerkt. De rechtbank is van oordeel dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat uitgegaan mag worden van de meerderjarigheid van eiser. De minister heeft de leeftijdsschouw volgens het in C1/2.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 vastgestelde beleid laten plaatsvinden. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten voor de conclusie dat de leeftijdsschouw onjuiste gronden of een ondeskundig oordeel heeft plaatsgevonden. Daar komt bij dat tijdens twee leeftijdsschouwen (proces-verbaal van de AVIM en het gehoor AMV) geconcludeerd is dat eiser evident meerderjarig is. Het is dan aan eiser om documenten te overleggen die de conclusie van de minister over de leeftijd van eiser weerleggen. Eiser heeft dit niet gedaan. De beroepsgrond slaagt niet.
Kan de minister voor Polen uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
6. Eiser betoogt dat de minister ten aanzien van Polen niet langer kan uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Volgens eiser moet de minister de verklaringen van Dublinclaimanten als objectieve informatie betrekken bij het overdrachtsbesluit. Ter onderbouwing van dit standpunt verwijst eiser naar een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 4 september 2024. [6] Uit deze uitspraak volgt dat het overdrachtsbesluit ongemotiveerd is genomen, omdat de verklaringen van de vreemdeling over de ervaren pushback onvoldoende zijn beoordeeld in het licht van informatie die de minister zelf moet vergaren. In geval van eiser is dit ook het geval. Volgens eiser is het aan de minister om uit relevante bronnen – zoals bevindingen van NGO’s, lokale nieuwsberichten, actuele weergave van de opvangsituatie en informatie uit openbare rapporten – de informatie te betrekken bij het overdrachtsbesluit. De situatie voor Dublinclaimanten in de opvangcentra in Polen en het risico op pushbacks is niet duidelijk. Mede doordat Dublinterugkeerders en overige asielzoekers over hetzelfde type document beschikken. Verder betoogt eiser dat de enkele aanvaarding van het claimakkoord door Polen onvoldoende is om te stellen dat er daardoor geen sprake is van een risico na overdracht. Het enkele feit dat Polen akkoord is gegaan met het claimverzoek zegt volgens eiser niks over de omstandigheden die eiser heeft ondergaan en waar hij bij overdracht wederom slachtoffer van zal worden. Het is aan de minister hier nader onderzoek naar te doen. Ook betoogt eiser dat hij niet overgedragen kan worden omdat de Poolse autoriteiten hem en andere vreemdelingen slecht hebben behandeld en mishandeld en wijst eiser op de detentieomstandigheden in Polen. Tot slot betoogt eiser in de aanvullende beroepsgronden dat het Poolse parlement voornemens is het recht op asiel tijdelijk helemaal af te schaffen. Volgens eiser zijn deze wijzigingen in de asielprocedure op 21 februari 2025 aangenomen door het Poolse parlement. [7] Daarbij verwijst eiser naar een uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, [8] waarin de rechtbank gezien de recente ontwikkelingen in Polen het verzoek om een voorlopige voorziening toewijst tot in beroep op het bestreden besluit is beslist.
6.1.
De beroepsgrond slaagt niet. Naar oordeel van de rechtbank stelt de minister zich terecht op het standpunt dat ten aanzien van Polen nog altijd van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De rechtbank volgt in haar oordeel de uitspraak van de meervoudige kamer van deze zittingsplaats [9] en de uitspraak van de Afdeling van 14 augustus 2025. [10] In deze uitspraken is de recente berichtgeving over de gewijzigde regelgeving in Polen over opschorting van het recht tot indiening van een asielaanvraag betrokken. Hierin werd overwogen dat de wetgeving met betrekking tot de asielstop ziet op migranten die illegaal de buitengrens (met Wit-Rusland) overschrijden. In geval van eiser is Polen akkoord gegaan met het claimverzoek. Daarmee hebben de Poolse autoriteiten gegarandeerd dat zij de asielaanvraag van eiser in behandeling zullen nemen. Polen heeft zich met het claimakkoord ook verplicht te handelen in overeenstemming met de daarbij gestelde Europese richtlijnen en internationale verplichtingen. De verwijzing van eiser naar een uitspraak van de voorzieningenrechter van zittingsplaats Haarlem [11] leidt niet tot een ander oordeel. Dit betrof namelijk een voorlopig oordeel en de zittingsplaats heeft het beroep van deze vreemdeling in de einduitspraak inmiddels ook ongegrond verklaard. [12]
6.2.
Verder overweegt de rechtbank dat uit de door eiser aangehaalde Afdelingsuitspraak van 4 september 2024 [13] volgt dat de minister de verklaringen die de vreemdeling in het aanmeldgehoor had afgelegd, over pushbacks naar Belarus, niet had beoordeeld. In geval van eiser is echter niet gebleken dat de minister de verklaringen van eiser niet of onvoldoende bij de besluitvorming heeft betrokken. Eiser heeft namelijk verklaard in Polen slechts drie dagen in een vluchtelingenkamp te hebben gezeten, waarna hij meteen naar Nederland is doorgereisd. [14] Ook verklaart eiser dat hij Polen verder niet kent. Eiser heeft van anderen personen vernomen dat er veel discriminatie in Polen is. [15] Eiser heeft zelf ervaren dat anderen mensen in Polen niet met hem willen praten. [16] De minister heeft deze ervaringen van eiser in het bestreden besluit meegewogen.
