ECLI:NL:RBDHA:2025:19481

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 augustus 2025
Publicatiedatum
24 oktober 2025
Zaaknummer
NL25.8302 en NL25.8303
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Libische eiser met betrekking tot stamherkomst en risicogroepenbeleid

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de minister van Asiel en Migratie. Eiser, geboren in 1992 en van Libische nationaliteit, heeft op 4 oktober 2022 een opvolgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend. Hij verzoekt om een voorlopige voorziening om te voorkomen dat hij wordt overgedragen totdat op zijn beroep is beslist. De rechtbank heeft de zaak op 15 juli 2025 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de verweerder en een tolk. De rechtbank oordeelt dat de minister de asielaanvraag van eiser ten onrechte heeft afgewezen als kennelijk ongegrond. Eiser heeft zijn eerste asielaanvraag in 2015 ingediend, die is afgewezen, en heeft sindsdien meerdere aanvragen gedaan. De rechtbank stelt vast dat de minister de aanvraag van eiser aan het nieuwe risicoprofielenbeleid heeft getoetst, terwijl de aanvraag is ingediend onder het oude risicogroepenbeleid. De rechtbank concludeert dat eiser aannemelijk heeft gemaakt dat hij behoort tot een risicogroep vanwege zijn stamherkomst en dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom dit niet het geval zou zijn. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de minister op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, waarbij het oude beleid in acht moet worden genomen. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen, en eiser krijgt een vergoeding van zijn proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
Zaaknummers: NL25.8302 (beroep) en NL25.8303 (voorlopige voorziening)
V-nummer: [V-nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser], eiser en verzoeker, hierna: eiser

(gemachtigde: mr. S. Thelosen),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. C.R. Vink).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank/voorzieningenrechter (hierna: de rechtbank) het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Hij heeft op 4 oktober 2022 een opvolgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend.
1.1.
Eiser heeft ook gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt dat hij niet wordt overgedragen totdat op zijn beroep is beslist.
1.2.
De rechtbank heeft de zaken op 15 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, de gemachtigde van verweerder, K. Ghanmi als tolk in de Arabisch-Libische taal en twee toehoorders, namelijk de casemanager van eiser en een stagiaire van de casemanager.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of verweerder terecht de asielaanvraag van eiser heeft afgewezen als kennelijk ongegrond. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser. Ook beoordeelt de rechtbank eisers verzoek om een voorlopige voorziening.
3. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Achtergrond besluitvorming

4. Eiser heeft zijn eerste asielaanvraag ingediend op 5 juni 2015. Deze aanvraag is met het besluit van 14 januari 2016 afgewezen als ongegrond. Dit besluit staat in rechte vast, nu het beroep van eiser tegen het besluit ongegrond is verklaard op 26 augustus 2016 [1] en dit is bevestigd door de Afdeling [2] op 19 oktober 2016 [3] .
4.1.
Eiser heeft vervolgens op 13 januari 2017 een tweede asielaanvraag ingediend. Deze aanvraag is met het besluit van 5 juli 2017 kennelijk ongegrond verklaard. Dit besluit staat ook in rechte vast, nu het beroep van eiser tegen het besluit ongegrond is verklaard op 4 augustus 2017 [4] en dit is bevestigd door de Afdeling op 23 augustus 2017 [5] .
4.2.
Op 4 oktober 2022 heeft eiser de derde, huidige, asielaanvraag ingediend die een inhoudelijke beoordeling kent door verweerder. Met het besluit van 21 februari 2025 (het bestreden besluit) is de aanvraag van eiser kennelijk ongegrond verklaard [6] .
Het asielrelaas
5. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1992. Hij verklaart de Libische nationaliteit te hebben en te behoren tot de Arabische bevolkingsgroep, tot de stam [naam 1], sub-stam [naam 2]. Eiser stelt dat hij bij terugkeer in Libië te vrezen heeft voor een aantal zaken die verband houden met zijn stamafkomst en zijn verblijf buiten Libië.
Het bestreden besluit
6. Volgens verweerder bestaat het asielrelaas van eiser uit één asielmotief, namelijk de identiteit, nationaliteit en herkomst.
6.1.
