ECLI:NL:RBDHA:2025:19294

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 oktober 2025
Publicatiedatum
22 oktober 2025
Zaaknummer
NL25.44374
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening in het kader van beëindiging tijdelijke bescherming en terugkeer naar Nigeria

Op 26 augustus 2025 heeft de minister van Asiel en Migratie aan verzoeker een terugkeerbesluit opgelegd, waarin is medegedeeld dat zijn tijdelijke bescherming per 4 maart 2024 is beëindigd en dat hij terug moet keren naar Nigeria. Verzoeker heeft hiertegen op 13 september 2025 beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. Op 20 oktober 2025 heeft verzoeker de voorzieningenrechter geïnformeerd dat hij de gemeentelijke opvang per 21 oktober 2025 moet verlaten en verzocht om een ordemaatregel. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een ordemaatregel afgewezen, omdat het terugkeerbesluit verschillende aspecten kent. Het rechtmatig verblijf van verzoeker is op grond van de Richtlijn tijdelijke bescherming per 4 maart 2024 geëindigd. De voorzieningenrechter oordeelt dat de gronden van verzoeker tegen de beëindiging van de tijdelijke bescherming geen redelijke kans van slagen hebben. Daarnaast heeft verzoeker verzocht om een ordemaatregel in het kader van de verplichting om naar Nigeria terug te keren, maar de voorzieningenrechter stelt vast dat er geen sprake is van 'bloedspoed'. Het verzoek om een ordemaatregel wordt afgewezen, en de voorzieningenrechter zal bij de beslissing op het verzoek en het beroep beslissen over de vergoeding van proceskosten. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.44374

uitspraak van de voorzieningenrechter van 21 oktober 2025 in de zaak tussen

[verzoeker], v-nummer: [nummer], verzoeker

(gemachtigde: mr. R.W.J.L. Loonen),
en

de minister van Asiel en Migratie.

Procesverloop

1. De minister heeft op 26 augustus 2025 aan verzoeker een terugkeerbesluit opgelegd. Daarin heeft de minister medegedeeld dat verzoekers tijdelijke bescherming per 4 maart 2024 is beëindigd en dat van hem wordt verlangd dat hij terugkeert naar Nigeria. Verzoeker heeft hiertegen op 13 september 2025 beroep ingesteld en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
1.1.
Op 20 oktober 2025 heeft verzoeker de voorzieningenrechter geïnformeerd dat hij de gemeentelijke opvang per 21 oktober 2025 dient te verlaten. Diezelfde dag heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht om een ordemaatregel te treffen.
1.2.
In verband met onverwijlde spoed is een zitting achterwege gebleven. [1]

