ECLI:NL:RBDHA:2025:18327

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 oktober 2025
Publicatiedatum
6 oktober 2025
Zaaknummer
NL24.3264 T
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake asielaanvraag van Italiaanse statushouders met betrekking tot opvang en non-refoulement

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Den Haag wordt de asielaanvraag van een Somalische moeder en haar kind behandeld. De moeder heeft op 29 april 2022 asiel aangevraagd in Nederland, maar de aanvraag werd door de Minister van Asiel en Migratie niet-ontvankelijk verklaard op basis van de subsidiaire beschermingsstatus die Italië aan hen had verleend. De Italiaanse autoriteiten hebben echter in een brief van 2 maart 2023 aangegeven dat zij geen opvang kunnen bieden aan de moeder en haar kind, wat de rechtbank ertoe bracht om de eerdere uitspraak van 26 april 2023 te heroverwegen. De rechtbank oordeelt dat de Minister de asielaanvraag inhoudelijk moet behandelen, omdat het beginsel van non-refoulement en het belang van het kind in de weg staan van een niet-ontvankelijk verklaring. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen zes weken informatie te verkrijgen van de Italiaanse autoriteiten over de redenen voor de verlening van de subsidiaire beschermingsstatus en om de moeder te horen over haar asielmotieven. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan en benadrukt de noodzaak om de procedure voortvarend te doorlopen, gezien het tijdsverloop sinds de aanvraag.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.3264 T

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres],

geboren op [geboortedatum 1] 1981,
V-nummer: [v-nummer],
eiseres,
mede namens haar zoon [naam zoon],
geboren op [geboortedatum] 2015,
beiden van Somalische nationaliteit,
(gemachtigde: mr. C.M.G.M. Raafs),
en

de Minister van Asiel en Migratie, verweerder,

(gemachtigde: mr. J.P. Arts).

Procesverloop

Eiseres heeft op 29 april 2022, mede namens haar minderjarige zoon, een asielaanvraag in Nederland ingediend. Bij besluit van 26 januari 2023 heeft verweerder deze aanvraag niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30, eerste lid, aanhef en onder a, Vw en beslist dat eiseres zich onmiddellijk dient te begeven naar het grondgebied van Italië.
Deze rechtbank en zittingsplaats heeft op 26 april 2023 het beroep van eiseres tegen dit besluit gegrond verklaard en verweerder opgedragen om binnen vier weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak van de rechtbank (ECLI:NL:RBDHA:2023:6001).
Eiseres heeft op 21 augustus 2023 een beroep niet tijdig beslissen ingediend. Deze rechtbank en zittingsplaats heeft dit beroep op 9 augustus 2024 gegrond verklaard
(ECLI:NL:RBLIM:2023:5853, niet gepubliceerd).
Eiseres heeft op 30 januari 2024 andermaal beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen.
Verweerder heeft op 12 april 2024 de asielaanvraag van eiseres wederom niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30, eerste lid, aanhef en onder a, Vw en wederom beslist dat eiseres zich onmiddellijk dient te begeven naar het grondgebied van Italië en dat dit ingaat nadat de Italiaanse autoriteiten bekend hebben gemaakt dat eiseres en haar kind opvang zullen krijgen. Dit besluit ligt in de onderhavige procedure ter toetsing voor.
Eiseres heeft op 18 april 2024 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Deze rechtbank en zittingsplaats heeft dit beroep op 9 augustus 2024 niet-ontvankelijk verklaard omdat het op 30 januari 2024 ingediende beroep van rechtswege reeds betrekking heeft op het nadien alsnog genomen besluit (ECLI:NL:RBLIM:2024:5412, niet gepubliceerd). Eiseres heeft tevens een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend (NL24.17054).
De rechtbank heeft het beroep en het verzoek behandeld op 3 oktober 2025. Eiseres, haar kind en hun gemachtigde zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft tijdens de behandeling ter zitting nadat partijen hun standpunten kenbaar hebben kunnen maken een voorlopig oordeel gegeven en toegelicht dat de rechtbank verweerder zal opdragen om zich nader te vergewissen bij de Italiaanse autoriteiten en verweerder zal opdragen om eiseres te horen over haar asielmotieven. Met partijen is besproken dat de rechtbank de behandeling van het beroep zal aanhouden en een tussenuitspraak zal doen om deze beslissingen te motiveren en dat, zo nodig, een uitgebreidere motivering in een mogelijke einduitspraak volgt.