Verweerder acht de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig, maar heeft zich op het standpunt gesteld dat niet blijkt dat eiser vanwege zijn stamherkomst een gegronde vrees voor vervolging heeft. Volgens verweerder heeft eiser namelijk niet aannemelijk gemaakt dat zijn stam wordt gezien als loyaal aan Khaddafi. Ook heeft eiser volgens verweerder niet aannemelijk gemaakt dat zijn stam moet worden gezien als risicogroep. Verweerder heeft zich verder op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij te maken zal krijgen met gedwongen rekrutering, dat hij door islamitische groepen zal worden gezien als aanhanger van generaal Khalifa Haftar, dat hij in de problemen zal komen door zijn verblijf buiten Libië, dat hij vanwege zijn stam problemen zal krijgen vanwege de associatie met rijkdom en dat hij geen sociaal vangnet in Libië heeft. Volgens verweerder heeft eiser geen individuele omstandigheden naar voren gebracht die maken dat hij, in het licht van de veiligheidssituatie in Libië, een reëel risico op ernstige schade loopt in de zin van artikel 15, onderdeel c, van de Kwalificatierichtlijn [7] . Het verzoek van eiser tot een bestuurlijke heroverweging is ook afgewezen door verweerder.
Standpunten van eiser en beoordeling door de rechtbank
Het toepasselijke beleid
7. Wat betreft het bestreden besluit stelt eiser dat verweerder te laat heeft beslist en daarom een besluit heeft genomen aan de hand van het nieuwe, ongunstigere beleid voor eiser. Nu geldt namelijk het ‘risicoprofielenbeleid’, terwijl eerder het gunstigere ‘risicogroepenbeleid’ werd gehanteerd. Dit is volgens eiser van belang omdat de bewijslast voor het risicogroepenbeleid lager ligt en het voor dat beleid al voldoende is om de asielaanvraag in te willigen als er sprake is van ‘geringe indicaties’ waarmee aannemelijk wordt gemaakt dat de problemen leiden tot een gegronde vrees voor vervolging. Eiser verwijst in dit kader naar de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 16 augustus 2024. [8]
7.1.
Eiser stelt in dit kader verder dat verweerder in het bestreden besluit ondeugdelijk heeft gemotiveerd waarom het niet geloofwaardig is dat hij tot een risicogroep behoort. Volgens eiser is dit al genoeg om het bestreden besluit te vernietigen en de asielaanvraag opnieuw te behandelen binnen de geldende juridische kaders. Eiser stelt vervolgens dat als de rechtbank aanneemt dat hij onder een risicogroep valt, eiser ook aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van ‘geringe indicaties’. Eiser verwijst daarbij naar de verschillende incidenten die hij in zijn eerste asielaanvraag naar voren heeft gebracht, Hij stelt dat hij nu heeft bewezen dat deze incidenten tot zijn stamafkomst hebben geleid.
7.2.
Verweerder heeft zich hierover in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat de [naam 2]-stam, alsook de [naam 1]-stam, nooit zijn aangewezen als risicogroepen. Zelfs al zou dit wel het geval zou zijn, dan heeft eiser volgens verweerder geen individualiseerbare verklaringen naar voren gebracht waaruit blijkt dat er sprake is van geloofwaardige en aannemelijke problemen, die te maken hebben met zijn stam of familienaam. Verweerder heeft zich daarom op het standpunt gesteld dat hij terecht heeft getoetst aan het huidig geldende risicoprofielenbeleid.