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. Verzoeker verzoekt de voorzieningenrechter om de ordemaatregel te treffen dat hij niet mag worden uitgezet totdat uitspraak is gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen, dat hij gedurende die tijd recht houdt op opvang en hij niet op 21 oktober 2025 de gemeentelijke opvang dient te verlaten, en dat hij mag werken. Ter onderbouwing van dit standpunt verwijst verzoeker naar zijn beroepschrift en naar een uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats, [2] waarin sprake is van een vergelijkbare situatie en de voorzieningenrechter een ordermaatregel heeft getroffen.
2.1.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een ordemaatregel te treffen af.
Daarvoor is van belang dat het terugkeerbesluit van 26 augustus 2025 verschillende aspecten kent. Ten eerste is in het terugkeerbesluit vastgesteld dat het rechtmatig verblijf van verzoeker op grond van de Richtlijn tijdelijke bescherming (Richtlijn) [3] per 4 maart 2024 is geëindigd. Als gevolg van een ‘bevriezingsmaatregel’ mocht verzoeker nog tot 4 september 2025 in de gemeentelijke opvang voor Oekraïners blijven en mocht hij blijven werken. Die bevriezingsmaatregel is echter per 4 september 2025 beëindigd zodat hij vier weken na die datum ook de gemeentelijke opvang voor Oekraïners moest verlaten en niet meer mocht werken. Ten tweede heeft de minister in het besluit vastgesteld dat verzoeker op 1 juli 2024 zijn asielaanvraag heeft ingetrokken en dat hij ook verder geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft. Om die reden heeft de minister bepaald dat verzoeker moet terugkeren naar Nigeria.
2.2.
Verzoeker richt gronden tegen zowel de beëindiging van de tijdelijke bescherming per 4 maart 2024 als tegen het besluit dat hij naar Nigeria moet terugkeren. Het verzoek om een ordemaatregel te treffen strekt er ook enerzijds toe dat hij voorlopig in de gemeentelijke opvang voor Oekraïners mag verblijven en mag blijven werken, en anderzijds dat zijn uitzetting naar Nigeria voorlopig achterwege blijft. De voorzieningenrechter zal deze aspecten hierna bespreken. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een bodemgeding niet.
Moet een ordemaatregel worden getroffen in het kader van de beëindiging van de tijdelijke bescherming?
3. Verzoeker mocht in de gemeentelijke opvang voor Oekraïners verblijven en mocht werken omdat hij als zogeheten derdelander facultatieve tijdelijke bescherming kreeg op grond van de Richtlijn en het daarop gebaseerde Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 van 4 maart 2022 (Uitvoeringsbesluit). Deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) hebben op 29 maart 2024 [4] en 25 april 2024 [5] prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie over de beëindiging van deze tijdelijke bescherming. In een arrest van 19 december 2024 [6] heeft het Hof van Justitie geoordeeld dat het Unierecht een lidstaat toestaat om de door hem verleende facultatieve tijdelijke bescherming op een eerder tijdstip in te trekken dan dat waarop de verplichte tijdelijke bescherming geen rechtsgevolgen meer heeft. De Afdeling heeft in haar uitspraken van 23 april 2025 [7] uitgelegd hoe het arrest van het Hof van Justitie dient te worden toegepast en bevestigd dat de tijdelijke bescherming voor derdelanders op 4 maart 2024 is geëindigd. Ook deze rechtbank en zittingsplaats heeft bij uitspraak van 5 september 2025 [8] bevestigd dat de tijdelijke bescherming voor de facultatief beschermden per 4 maart 2024 is beëindigd.
3.1.
Verzoeker betoogt weliswaar dat dit ten onrechte is gebeurd, maar de argumenten die hij daarvoor geeft hebben naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter geen redelijke kans van slagen. De voorzieningenrechter verwijst daarvoor ten eerste naar de in overweging 3 aangehaalde arresten en uitspraken. De meeste van de door verzoeker aangevoerde gronden zijn daarin al verworpen. Aanvullend merkt de voorzieningenrechter op dat het begrijpelijk is dat lidstaten verschillend omgaan met de facultatieve bepaling, zoals verzoeker opmerkt, en dat daarover dus geen consensus en harmonisatie bestaat. Het is immers een facultatieve bepaling. Daarbij heeft het Hof van Justitie in het arrest van 19 december 2024 specifiek gekeken naar de facultatieve bepaling uit de Richtlijn en het Uitvoeringsbesluit en geoordeeld dat het een lidstaat vrij staat om deze te beëindigen. Voor zover het betoog van verzoeker erop neerkomt dat dit arrest in strijd is met verschillende Europese rechtsbeginselen, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om van dat arrest en de uitleg daarvan door de Afdeling af te wijken.