Overwegingen

1. De rechtbank stelt allereerst vast dat partijen geen hoger beroep hebben ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank van 26 april 2023. Dit betekent dat alle overwegingen die de rechtbank in die uitspraak heeft gedaan van toepassing blijven en niet meer bestreden kunnen worden.
2. De Italiaanse autoriteiten hebben aan eiseres subsidiaire bescherming verleend. De geldigheidsduur van de verblijfsvergunning die haar op grond van die status is verstrekt, is verstreken op 7 november 2022. Dit is niet in geschil. Tevens is niet in geschil dat verweerder en eiseres geen informatie hebben dat de verleende subsidiaire beschermingsstatus inmiddels is ingetrokken, beëindigd of niet verlengd.
3. Verweerder heeft daags voor het onderzoek ter zitting in de vorige procedure een brief van de Italiaanse autoriteiten, opgesteld in de Italiaanse taal, overgelegd. In de uitspraak van 26 april 2023 heeft de rechtbank vastgesteld dat dit stuk is gedateerd op 2 maart 2023 en ook op 2 maart 2023 door de Italiaanse autoriteiten aan de “Benelux Dublin-unit” is gemaild en dat ook blijkt dat deze Dublin-unit het stuk op 6 maart 2023 naar verweerder heeft gemaild. Verweerder heeft deze brief nog immer niet laten vertalen, zodat eiseres zich genoodzaakt heeft gezien om de door verweerder overgelegde brief ten behoeve van het onderzoek ter zitting op 3 oktober 2025 te laten vertalen. Verweerder leidt uit deze brief af dat de Italiaanse autoriteiten vanwege de subsidiaire beschermingsstatus toestemming aan verweerder verlenen om eiseres en haar kind over te dragen, maar dat deze toestemming vanwege een gebrek in de opvangcapaciteit voor kwetsbare vreemdelingen wordt opgeschort. De Italiaanse autoriteiten erkennen in deze brief van 2 maart 2023 dus dat zij niet in staat zijn om eiseres en haar kind adequate opvang te bieden.
4. De rechtbank heeft ter zitting aangegeven verbaasd te zijn dat verweerder eiseres en haar kind sinds het ontvangen van deze brief ‘gewoon in de opvang houdt’. Verweerder is kennelijk in afwachting van een brief van de Italiaanse autoriteiten waarin zij de opschorting beëindigen en alsnog toestemming aan verweerder verlenen om eiseres en haar kind vanwege de subsidiaire beschermingsstatus over te dragen. Verweerder heeft -kennelijk- op geen enkel moment contact gezocht met de Italiaanse autoriteiten om te informeren naar de opvangmogelijkheden voor eiseres en haar kind. De rechtbank overweegt dat de kans dat de Italiaanse autoriteiten spontaan verweerder informeren dat er opvangfaciliteiten beschikbaar zijn gering zal zijn. De Italiaanse autoriteiten hebben in de circular letter van 5 december 2022 aan alle overige lidstaten niet alleen laten weten geen toestemming te geven voor zogenoemde inkomende Dublinoverdrachten wegens capaciteitsproblemen bij het verstrekken van opvang, maar hebben ook geen andere informatie meer verstrekt aan de andere lidstaten. Dat de Italiaanse autoriteiten een andere houding aannemen in het geval het gaat om hun verplichtingen jegens statushouders dan ten aanzien van hun verplichtingen op grond van Verordening 604/2013 en thans spoed betrachten om aan hun Unierechtelijke verplichtingen jegens derdelanders en jegens de andere lidstaten te voldoen acht de rechtbank weinig waarschijnlijk. De rechtbank vindt het dan ook kwalijk dat verweerder een afwachtende en passieve houding heeft aangenomen en wederom de asielaanvraag eenvoudig niet-ontvankelijk heeft verklaard vanwege de verleende status.
5. De rechtbank overweegt dat partijen het niet eens zijn of in het algemeen ten aanzien van Italië kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank is bekend met de actuele Afdelingsjurisprudentie ten aanzien van deze rechtsvraag en verweerder heeft ook op die jurisprudentie gewezen in zijn besluit. De rechtbank overweegt dat aan de vraag of in het algemeen van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, in de onderhavige procedure echter weinig gewicht toekomt.
6. Het uitgangspunt is dat statushouders dezelfde rechten en verplichtingen hebben als de onderdanen van de statusverlenende lidstaat. Tevens dienen statushouders in beginsel hun rechten zelf te effectueren en wordt er van uitgegaan dat zij hiertoe ook in staat zullen zijn. Indien statushouders er niet in slagen om hun rechten te effectueren, dienen zij zich te wenden tot de autoriteiten van de statusverlenende lidstaat. Het interstatelijk vertrouwensbeginsel omvat de aanname dat lidstaten voldoen aan hun verplichtingen jegens statushouders. Deze aanname kan worden weerlegd door de vreemdeling. Verweerder dient zelf evenwel ook na te gaan aan de hand van algemene informatie en op grond van feiten en omstandigheden in een concrete procedure of in elke specifieke situatie bij het nemen van een besluit het interstatelijk vertrouwen het uitgangspunt kan zijn. De rechtbank controleert dit ook ambtshalve omdat het refoulementverbod absoluut is en de rechtbank de naleving van het beginsel van non-refoulement, zo nodig ambtshalve, moet waarborgen.
7. In de uitspraak van 26 april 2023 heeft de rechtbank de verklaringen die eiseres heeft afgelegd over de inspanningen die zij heeft verricht om in Italië haar rechten als statushouder te effectueren integraal opgenomen. De rechtbank heeft hierover vervolgens onder meer het navolgende overwogen:
(…)

15. Eiseres heeft verklaard gedurende welke periode zij welke inspanningen heeft geleverd om zelf zorg te kunnen dragen voor een inkomen en een woning en dus voor basale levensbehoeften voor haar en haar kind en welke problemen zij daarbij heeft ondervonden. Ze heeft ook verklaard dat haar kind medicatie nodig heeft en die in beginsel beschikbaar is, maar zij die medicatie niet kan betalen en dat ook geldt voor haar eigen medische problematiek. Ze heeft verklaard dat ze navraag heeft gedaan bij verschillende autoriteiten en dat ze zich tot die autoriteiten heeft gewend voor hulp en ook een advocaat heeft geraadpleegd, maar dat zij steeds naar de kerk is verwezen voor onderdak en voedsel. Eiseres heeft tevens aangegeven dat de kerk haar alleen onderdak bood gedurende de nacht en zij in de ochtend de kerk moest verlaten. Daargelaten dat de statusverlenende lidstaat verplichtingen heeft ten aanzien van statushouders en het verwijzen naar ngo’s of de kerk deze lidstaat niet ontslaat van haar eigen verplichtingen, is de motivering in het besluit dat eiseres haar rechten dient te effectueren en dat ook kan en verweerder daarom gebruik maakt van zijn bevoegdheid om de asielaanvraag van eiseres niet-ontvankelijk te verklaren, onvolledig en onvoldoende deugdelijk.