8. De rechtbank overweegt als volgt. Met ingang van 1 juli 2024 onderscheidt verweerder in het landgebonden beleid niet langer risicogroepen (met geringe indicaties), maar wordt gebruik gemaakt van risicoprofielen. Met de afschaffing van de risicogroepen zijn ook de geringe indicaties komen te vervallen. Als iemand onder een risicoprofiel valt betekent dit dat diegene in algemene zin een bepaalde mate van risico loopt in een bepaald land van herkomst. Vanaf 1 juli 2024 is sprake van een meer individuele beoordeling, waarin afgestapt wordt van een voorgeschreven lagere bewijslast en waarin een geringe of beperkte indicatie niet langer een bepalend (inwilligings-)criterium is. [9] Ook wat betreft het asielbeleid ten aanzien van Libië is verweerder overgestapt naar risicoprofielen. [10]
8.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is er in de specifieke situatie van eiser sprake van bijzondere omstandigheden, waardoor het uitgangspunt niet kan worden gevolgd dat bij het nemen van het bestreden besluit door verweerder de beleidsregels worden toegepast die op dat op dat moment gelden. [11] Tussen partijen is niet in geschil dat sinds 1 juli 2024, als gevolg van het nieuwe beleid, een zwaardere bewijslast op eiser is komen te rusten. Eiser heeft op 4 oktober 2022 zijn opvolgende asielaanvraag ingediend, toen het oude beleid van risicogroepen nog gold. Eiser heeft pas op 1 juli 2024 (de dag van de beleidswijziging) het gehoor opvolgende aanvraag gehad, op 25 juli 2024 het voornemen gekregen en vervolgens pas op 21 februari 2025 het bestreden besluit gekregen. Omdat verweerder de beslistermijn (ruimschoots) heeft overschreden, overweegt de rechtbank dat het niet voor rekening van eiser komt dat pas na 1 juli 2024 een beslissing op zijn aanvraag is genomen. Zo heeft eiser verweerder op 12 januari 2024, na het verstrijken van de beslistermijn, in gebreke gesteld. Vervolgens heeft eiser op 28 januari 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag. Eiser heeft dit beroep uiteindelijk ingetrokken, omdat verweerder hangende het beroep alsnog een besluit heeft genomen.
8.2.
Nu eiser in een ongunstigere bewijspositie terecht is gekomen, en verweerder geen verschoonbare verklaring heeft gegeven waarom er niet eerder kon worden beslist, heeft verweerder ten onrechte de asielaanvraag van eiser aan het nieuwe beleid van risicoprofielen getoetst, in plaats van aan het oude beleid van risicogroepen waarbij eiser met het bestaan van ‘geringe indicaties’ zijn vrees voor vervolging of risico op reële schade aannemelijk kan maken. Eiser heeft naar het oordeel van de rechtbank namelijk aannemelijk gemaakt, aan de hand van het overgelegde deskundigenrapport van [de persoon] van [datum] 2022 en diens nadere reactie die eiser in de zienswijze naar voren heeft gebracht, dat er sprake is van geloofwaardige en aannemelijke problemen die te maken hebben met zijn stam of familienaam. De rechtbank zal dit in de navolgende overwegingen bespreken en nader motiveren.
Het deskundigenrapport
9. Eiser stelt dat verweerder niet zomaar voorbij mag gaan aan het overgelegde deskundigenrapport en de conclusies die daaruit volgen op basis van het plaatsen van kritische kanttekeningen, zonder zelf een contra-expertise in te brengen. Volgens eiser staat namelijk vast dat een deskundige over dit onderwerp in het deskundigenrapport heeft aangegeven dat de [naam 2]-stam een stam is die wordt beschouwd als pro-Khaddafi in Libië. Dit is volgens eiser een feitelijke beoordeling. Eiser stelt in dit kader dat verweerder niet betwist dat de [naam 1]-stam (en daarmee de [naam 2]-stam) wordt beschouwd als pro-Khaddafi. Daarmee valt het argument van verweerder volgens eiser weg dat in algemene bronnen weinig informatie kan worden gevonden over de [naam 2]-stam bij naam. Eiser stelt verder dat uit het deskundigenrapport duidelijk blijkt dat het dragen van de naam [naam 2] wel degelijk genoeg is om gevaar te lopen in Libië en dat verweerder ten onrechte heeft gesteld dat vanwege het feit dat [de persoon] is betaald voor het opstellen van het rapport, dit zijn conclusies kan beïnvloeden. Eiser stelt dan ook dat op basis van het deskundigenrapport dat de [naam 2]-stam moet worden aangemerkt als risicogroep, aangezien dat volgens hem het juridische kader is dat moet worden gebruikt in deze zaak.
9.1.
Uit de nadere reactie van [de persoon] die door eiser in de zienswijze naar voren is gebracht blijkt volgens eiser ook dat zijn verblijf in het buitenland en het feit dat hij hierdoor wordt vermeend rijk te zijn, hem ook in gevaar zullen brengen bij terugkeer. Eiser stelt in dit kader verder dat hij geen sociaal vangnet heeft in Libië en dat dit ook voor problemen zal zorgen.