6.3.
Ten aanzien van de asiel- en opvangvoorzieningen en de pushbacks stelt eiser dat de situatie daarvan in Polen onduidelijk is. In de uitspraak van 4 september 2024 heeft de Afdeling geoordeeld dat uit de beschikbare informatie niet blijkt dat asielzoekers die in het kader van de Dublinverordening worden overgedragen, het risico lopen om in Polen slachtoffer te worden van pushbacks. [17] Ook uit de informatie die ten tijde van de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank deze zittingsplaats [18] beschikbaar is, blijkt niet van zo’n risico. Dat Dublinterugkeerders en asielzoekers over hetzelfde type document beschikken doet aan het voorgaande niet af. Verder stelt de minister op zitting terecht dat middels het claimakkoord de autoriteiten van Polen garanderen dat eiser zal worden opgenomen in de asielprocedure. Dat eiser door de Poolse autoriteiten slecht is behandeld en is mishandeld heeft hij niet onderbouwd. De minister had geen aanleiding hoeven zien hier nader onderzoek naar te moeten doen.
6.4.
Ten aanzien van de detentieomstandigheden verwijst eiser naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, [19] waarin de rechtbank oordeelde dat de minister de verklaringen van eiser over de detentieomstandigheden onvoldoende in de beoordeling betrokken. In geval van eiser heeft eiser verklaard [20] niet in detentie te hebben gezeten. De minister had om die reden geen aanleiding hoeven zien dit in het betreden besluit te betrekken. Voor zover eiser betoogt dat de detentieomstandigheden in Polen niet goed zijn is de Afdelingen in haar uitspraken uitgebreid op ingegaan. [21]
Humanitair tijdelijk en uitstel van vertrek om medische redenen
7. Eiser betoogt dat er sprake is van bijzondere individuele omstandigheden die aanleiding geven om hem op humanitaire gronden in het bezit te stellen van een verblijfsvergunning humanitair tijdelijk dan wel dat er reden is om uitstel van vertrek om medische redenen te verlenen.
7.1.
Deze beroepsgronden slagen niet. Eiser heeft op geen enkele wijze onderbouwd of documenten overgelegd waaruit blijkt dat er in zijn geval sprake is van bijzondere individuele omstandigheden die moeten leiden tot een tijdelijke verblijfsvergunning op humanitaire gronden. Ook heeft eiser geheel niet toegelicht dat in zijn geval sprake is van een medische noodsituatie waarvoor de minister uitstel van vertrek om medische redenen had moeten verlenen.
Verwijzing naar hetgeen eerder in de procedure is aangevoerd
8. Eiser heeft voor het overige verzocht om dat wat eerder in de procedure is aangevoerd als herhaald en ingelast te beschouwen in de gronden van beroep. Omdat de minister hier in het bestreden besluit op in is gegaan en eiser deze gronden ook niet nader heeft onderbouwd, kan de enkele verwijzing naar de zienswijze niet leiden tot het daarmee door eiser beoogde resultaat.
Het oordeel van de rechtbank in zaak NL25.4764
9. Het beroep met zaaknummer NL25.4764 is ongegrond. Dat betekent dat de asielaanvraag van eiser terecht niet in behandeling is genomen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Ten aanzien van het beroep met zaaknummer NL25.9032
10. Op 17 februari 2025 is de uiterlijke overdrachtstermijn verlengd tot de termijn van 18 maanden, omdat eiser geregistreerd staat als met onbekende bestemming vertrokken (mob). Eiser voert aan dat de minister ten onrechte de overdrachtstermijn met 18 maanden wegens onderduiken heeft verlengd. De gemachtigde van eiser heeft voorafgaand aan de zitting laten weten nog telefonisch contact met eiser te hebben, waarin hij aangeeft belang te hebben bij de behandeling van zijn beroep. Volgens eiser is in zijn geval geen sprake van onderduiken. In zijn geval was namelijk geen sprake van een overdracht, eiser is niet in kennis gesteld van een overdracht en er was geen geplande overdracht waaraan eiser zich heeft onttrokken. [22] Daar komt bij dat eiser niet verplicht is om vierentwintig uur per dag in het AZC aanwezig te zijn.
10.1.
In artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening is bepaald dat de verplichting voor de verantwoordelijke lidstaat om de betrokkene over te nemen of terug te nemen, komt te vervallen, en de verantwoordelijkheid overgaat op de verzoekende lidstaat, indien de overdracht niet plaatsvindt binnen de gestelde termijn van zes maanden. Indien de overdracht wegens onderduiken van de betrokkene niet kon worden uitgevoerd, kan deze termijn tot maximaal 18 maanden worden verlengd.