16. Verweerder heeft het relaas van eiseres integraal geloofwaardig geacht maar -kort gezegd- overwogen dat eiseres naar de “hogere autoriteiten” diende te gaan. Verweerder heeft hierbij echter niet kenbaar betrokken dat eiseres zich reeds tot verschillende autoriteiten heeft gewend omdat het haar niet lukte om een baan en woonruimte te vinden. Verweerder heeft evenmin kenbaar betrokken dat het verschaffen van onderdak en voedsel door de kerk niet betekent dat eiseres er dus in is geslaagd haar rechten als statushouder te effectueren. De rechtbank verwijst in dit kader naar eerdergenoemd Informatiebericht en stelt vast dat de beoordeling niet in lijn is met dit informatiebericht en in ieder geval niet volledig is.

17. Verweerder heeft ter zitting, desgevraagd, aangegeven dat eiseres niet had moeten berusten en de verwijzing van de autoriteiten naar de kerk niet had moeten aanvaarden.

De rechtbank overweegt dat verweerder kennelijk van eiseres verwacht dat zij zich ten volle bewust was van de omstandigheid dat zij en haar kind dezelfde rechten als Italiaanse onderdanen hebben en ten volle bewust is van haar rechten als statushouder en van de verplichtingen van de Italiaanse autoriteiten jegens haar. Verweerder heeft desgevraagd ook aangegeven dat ieder Italiaans kind naar school kan gaan en het kind van eiseres, die als statushouder dezelfde rechten als Italiaanse kinderen heeft, dus ook naar school kan gaan zodat de omstandigheid dat eiseres de volledige zorg draagt voor haar kind geen belemmering is om werk te vinden. De rechtbank overweegt dat deze redenering simplistisch aandoet en geen blijk geeft van de door eiseres geschetste feiten en omstandigheden. Eiseres niet alleen verklaard dat ze ongeletterd is, maar heeft ook aangegeven dat zij de Italiaanse taal niet spreekt en enkel de kerk taallessen aanbiedt. De rechtbank overweegt dat Italië op grond van artikel 34 Kwalificatierichtlijn verplicht is om toegang te bieden tot integratievoorzieningen. Verweerder heeft niet kenbaar betrokken of Italië aan deze verplichting voldoet. Dat had wel gemoeten omdat eiseres heeft verklaard dat het niet spreken van de Italiaanse taal het vinden van een baan bemoeilijkt en uit haar verklaringen blijkt dat de autoriteiten haar ook geen andere integratievoorzieningen hebben geboden. Het is evident dat het kunnen deelnemen aan integratieprogramma’s ondersteunend zal zijn bij het zelfstandig kunnen effectueren van de overige rechten als statushouder. De motivering dat statushouders dezelfde rechten hebben als de onderdanen van de statusverlenende lidstaat is weliswaar juridisch juist, maar volstaat in dit geval niet omdat het niet spreken van de Italiaanse taal en het niet op andere wijze kunnen participeren in integratieprogramma’s betekent dat eiseres een wezenlijk andere uitgangspositie dan Italiaanse onderdanen heeft bij het daadwerkelijk vinden van een baan en woonruimte. Door enkel te wijzen op de gelijkwaardige juridische rechten, geeft verweerder onvoldoende blijk van de belemmeringen die eiseres als statushouder heeft ondervonden om die rechten ook te effectueren en die Italiaanse onderdanen doorgaans niet zullen ondervinden.

19. De rechtbank overweegt dat verweerder niet genoegzaam heeft gemotiveerd waarom eiseres niet voldoende inspanningen heeft geleverd om haar rechten zelfstandig te effectueren en ten onrechte niet heeft gemotiveerd of eiseres in dit kader als bijzonder kwetsbaar dient te worden aangemerkt. Bovendien had verweerder, gelet op de verklaringen van eisers, nader moeten motiveren dat indien eiseres zich nogmaals tot de autoriteiten zou wenden om ondersteuning te vragen bij het verkrijgen van haar basale levensbehoeften, zij deze ondersteuning dan ook deze keer daadwerkelijk zou verkrijgen.

20. Gelet op de verklaringen van eiseres en de algemeen bekende landeninformatie over Italië had verweerder moeten motiveren waarom het hebben van formele rechten op en toegang tot de arbeidsmarkt, de woningmarkt en gezondheidszorg voldoende garantie is dat deze rechten ook door eiseres geëffectueerd kunnen worden indien zij zou terugkeren naar Italië.