9.2.
Verweerder heeft op de zitting aangevoerd dat het niet enkel gaat om kritische kanttekeningen in het bestreden besluit omdat het TOELT [12] is geraadpleegd voor de reactie op het deskundigenrapport.
10. De rechtbank overweegt als volgt. Uit de uitspraak van de Afdeling van 22 april 2024 [13] volgt dat als een vreemdeling een deskundigenrapport heeft overgelegd, verweerder niet zonder nader onderzoek, bijvoorbeeld door middel van een individueel ambtsbericht, zich op het standpunt mag stellen dat de door de vreemdeling gestelde vrees niet aannemelijk is.
10.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder onvoldoende ingegaan op het overgelegde deskundigenrapport door eiser en kan de reactie van verweerder in het bestreden besluit niet worden gekwalificeerd als ‘nader onderzoek’ door een deskundige. Voor zover er wel onderzoek is gedaan, heeft verweerder alleen onderzoek gedaan via internet, waaronder aan de hand van Google en sociale media. De rechtbank acht dit onvoldoende. Verweerder stelt weliswaar dat een deskundige van het TOELT is geraadpleegd tijdens de besluitvorming, maar uit het bestreden besluit wordt dit niet inzichtelijk. Ook al zou dit wel het geval zijn, dan blijft nog steeds onduidelijk op basis van welke kennis of ervaring de deskundige van het TOELT het onderzoek heeft verricht.
10.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat [de persoon] wel kan worden aangemerkt als deskundige op het gebied van (de stammenstructuur in) Libië, nu verweerder de weerlegging dat [de persoon] is betaald voor het onderzoek en daarmee zijn conclusies onbetrouwbaar zijn, heeft ingetrokken op de zitting. In het deskundigenrapport is met bronnen onderbouwd dat eiser gevaar loopt in Libië vanwege zijn stamafkomst. Zo volgt uit het rapport dat de [naam 2]-stam deel uitmaakt van de grotere [naam 1]-stam en leden van de [naam 1]-stam een actieve rol vervullen in het leger van generaal Haftar. Dat leden van de [naam 1]-stam worden gezien als loyaal aan Khaddafi wordt ook niet betwist door verweerder. Door de link van eiser met de [naam 1]-stam stelt de deskundige dat hij gevaar loopt om te worden vervolgd door islamitische milities die anti-Khaddafi zijn, aangezien zij door het hele land controlepunten hebben, en eiser eveneens gevaar loopt om te worden geronseld voor het leger van generaal Haftar. [14] Dit klemt temeer nu uit het algemeen ambtsbericht over Libië van februari 2023 volgt dat op de internationale vliegvelden van Tripoli en Benghazi gewapende groepen en inlichtingendiensten gelieerd aan de autoriteiten aanwezig zijn en dat reizigers die via die vliegvelden in of uitreizen zwaar worden gecontroleerd. [15]
10.3.
[de persoon] heeft verder in zijn nadere reactie gereageerd op de kanttekeningen die verweerder naar voren heeft gebracht in het voornemen. Zo stelt de deskundige onder andere dat uit een groot aantal bronnen volgt dat individuen die de naam [naam 2] dragen worden vervolgd door milities vanwege hun stamafkomst. [16] Het enkele standpunt van verweerder in het bestreden besluit dat dit een absolute stelling is, mede in het licht van hetgeen onder 10.1 is overwogen, is naar het oordeel van de rechtbank geen gemotiveerde weerlegging en kan daarom niet worden gevolgd. Uit de nadere reactie blijkt verder dat Libiërs die terugkeren uit Europa worden vermeend rijk te zijn en gevaar lopen om te worden afgeperst door gewapende groepen. [17]
10.4.