10.2.
In het arrest Jawo [23] heeft het Hof van Justitie het begrip ‘onderduiken’, bedoeld in artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening, uitgelegd. Van onderduiken is sprake, aldus het Hof, wanneer de asielzoeker doelbewust ervoor zorgt dat hij buiten het bereik blijft van de nationale autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de overdracht om deze overdracht te voorkomen. Dat is het geval wanneer die overdracht niet kan worden uitgevoerd, omdat de verzoeker de hem toegekende woonplaats heeft verlaten zonder de bevoegde nationale autoriteiten van zijn afwezigheid op de hoogte te brengen, op voorwaarde dat hij werd geïnformeerd over zijn verplichtingen.
10.3.
In paragraaf C1/2.6 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) is uiteengezet dat het belangrijk is dat de vreemdeling in kennis wordt gesteld van zijn verplichting om mee te werken aan de overdracht. Ook moet hij geïnformeerd worden over de gevolgen van het niet meewerken hieraan. De minister neemt in ieder geval aan dat de vreemdeling zich aan de uitvoering van de overdracht heeft onttrokken en daarmee onderduikt als hij op de hoogte was van zijn verplichtingen en vervolgens (tijdelijk) buiten bereik van de autoriteiten is. De minister verlengt de uiterste overdrachtsdatum niet als sprake is geweest van verschoonbare feiten en omstandigheden of als de vreemdeling niet is ingelicht over de verplichtingen die dienaangaande op hem rusten. [24]
10.4.
Uit het door eiser ondertekende M-35H formulier blijkt dat eiser heeft verklaard bekend te zijn met de verplichting om een wijziging in zijn woon- of verblijfplaats zo spoedig als mogelijk aan de IND door te geven. Verder blijkt uit een melding van de AVIM dat eiser op 5 februari 20 25 zelfstandig uit de opvang is vertrokken. Het COa heeft de minister op 6 februari 2025 medegedeeld dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken. De minister heeft bij brief van 17 februari 2025 aan de Poolse autoriteiten medegedeeld dat eiser is ondergedoken als bedoeld in artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening.
10.5.
De rechtbank is van oordeel dat de minister op grond van de informatie van de AVIM en het COa mag aannemen dat eiser de bedoeling had om zich te onttrekken aan de autoriteiten om de overdracht te voorkomen en dat dus sprake is van onderduiken als bedoeld in artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening. Eiser heeft niet aangetoond dat er een geldige reden was om de IND niet in te lichten over zijn woon- of verblijfplaats. De enkele stelling van eiser dat er geen sprake is van een geplande overdracht waaraan eiser zich heeft onttrokken, leidt niet tot een ander oordeel. De minister heeft de overdrachtstermijn terecht verlengd en deze termijn is nog niet verstreken. De beroepsgrond slaagt niet.
Het oordeel van de rechtbank in zaak NL25.9032
11. Het beroep met zaaknummer NL25.9032 is ook ongegrond. Dat betekent dat de overdrachtstermijn terecht is verlengd. Voor een proceskostenveroordeling bestaat ook in deze zaak geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Harten, rechter, in aanwezigheid van mr. C.G.H. van der Holst, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Op grond van artikel 29, tweede lid, van de Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening).
3.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 20 juni 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:10793.
4.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
5.Verslag aanmeldgehoor, p. 11.
6.ABRvS 4 september 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3455, r.o. 4.3.2, 4.4 en 5.2.
7.Ter onderbouwing van dit standpunt verwijst eiser naar ‘Polish parliament approves bill allowing suspension of asylum rights | Notes From Poland’.
8.Rb. Den Haag (zp Haarlem) 21 maart 2025, ECLI:NL:RBNHO:2025:3530.
9.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 20 juni 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:10793
10.ABRvS 14 augustus 2025, ECLI:NL:RVS:2025:3800.
11.Rb. Den Haag (zp Haarlem) 21 maart 2025, ECLI:NL:RBNHO:2025:3530.
12.2 mei 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:7695.
13.ABRvS 4 september 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3455, r.o. 5.2.
14.Verslag gehoor aanmeldfase, p. 5.
15.Verslag gehoor aanmeldfase, p. 8.
16.Verslag gehoor aanmeldfase, p. 7.
17.ABRvS 4 september 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3455 en ABRvS 2 december 2024, ECLI:NR:RVS:2024:4946.
19.Rb. Den Haag (zp Roermond) 12 juli 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:10838.
20.Verslag gehoor aanmeldfase, p. 6.
21.ABRvS 4 september 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3455 en ABRvS 2 december 2024, ECLI:NR:RVS:2024:4946.
22.Eiser verwijst ter onderbouwing van dit standpunt naar een uitspraak van Rb. Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 12 december 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:20843.
23.HvJEU 19 maart 2019 (ECLI:EU:C:2019:218).
24.Zie verder ook IND Informatiebericht 2023/29.