(…)
8. Zoals hiervoor overwogen heeft verweerder geen hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. In het besluit dat in de onderhavige procedure ter toetsing voorligt en dat verweerder ter zitting heeft gehandhaafd is -kort gezegd- overwogen dat ten aanzien van Italië in het algemeen van het interstatelijk vertrouwens beginsel kan worden uitgegaan als het gaat om statushouders, dat eiseres niet als ‘bijzonder kwetsbaar’ door verweerder wordt aangemerkt en dat de omstandigheid dat eiseres analfabeet is niet betekent dat zij haar rechten als statushouder niet zal kunnen effectueren als zij nu naar Italië zou (moeten) terugkeren. Verweerder vindt nog steeds dat uit de brief van de Italiaanse autoriteiten blijkt dat zij welwillend zijn om eiseres en haar kind opvang te bieden en dat dit alleen nu niet mogelijk is omdat ‘de opvang vol is’.
9. De rechtbank stelt vast dat eiseres genoegzaam aannemelijk heeft gemaakt dat zij alle inspanningen die zij moet leveren om haar rechten als statushouder te effectueren heeft verricht. De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld om zijn motiveringsgebrek in het eerste besluit te herstellen in zijn nieuw te nemen besluit, maar dat heeft verweerder niet gedaan. De rechtbank stelt ook vast dat de Italiaanse autoriteiten eiseres en haar kind voorafgaand aan hun komst naar Nederland niet hebben ondersteund bij het realiseren van basale levensomstandigheden. Eiseres heeft hier gedetailleerde verklaringen over afgelegd die zien op het niet hebben kunnen verkrijgen van huisvesting, voedsel en medische voorzieningen terwijl zij en haar kind medische zorg behoeven. De rechtbank constateert -wederom- dat verweerder de strekking van de brief van de Italiaanse autoriteiten miskent. De Italiaanse autoriteiten verbieden immers de overdracht van eiseres en haar kind omdat zij niet kunnen voldoen aan hun verplichtingen om eiseres en haar kind opvang te bieden. Dit betekent simpelweg dat eiseres en haar zoon verstoken zullen zijn van basale voorzieningen indien zij uit eigen beweging zouden terugkeren naar Italië. Eiseres hoeft dit niet aannemelijk te maken. Dit blijkt namelijk al uit de brief van de Italiaanse autoriteiten. De rechtbank merkt hierbij op dat verweerder geen algemene informatie heeft overgelegd waaruit blijkt dat de positie van statushouders in Italië en met name de mogelijkheden om hun rechten zelfstandig te effectueren, recent aanzienlijk is verbeterd. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat eiseres, indien zij nu zou terugkeren, er wederom niet in zou slagen om haar rechten te effectueren. Zij zal zich dan tot de autoriteiten moeten wenden om te kunnen voorzien in basale levensbehoeften. Diezelfde autoriteiten hebben dus reeds op 2 maart 2023 aan verweerder laten weten dat zij geen opvang kunnen bieden. Dit betekent dus dat reeds nu vaststaat dat het zinloos is voor eiseres en haar kind om zich tot de autoriteiten te wenden en dit daarom ook niet van eiseres en haar kind kan worden gevergd.
10. Omdat de situatie dat de Italiaanse autoriteiten geen opvang kunnen bieden reeds vanaf 2 maart 2023 bestaat, verweerder niets meer heeft vernomen van deze autoriteiten en gelet op de algemene informatie over de positie van statushouders in Italië en gelet op de houding van de Italiaanse autoriteiten ten aanzien van asielzoekers en ten aanzien van de autoriteiten van de andere lidstaten, valt de opmerking van verweerder dat de Italiaanse autoriteiten ‘welwillend zijn’ niet goed te begrijpen en komt hieraan dan ook geen gewicht toe. De verplichtingen van de Italiaanse autoriteiten jegens eiseres en haar kind zijn bovendien geen inspanningsverplichtingen, maar een resultaatverbintenis, waaraan de Italiaanse autoriteiten naar eigen zeggen niet kunnen voldoen.
11. De Italiaanse autoriteiten geven aan dat zij niet aan hun verplichting om eiseres en haar kind op te vangen kunnen voldoen. Dat betekent simpelweg dat eiseres en haar kind, die reeds hebben aangetoond niet in staat te zijn om hun rechten zelfstandig te effectueren, een (méér) dan reëel en voorzienbaar risico lopen om na de terugkeer naar Italië in een met artikel 4 Handvest-strijdige situatie terecht te zullen komen. Verweerder kan dan ook in de onderhavige procedure niet uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel omdat al vaststaat dat de Italiaanse autoriteiten niet voldoen aan hun Unierechtelijke verplichtingen jegens eiseres en haar zoon. Het is dan ook evident dat verweerder eiseres en haar kind niet kan opdragen om zich onmiddellijk naar het grondgebied van Italië te begeven. De discussie tussen partijen over de vraag of eiseres als ‘bijzonder kwetsbaar’ moet worden aangemerkt behoeft gelet hierop geen nadere beoordeling meer.
12. De rechtbank overweegt voorts dat de grondslag om eiseres vanwege haar subsidiaire beschermingsstatus op de te dragen om zich onmiddellijk naar de statusverlenende lidstaat te begeven is te vinden in artikel 6, tweede lid, van richtlijn 2008/115. Artikel 6 van richtlijn 2008/115 bepaalt dat de lidstaten verplicht zijn een terugkeerbesluit uit te vaardigen tegen de onderdaan van een derde land die illegaal op hun grondgebied verblijft, behoudens de uitzonderingen die in de leden 2 tot en met 5 van deze bepalingen zijn vermeld. In het tweede lid van deze bepaling, die een uitzondering bevat op de verplichting om een terugkeerbesluit vast te stellen, is het navolgende bepaald:
(…)

2. De onderdaan van een derde land die illegaal op het grondgebied van een lidstaat verblijft en in het bezit is van een door een andere lidstaat afgegeven geldige verblijfsvergunning of andere toestemming tot verblijf, wordt opgedragen zich onmiddellijk naar het grondgebied van die andere lidstaat te begeven. Indien dit bevel niet wordt nageleefd, of indien om redenen van openbare orde of nationale veiligheid het onmiddellijke vertrek van de betrokkene vereist is, is lid 1 van toepassing.