Ook het betoog van verzoeker dat hij op grond van de Hongaarse taalversie van het Uitvoeringsbesluit onder de derdelanders valt die verplicht tijdelijke bescherming moeten krijgen, faalt. Uit de vertaling van de Hongaarse taalversie van artikel 2, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit volgt dat “onderdanen van derde landen die geen Oekraïners zijn en die kunnen aantonen dat zij vóór 24 februari 2022 legaal in Oekraïne verbleven op basis van een geldige verblijfsvergunning” tijdelijke bescherming moeten krijgen. In die taalversie vereist het tweede lid dus inderdaad niet dat het gaat om een
permanenteverblijfsvergunning. In de andere taalversies, zoals Nederlands, Engels, Duits en Frans staat dat echter wel en ook het Hof van Justitie is hiervan uitgegaan in het arrest van 19 december 2024. Dat in één taalversie een woord ontbreekt is onvoldoende om hier anders over te oordelen. Ten overvloede merkt de voorzieningenrechter daarbij nog op dat de wenselijkheid om ook bepaalde groepen derdelanders verplicht tijdelijke bescherming te geven, staat verwoord in preambule 12 bij het Uitvoeringsbesluit. Ook in de Hongaarse taalversie wordt in die preambule verwezen naar derdelanders die een permanente verblijfsvergunning hadden in Oekraïne. Dit duidt er te meer op dat dát de strekking is van het Uitvoeringsbesluit.
3.2.
Aangezien de gronden gericht tegen de beëindiging van de tijdelijke bescherming geen redelijke kans van slagen hebben, bestaat er in zoverre ook geen aanleiding om een ordemaatregel te treffen.
Moet een ordemaatregel worden getroffen in het kader van de verplichting om naar Nigeria terug te keren?
4. Verzoeker vraagt verder om de ordemaatregel te treffen dat hij niet wordt uitgezet in afwachting van de behandeling van zijn verzoek om een voorlopige voorziening te treffen. Hij stelt daartoe dat hij bij terugkeer een reëel risico loopt op een onmenselijke behandeling vanwege zijn homoseksuele geaardheid. Uit een arrest van het Hof van Justitie van 14 oktober 2024, [9] volgt dat de minister dit moet beoordelen voordat een terugkeerbesluit wordt opgelegd.
4.1.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat het treffen van een ordemaatregel pas aan de orde is bij ‘bloedspoed’. Verzoeker heeft echter niet gesteld dat hij al op zeer korte termijn zal worden uitgezet, zodat daarvan geen sprake is. Dat betekent dat de voorzieningenrechter verder niet op verzoekers betoog over zijn homoseksualiteit zal ingaan.
4.2.
De voorzieningenrechter merkt daarbij nog op dat verzoeker een verband lijkt te leggen tussen de risico’s die hij zou lopen bij terugkeer naar Nigeria en zijn recht op gemeentelijke Oekraïne-opvang. Dat verband bestaat er echter niet. Een eventueel gebrek in het terugkeerbesluit betekent immers niet dat verzoeker tijdelijke bescherming moet krijgen. Het betekent alleen dat er een gebrek zit in het terugkeerbesluit. Voor zover verzoeker meent dat hij opvang moet krijgen in Nederland vanwege het risico dat hij zou lopen bij terugkeer naar Nigeria is het aan hem om een asielaanvraag in te dienen, waarna hij recht krijgt op opvang door het Centraal Orgaan opvang asielzoekers.
Is de zaak van verzoeker vergelijkbaar met een andere zaak?
5. Verzoeker heeft tot slot nog verwezen naar de zaak van een andere cliënt. In die procedure heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank en zittingsplaats wél een ordemaatregel getroffen. Dit betreft echter geen gelijke situatie. In die procedure was onder meer aan de orde of de vreemdeling wel in gelegenheid was gesteld om gronden aan te voeren tegen de beëindiging van zijn tijdelijke bescherming. In die procedure was namelijk geen terugkeerbesluit opgelegd maar alleen een informatiebrief verzonden waartegen volgens de minister geen rechtsmiddel open stond. Verzoeker in de huidige procedure heeft wel een zienswijze kunnen indienen tegen de beëindiging van zijn tijdelijk bescherming waarop door de minister is gereageerd. Het betreffen dus andere situaties.

Conclusie en gevolgen

6. Het verzoek om een ordemaatregel wordt afgewezen. De voorzieningenrechter zal bij de beslissing op het verzoek en het beroep beslissen over de vergoeding van proceskosten.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. C.G.H. van der Holst, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.Artikel 8:83, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht maakt dit mogelijk.
2.Rb. Den Haag (zp. Arnhem) 16 oktober 2025, NL25.40767
3.Richtlijn 2001/55/EG van de Raad van 20 juli 2001 betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanning van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequenties van de opvang van deze personen.
6.ECLI:EU:C:2024:1038 (
9.ECLI:EU:C:2024:892.