ECLI:NL:RBDHA:2025:18434

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 oktober 2025
Publicatiedatum
7 oktober 2025
Zaaknummer
NL25.44585
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 oktober 2025 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Russische nationaliteit, heeft op 8 juli 2025 asiel aangevraagd in Nederland. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. De rechtbank heeft de zaak zonder zitting behandeld. Eiser betoogde dat Frankrijk niet aan zijn verdragsverplichtingen voldoet, verwijzend naar een rapport dat een tekort aan opvangplekken in Frankrijk beschrijft. De rechtbank oordeelde echter dat verweerder op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mocht aannemen dat Frankrijk zijn verplichtingen nakomt. Eiser heeft niet voldoende bewijs geleverd om aan te tonen dat de situatie in Frankrijk zo ernstig is dat overdracht aan Frankrijk in strijd zou zijn met artikel 3 van het EVRM. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat eiser geen recht heeft op proceskostenvergoeding. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.44585

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. S.A.M. Fikken),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

Procesverloop

Bij besluit van 12 september 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank doet uitspraak zonder zitting. [1]

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [datum] 1998 en heeft de Russische nationaliteit. Hij heeft op 8 juli 2025 asiel aangevraagd in Nederland.
2. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw. [2] In dit artikel is bepaald dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Dublinverordening [3] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Uit Eurodac is gebleken dat eiser op 29 september 2023 in Frankrijk een verzoek tot internationale bescherming heeft ingediend. Verweerder heeft op 14 augustus 2025 een terugnameverzoek gestuurd naar de Franse autoriteiten. Deze hebben op 29 augustus 2025 bericht dat zij akkoord zijn met terugname van eiser.
3. Eiser voert daartegen aan dat ten aanzien van Frankrijk niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eiser verwijst naar het AIDA-rapport “Country Report: France 2024 Update” van juni 2025. Hieruit volgt dat in Frankrijk al jaren een schrijnend tekort is aan opvangplekken. Uit het rapport blijkt dat ook vele Dublinterugkeerders op straat of in kraakpanden moeten leven als gevolg van dit algehele en structurele tekort. Eiser heeft zelf tijdens zijn verblijf in Frankrijk ook geen opvang gehad. Eiser stelt dat deze situatie in strijd is met artikel 3 van het EVRM [4] en artikel 4 van het Handvest. [5] Eiser beroept zich daarom ook op artikel 17 van de Dublinverordening. Daarnaast wijst eiser erop dat zijn ouders in Nederland verblijven.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Verweerder mag er, gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, in beginsel vanuit gaan dat Frankrijk zijn verdragsverplichtingen nakomt. Het is aan eiser om te onderbouwen dat dit anders is en hij moet dit met concrete aanwijzingen aannemelijk maken. Eiser is daarin niet geslaagd.
5. Uit verschillende de uitspraken [6] van de Afdeling [7] volgt dat ten aanzien van Frankrijk nog altijd van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Uit deze uitspraken volgt dat er problemen zijn (geweest) in de Franse asielopvang, maar dat niet is gebleken dat deze problemen dermate structureel en ernstig van aard zijn dat er bij een overdracht aan Frankrijk sprake is van schending van artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest. In de uitspraak van 25 juli 2025 heeft de Afdeling geoordeeld dat het AIDA-rapport van juni 2025 geen wezenlijk ander beeld oplevert dan volgt uit de landeninformatie die al bij de uitspraak van 30 augustus 2024 door de Afdeling is betrokken. De autoriteiten in Frankrijk hebben daarnaast met het claimakkoord gegarandeerd het verzoek van eiser om internationale bescherming in behandeling te nemen met inachtneming van de Europese asielrichtlijnen. In geval van voorkomende problemen in Frankrijk kan hij zich wenden tot de Franse autoriteiten. Niet gebleken is dat dit voor hem niet mogelijk is of bij voorbaat zinloos is.
6. Zoals volgt vaste rechtspraak van de Afdeling [8] zijn de door eiser hiervoor gestelde omstandigheden in Frankrijk niet van betekenis voor de beoordeling of er bijzondere, individuele omstandigheden zijn die maken dat overdracht van eisers van een onevenredige hardheid getuigt. Voor zover eiser wil betogen dat verweerder zijn asielaanvraag aan zich moet trekken omdat de asielaanvragen van eisers ouders in de Dublinprocedure worden behandeld slaagt het beroep niet. Verweerder overweegt in dat verband terecht dat eisers de familieband met zijn gestelde ouders niet heeft onderbouwd. Verweerder heeft gelet daarop voldoende gemotiveerd waarom hij geen toepassing heeft gegeven aan artikel 17 van de Dublinverordening.
7. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan op 6 oktober 2025 door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Vreemdelingenwet 2000.
3.Verordening (EU) nr. 604/2013.
4.Verdrag tot bescherming van de mens en fundamentele vrijheden.
5.Handvest van de grondenrechten van de Europese Unie.
6.Van 2 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1863, 30 augustus 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3552, en 31 juli 2025, ECLI:NL:RVS:2025:3623.
7.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
8.Zie de uitspraken van 14 augustus 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3164, 2 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1860 en 25 februari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:717.