(…)
13. De rechtbank overweegt dat indien verweerder eiseres opdraagt om zich gelet op deze bepaling te begeven naar het grondgebied van Italië, verweerder daarmee richtlijn 2008/115 ten uitvoer legt. De autoriteiten zijn gehouden om gedurende de gehele terugkeerprocedure, die begint met het opleggen van een terugkeerbesluit of met het opleggen van de verplichting aan de illegaal verblijvende derdelander om zich naar een andere lidstaat te begeven, te voldoen aan de verplichtingen die in artikel 5 van richtlijn 2008/115 zijn vermeld. In artikel 5 van deze richtlijn is het navolgende bepaald:
(…)
Bij de tenuitvoerlegging van deze richtlijn houden de lidstaten rekening met:
het belang van het kind;
het familie- en gezinsleven;
de gezondheidstoestand van de betrokken onderdaan van een derde land,
en eerbiedigen zij het beginsel van non-refoulement.
(…)
14. Verweerder heeft in het bestreden besluit eiseres en haar kind opgedragen om zich naar Italië te begeven omdat Italië aan hen een subsidiaire beschermingsstatus heeft verleend. De rechtbank overweegt dat het beginsel van non-refoulement zich verzet tegen het opleggen van de verplichting aan eiseres en haar kind om zich onmiddellijk naar Italië te begeven.
15. In dit besluit heeft verweerder het navolgende overwogen:
(…)
Het terugkeren naar een andere lidstaat is een eigen verantwoordelijkheid van de vreemdeling. Echter, hebben de Italiaanse autoriteiten in uw geval een brief verstuurd dat u nog niet terug kunt keren zolang er geen opvang voor u en uw kind is. Omdat gezinnen met minderjarige kinderen niet op staat mogen verblijven zullen u en uw kind in een gezinslocatie geplaats worden in afwachting op bericht van Italië dat er opvang voor u beschikbaar is.
(…)
Dit besluit betekent dat u niet langer rechtmatig in Nederland verblijft.
U moet onmiddellijk naar Italië gaan
Bovenstaande gaat in nadat de Italiaanse autoriteiten bekend hebben gemaakt dat u terug kunt keren en er opvang voor u en uw kind is.
(…)
16. De rechtbank heeft in de eerdergenoemde uitspraak van 26 april 2023 het navolgende overwogen:
(…)

30. Verweerder heeft desgevraagd geen termijn willen verbinden aan het kunnen voortduren van deze situatie waarin, als het besluit niet zou worden vernietigd, eiseres enerzijds de plicht heeft om zich met haar kind onmiddellijk naar Italië te begeven, maar anderzijds verweerder mag verzoeken deze reis te faciliteren en te worden overgedragen maar omdat Italië dit nu niet toestaat “gedoogd” wordt en kan verblijven in een gezinslocatie. De rechtbank acht deze handelwijze niet zorgvuldig. Het verblijf van eiseres en haar kind wordt in die situatie aangemerkt als niet rechtmatig, terwijl zij niet kan worden overgedragen en haar rechten als statushouder niet kan effectueren in Italië en niet kan effectueren in Nederland. De rechtbank acht het handhaven van de rechtsgevolgen onder deze omstandigheden een zelfstandige reden voor vernietiging van het besluit.

