ECLI:NL:RBDHA:2025:19181
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Bewaring van een vreemdeling en de rechtmatigheid van de maatregel in het licht van zicht op uitzetting en voortvarendheid
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 oktober 2025 uitspraak gedaan in een vervolgberoep van eiser tegen de maatregel van bewaring die door de minister van Asiel en Migratie was opgelegd. De maatregel van bewaring was eerder op 22 april 2025 opgelegd op grond van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft tegen het voortduren van deze maatregel beroep ingesteld en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft eerder al meerdere vervolgberoepen in deze zaak behandeld, waarbij de rechtmatigheid van de bewaring steeds is getoetst. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring rechtmatig was tot het sluiten van het onderzoek op 22 september 2025. Eiser voerde aan dat er geen zicht op uitzetting naar Ghana bestond, maar de rechtbank oordeelde dat er wel degelijk zicht op uitzetting was, mede omdat de Ghanese autoriteiten de nationaliteit van eiser hadden bevestigd. Eiser had bovendien zijn medewerking aan het onderzoek naar zijn identiteit gefrustreerd, wat zijn situatie niet ten goede kwam. De rechtbank oordeelde ook dat de minister voldoende voortvarend had gehandeld in de procedures rondom de uitzetting. Eiser betoogde dat de lange duur van de maatregel in zijn voordeel moest worden gewogen, maar de rechtbank concludeerde dat de belangen van de minister bij voortduring van de maatregel zwaarder wogen dan die van eiser. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af.