In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) op zijn bezwaar tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Eiser had op 5 december 2024 bezwaar gemaakt tegen het besluit van 29 oktober 2024, waarin het Uwv had bepaald dat hij niet in aanmerking kwam voor een uitkering. Aangezien het Uwv niet tijdig op het bezwaar had beslist, heeft eiser op 20 juni 2025 beroep ingesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslistermijn is overschreden en dat het beroep gegrond is. De rechtbank heeft bepaald dat het Uwv binnen negen weken na de uitspraak een beslissing op bezwaar moet nemen. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat het Uwv deze termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank heeft ook bepaald dat het Uwv het door eiser betaalde griffierecht moet vergoeden en dat het Uwv de proceskosten van eiser moet vergoeden, vastgesteld op € 453,50. De uitspraak is gedaan door rechter M.M. Meessen op 19 september 2025.