(…)
17. De rechtbank stelt vast dat de handelwijze die de rechtbank reeds heeft gekwalificeerd als onzorgvuldig ‘gewoon’ heeft voortgezet en acht dit laakbaar. Verweerder is voornemens om eiseres en haar zoon ‘in de wacht te houden’ totdat de Italiaanse autoriteiten uit eigen beweging verweerder berichten dat zij adequate opvangfaciliteiten beschikbaar hebben en verweerder eiseres en haar kind kan overdragen.
18. Verweerder heeft in zijn besluit onderkend dat gezinnen met kinderen niet op straat mogen verblijven. Dat geldt niet alleen voor Nederland, maar ook voor Italië. Eiseres en haar kind zullen na terugkeer verstoken zijn van opvang. Het besluit om eiseres en haar kind op te dragen om naar Italië te gaan is, zoals hiervoor overwogen, in strijd met het beginsel van non-refoulement en dus met artikel 4 van het Handvest. De situatie dat de asielaanvraag niet-inhoudelijk wordt behandeld en eiseres en haar kind moeten afwachten totdat de Italiaanse autoriteiten genegen en in staat zijn om te voldoen aan de verplichtingen jegens eiseres en haar kind als statushouders, welke situatie verweerder niet begrenst in tijd, is, zoals eiseres ter zitting terecht heeft opgemerkt, niet verenigbaar met de menselijke waardigheid en dus in strijd met artikel 1 van het Handvest. De rechtbank overweegt hierbij dat richtlijn 2008/115 bovendien niet voorziet in de mogelijkheid om de aanzegging zoals bedoeld in artikel 6, tweede lid, van richtlijn 2008/115 uit te stellen of te schorsen. Deze aanzegging is immers geen terugkeerbesluit, maar is een rechtsgevolg van de bevoegdheid om de asielaanvraag niet-ontvankelijk te verklaren. Indien deze aanzegging niet kan worden gedaan omdat de in artikel 5 van richtlijn 2008/115 genoemde belangen en/of het beginsel van non-refoulement zich verzetten tegen het doen van een dergelijke aanzegging en tegen de uitvoering ervan, ligt het dan ook voor de hand om de asielaanvraag inhoudelijk te behandelen. Verweerder is thans dus niet bevoegd om de asielaanvraag van eiseres niet-ontvankelijk te verklaren omdat artikelen 1 en 4 van het Handvest, gelezen in samenhang met artikel 5 van richtlijn 2008/115, zich hiertegen verzetten.
19. Indien de Italiaanse autoriteiten op korte termijn -spontaan of alsnog door verweerder desgevraagd- zouden berichten wel opvangfaciliteiten aan eiseres en haar kind ter beschikking te zullen stellen, heeft te gelden dat het alsnog aan eiseres en haar kind opdragen om naar Italië te gaan onverenigbaar is met het belang van het kind van eiseres en een van de in artikel 5 van richtlijn 2008/115 genoemde belangen dus aan de uitvoering van die aanzegging in de weg staat. Het kind van eiseres is op dit moment 10 jaar oud. De asielaanvraag is ingediend op 29 april 2022 en dit kind verblijf dus op dit moment nagenoeg 3,5 jaar in Nederland in een opvanglocatie. Dit tijdsverloop is niet veroorzaakt door eiseres en haar kind. De rechtbank heeft op 3 oktober 2025 ter zitting in de Nederlandse taal met dit kind gesproken over onder meer school en zijn welbevinden. Verweerder is gelet op het tijdsverloop sinds de asielaanvraag en gelet op zijn passieve houding ten aanzien van de Italiaanse autoriteiten niet langer bevoegd om de asielaanvraag niet-ontvankelijk te verklaren. Het is niet aanvaardbaar dat verweerder dit kind nu langer laat afwachten of en wanneer hij wordt teruggestuurd naar Italië en zijn nu vertrouwde omgeving moet verlaten en het is niet aanvaardbaar om dit kind alsnog op te dragen naar Italië te vertrekken.
20. De rechtbank herhaalt dat verweerder geen hoger beroep heeft ingesteld tegen de eerdere uitspraak van de rechtbank en acht het in die zin het opmerkelijk dat deze situatie van het gedogen van eiseres en haar kind zonder te trachten om deze situatie te beëindigen door ofwel contact op te nemen met de Italiaanse autoriteiten ofwel door de asielaanvraag inhoudelijk te behandelen, na de 2,5 jaar geleden gedane uitspraak van de rechtbank nog steeds voortduurt. De rechtbank zal deze situatie dan ook beëindigen en bepalen dat verweerder de asielaanvraag van eiseres en haar kind in de nationale procedure en dus inhoudelijk behandelt omdat verweerder niet langer bevoegd is om de asielaanvraag niet-ontvankelijk te verklaren. Eiseres heeft de rechtbank ook met klem verzocht ‘zelf te voorzien in de zaak’ door verweerder op te dragen de asielaanvraag inhoudelijk te behandelen.
21. De rechtbank heeft voorts met partijen besproken dat de rechtbank ook regie zal voeren over de verdere procedure waarin verweerder de asielaanvraag van eiseres inhoudelijk moet behandelen. Eiseres heeft namelijk 3,5 jaar geleden een asielaanvraag ingediend en met name vanwege haar tienjarige zoon moet worden voorkomen dat er nog meer tijd nodeloos verstrijkt en dat eiseres en haar zoon in onzekerheid verblijven over de verblijfsaanvaarding.
22. De rechtbank heeft met partijen besproken dat het Hof in haar arrest van 18 juni 2024 in de zaak QY (arrest van het Hof van 18 juni 2024, QY tegen Bundesrepublik Deutschland, C-753/22, ECLI:EU:C:2024:524) het Unierecht aldus heeft uitgelegd dat “een bevoegde autoriteit van een lidstaat, wanneer zij geen gebruik kan maken van de door laatstgenoemde bepaling geboden mogelijkheid om een verzoek om internationale bescherming van een verzoeker aan wie een andere lidstaat reeds een dergelijke bescherming heeft verleend, niet-ontvankelijk te verklaren omdat die verzoeker in die andere lidstaat een ernstig risico loopt dat hij wordt onderworpen aan een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest, dat verzoek in het kader van een nieuwe procedure voor internationale bescherming overeenkomstig de richtlijnen 2011/95 en 2013/32 opnieuw individueel, volledig en naar de actuele stand van zaken moet onderzoeken. In het kader van dat onderzoek moet deze autoriteit echter ten volle rekening houden met de beslissing van de andere lidstaat om de aanvrager internationale bescherming te verlenen en met de elementen die deze beslissing ondersteunen.”
23. Het Hof heeft het Unierecht dus aldus uitgelegd dat indien een statusverlenende lidstaat niet aan haar verplichtingen jegens de statushouder kan (of wil) voldoen, de lidstaat waar de statushouder een nieuwe asielaanvraag indient niet verplicht is om deze status over te nemen, maar wel ten volle rekening moet houden met de door de andere lidstaat verleende status en de redenen van verlening.
24. De Afdeling heeft in haar drie uitspraken van 2 juli 2025 (ECLI:NL:RVS:2025:2865, ECLI:NL:RVS:2025:2866, ECLI:NL:RVS:2025:2867) en van 3 juli 2025 (ECLI:NL:RVS:2025:2936) aangegeven hoe dit arrest moet worden begrepen en hoe de uitlegging van het Unierecht door het Hof moet worden toegepast.
25. In de uitspraak van 2 juli 2025 die is geregistreerd onder ECLI:NL:RVS:2025:2865, heeft de Afdeling onder meer het navolgende overwogen:
(…)
Het arrest QY van het Hof

3. Het Hof heeft op 18 juni 2024 arrest gewezen in de Duitse zaak C-753/22. De Afdeling leidt uit de punten 56-80 van het arrest van het Hof het volgende af. Als de minister geen gebruik maakt van de in artikel 33, eerste lid en tweede lid, aanhef en onder a, van de Procedurerichtlijn geboden mogelijkheid om een verzoek om internationale bescherming niet-ontvankelijk te verklaren, moet zij het verzoek inhoudelijk beoordelen. Het Unierecht bevat geen verplichting voor de minister om bij de beoordeling van dat verzoek de door Griekenland toegekende vluchtelingenstatus automatisch te erkennen en over te nemen. De minister mag het onderzoek of internationale bescherming moet worden verleend dus opnieuw verrichten. Daarbij moet zij rekening houden met de in artikel 10 van de Procedurerichtlijn neergelegde vereisten. Ook moet de minister, mede gelet op het beginsel van loyale samenwerking, bedoeld in artikel 4, derde lid, eerste volzin, van het VEU, bij haar beoordeling ten volle rekening houden met de beslissing van Griekse autoriteiten om de vluchtelingenstatus toe te kennen en met de elementen waarop die beslissing is gebaseerd. Dat betekent dat de minister bij een nieuw verzoek om internationale bescherming van een persoon die eerder door Griekenland is erkend als vluchteling, zo spoedig mogelijk begint met het uitwisselen van informatie met Griekenland. De minister moet de Griekse autoriteiten dus in kennis stellen van het bij haar ingediende nieuwe verzoek. Ook moet zij haar standpunt over het nieuwe verzoek aan die autoriteiten meedelen en Griekenland verzoeken om haar binnen een redelijke termijn de informatie te geven waarover de Griekse autoriteiten beschikken en die voor hen aanleiding was aan verzoeker de vluchtelingenstatus toe te kennen.

(…)

7. Uit de onder 3 gegeven samenvatting van de punten 56-80 van het arrest QY volgt dat de minister in haar hogerberoepschrift terecht klaagt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zij gebonden is aan de door Griekenland verleende vluchtelingenstatus. De Afdeling zal daarom het door de minister ingestelde hoger beroep gegrond verklaren en de uitspraak van de rechtbank vernietigen.

Dit neemt evenwel niet weg dat de besluiten van 30 juni 2021, aangevuld bij besluiten van 28 en 29 maart 2022, en de besluiten van 19 april 2023 voor vernietiging in aanmerking komen. De minister heeft namelijk - zoals zij terecht erkent - voorafgaand aan deze besluiten geen contact opgenomen met de Griekse autoriteiten om informatie uit te wisselen over de nieuwe verzoeken van betrokkenen om internationale bescherming, haar standpunt daarover en de door Griekenland toegekende vluchtelingenstatus. Nadat zij contact heeft gehad met de Griekse autoriteiten zal de minister dus alsnog nieuwe besluiten op de asielaanvragen van betrokkenen moeten nemen.
7.1.
In deze nieuwe besluiten zal de minister de asielaanvragen van betrokkenen opnieuw individueel, volledig en naar de actuele stand van zaken moeten onderzoeken aan de hand van de in de Procedurerichtlijn en Kwalificatierichtlijn neergelegde criteria. Bij deze beoordeling moet de minister, gelet op punt 76 van het arrest QY, ten volle rekening houden met de door de Griekse autoriteiten verstrekte informatie over de door hen aan betrokkenen verleende vluchtelingenstatus. Die informatie moet de minister kenbaar in haar beoordeling betrekken.
(…)
26. De rechtbank overweegt dat de uitspraken van de Afdeling zien op zogenoemde ‘statushouders Griekenland’. In het arrest QY van het Hof van 18 juni 2024 en de uitspraken van de Afdeling wordt echter in het algemeen het Unierechtelijke toetsingskader verduidelijkt voor het behandelen van asielverzoeken die zijn ingediend door statushouders die hun status hebben verkregen in een lidstaat die niet aan zijn verplichtingen kan of wil voldoen en daardoor een ernstig risico loopt dat hij wordt onderworpen aan een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest. De rechtbank heeft reeds vastgesteld dat verweerder eiseres en haar kind niet kan opdragen om naar Italië te gaan, onder meer omdat dit in strijd is met het beginsel van non-refoulement. De nadere verduidelijking van het Hof in het arrest QY en de uiteenzetting van de toepassing hiervan in de nationale procedure door de Afdeling is daarom ook van toepassing in de onderhavige procedure. Dat in het algemeen voor het beoordelen van asielaanvragen van Italiaanse statushouders van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, laat immers onverlet dat de Italiaanse autoriteiten niet voldoen aan hun verplichtingen jegens eiseres en haar kind. De rechtbank wijst er op dat de Afdeling in het bovengenoemde arrest niet voor alle ‘statushouders Griekenland’ heeft bepaald dat niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, maar dit uitsluitend heeft aangenomen voor ‘bijzonder kwetsbare houders van de vluchtelingenstatus’. Het arrest en de uitspraken van de Afdeling zien op derdelanders met een vluchtelingenstatus. De rechtbank overweegt dat dit toetsingskader ook van toepassing is op derdelanders met een subsidiaire beschermingsstatus die in de statusverlenende lidstaat in een met artikel 4 Handvest-strijdige situatie verkeren en daarom niet naar die lidstaat hoeven terug te keren. De bevoegdheid om een asiel aanvraag niet-ontvankelijk te verklaren vanwege een reeds verleende status ziet ook op elke verleende internationale beschermingsstatus en heeft niet alleen betrekking op de vluchtelingenstatus.
27. Gelet op het arrest QY van 18 juni 2024 is verweerder niet verplicht om de subsidiairebeschermingsstatus die Italië aan eiseres en haar kind heeft verleend over te nemen. Verweerder dient evenwel contact op te nemen met de Italiaanse autoriteiten voordat verweerder beslist op de asielaanvraag van eiseres. Bij dit contact moet verweerder bij de Italiaanse autoriteiten navragen op basis waarvan zij aan eiseres de subsidiaire beschermingsstatus hebben toegekend. Met deze informatie moet verweerder ten volle rekening houden bij het beoordelen van de asielaanvraag van eiseres en bij zijn beslissing om die aanvraag al dan niet in te willigen. Ook moet de verweerder de Italiaanse autoriteiten meedelen wat de uitkomst is van haar beoordeling of aan eiseres internationale bescherming moet worden geboden.
28. De rechtbank heeft ter zitting besproken dat in eerdere Dublinprocedures verweerder incidenteel terughoudend was met het contact opnemen met de Italiaanse autoriteiten om zo de diplomatieke verhoudingen niet te verstoren. De rechtbank heeft verweerder aangegeven dat indien verweerder daarom in de onderhavige procedure niet zou willen voldoen aan de opdracht van de rechtbank, de rechtbank zich zal wenden tot de Italiaanse autoriteiten om de vereiste informatie te verkrijgen. De rechtbank begrijpt verweerders belang, maar overweegt dat er in de onderhavige procedure reeds sprake is van een aanzienlijk tijdsverloop en nu dus voortvarend de inhoudelijke asielprocedure moet worden doorlopen.
29. Verweerder dient zich dus tot de Italiaanse autoriteiten te wenden en mee te delen dat eiseres op 29 april 2022, mede namens haar minderjarige zoon, een asielaanvraag in Nederland heeft ingediend. Verweerder dient tevens mede te delen dat de rechtbank verweerder verbiedt om eiseres en haar kind op te dragen om zich naar Italië te begeven en dat de rechtbank aan verweerder de opdracht heeft gegeven om navraag te doen naar de redenen van de verlening van de subsidiaire beschermingsstatus omdat verweerder verplicht is om hiermee rekening te houden bij de inhoudelijke beoordeling van de asielaanvraag die verweerder van de rechtbank thans moet verrichten.
30. De rechtbank draagt verweerder tevens op om eiseres op korte termijn te horen over haar asielmotieven. De rechtbank heeft ter zitting het landgebonden beleid dat verweerder ten aanzien van alleenstaande vrouwen uit Somalië voert benoemd en zoals dit is neergelegd in paragraaf C7/30.3.2. Vc en de nadere toelichting hierop in paragraaf C7/30.3.2.2. Vc.
De rechtbank zal verweerder een termijn van zes weken geven om zowel de vereiste informatie van de Italiaanse autoriteiten te verkrijgen en om eiseres te horen. De rechtbank gaat er hierbij vanuit dat verweerder zich per ommegaande zal wenden tot de Italiaanse autoriteiten en eiseres met voorrang zal horen en gaat er ook vanuit, zoals besproken ter zitting, dat verweerder de rechtbank op de hoogte houdt van zijn verrichtingen. De rechtbank gaat er dus vanuit dat verweerder een afschrift van de brief aan de Italiaanse autoriteiten in het dossier plaatst en dat verweerder de rechtbank tevens bericht wanneer eiseres wordt gehoord. Indien verweerder niet bereid is om zich tot de Italiaanse autoriteiten te wenden, dient verweerder dit zo spoedig mogelijk kenbaar te maken. Indien verweerder op grond van het gehoor besluit eiseres en haar kind een verblijfsvergunning te verlenen, waartoe verweerder vanzelfsprekend in elke fase van de procedure bevoegd is, is de informatie van de Italiaanse autoriteiten niet langer relevant. Indien verweerder dit niet doet, zal verweerder een voornemen tot afwijzing uitbrengen en wordt de procedure voortgezet. De rechtbank houdt deze procedure aan zich, zoals ook besproken ter zitting, en zal het beroep tegen een afwijzend besluit behandelen indien dat aan de orde komt. De rechtbank benadrukt dat indien verweerder de asielaanvraag van eiseres afwijst, hij in dit besluit de redenen van statusverlening door de Italiaanse autoriteiten kenbaar dient te betrekken. Indien de Italiaanse autoriteiten aangeven dat de subsidiaire beschermingsstatus inmiddels is ingetrokken, beëindigd of niet verlengd, vervalt deze verplichting niet.
31. De rechtbank zal iedere verdere beslissing aanhouden.

Beslissing

De rechtbank:
-draagt verweerder op om zich binnen zes weken na deze uitspraak tot de Italiaanse autoriteiten te wenden om informatie te verkrijgen over de redenen van het verlenen van de subsidiaire beschermingsstatus;
-draagt verweerder op om binnen zes weken na deze uitspraak eiseres te horen over haar asielmotieven;
-draagt verweerder op om de rechtbank op de hoogte houden van de verrichtingen;
-houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. van Lokven, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.J. Beckers, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 06 oktober 2025.
Rechtsmiddel
Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Hoger beroep kan worden ingesteld gelijktijdig met het hoger beroep tegen de einduitspraak.