De rechtbank is daarom van oordeel dat gezien het overgelegde deskundigenrapport, bij eiser sprake is van geloofwaardige en aannemelijke problemen bij terugkeer naar Libië, die te maken hebben met zijn stam of familienaam. Verweerder heeft zich onvoldoende gemotiveerd, en zonder het doen van gedegen nader onderzoek, op het standpunt gesteld dat de [naam 2]-stam en [naam 1]-stam niet vallen onder een risicogroep. Verweerder heeft daarom, zoals al is overwogen onder 8.2, ten onrechte de asielaanvraag van eiser aan het nieuwe beleid van risicoprofielen getoetst, in plaats van aan het oude beleid van risicogroepen. Gelet op deze gebreken zal de rechtbank het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel. Verweerder dient een nieuw besluit te nemen waarin getoetst dient te worden aan het oude groepenbeleid voor vreemdelingen die behoren tot stammen die als Khaddafi-loyalisten worden beschouwd. Dit betekent dat eiser met het bestaan van ‘geringe indicaties’ zijn vrees voor vervolging of risico op reële schade aannemelijk kan maken. Verweerder zal, wat betreft de kwalificatie dat de [naam 2]-stam en [naam 1]-stam behoren tot een risicogroep, dus moeten uitgaan van de conclusies die zijn verbonden aan het deskundigenrapport dat is overgelegd door eiser. Wil verweerder dit bestrijden, dan zal hij nader onderzoek moeten laten verrichten door een deskundige die deze conclusies onderbouwd kan weerleggen.
10.5.
In het kader van finale geschillenbeslechting zal de rechtbank ingaan op de beroepsgrond van eiser over een bestuurlijke heroverweging en het bestaan van ‘geringe indicaties’.
Bestuurlijke heroverweging en ‘geringe indicaties’
11. Eiser stelt dat in de rechtbankuitspraak van 26 augustus 2016, gedaan tijdens de procedure van zijn eerste asielaanvraag, de elementen wat betreft de problemen die hij en zijn familie hebben ondervonden in Libië niet in geschil waren. Enkel in geschil waren of deze problemen gerelateerd waren aan de stamafkomst en of de stam van eiser kon worden aangemerkt als risicogroep. Eiser stelt dat dit, gezien het deskundigenrapport, nu wel moet worden aangenomen door verweerder en verzoekt tot een bestuurlijke heroverweging. Volgens eiser heeft hij in deze procedure namelijk onderbouwd dat hij behoort tot een risicogroep vanwege zijn stamherkomst en dat de problemen die hij naar voren heeft gebracht tijdens zijn eerste procedure wel degelijk door zijn stamherkomst en naam komen, wat betekent dat deze problemen kunnen worden aangemerkt als ‘geringe indicaties’.
12. De rechtbank overweegt als volgt. Uit de uitspraken van de Afdeling van 7 juli 2021 [18] volgt het toetsingskader voor bestuurlijke heroverwegingen. De Afdeling overwoog in deze uitspraken dat een verzoek om een bestuurlijke heroverweging moet worden onderscheiden van een opvolgende asielaanvraag. Een verzoek om bestuurlijke heroverweging doet zich voor als een vreemdeling betoogt dat een eerder afgewezen asielaanvraag alsnog met terugwerkende kracht moet worden ingewilligd. Daarnaast volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 7 juli 2021 [19] dat later bekend geworden informatie waaruit volgt dat een vreemdeling al eerder voldeed aan de vereisten voor verlening van een verblijfsvergunning ertoe kan leiden dat verweerder van een eerder besluit moet terugkomen.
12.1.
Uit de uitspraak van de rechtbank van 25 augustus 2016, behorende bij de eerste asielprocedure van eiser, volgt dat verweerder onder andere ongeloofwaardig heeft kunnen achten dat eiser en zijn familie vanwege hun [naam 2]-afkomst zijn bedreigd door [naam 3] (een jihadistische militie die actief is in Libië) omdat leden van onder andere deze stam zijn toegetreden tot het leger. Uit deze uitspraak volgt verder dat verweerder ongeloofwaardig heeft kunnen achten dat de neef van eiser is omgekomen bij een aanslag die op hem is gepleegd door [naam 3] en de broer van eiser gewond is geraakt bij een aanslag die op hem werd gepleegd.
12.2.
Naar het oordeel van de rechtbank dient verweerder, als niet wordt bestreden met een nader onderzoek dat eiser door zijn stamherkomst en naam behoort tot een risicogroep, te beoordelen in hoeverre de problemen die eiser in zijn eerste asielprocedure naar voren heeft gebracht moeten worden aangemerkt als ‘geringe indicaties’ dat het behoren tot de [naam 2]-stam de oorzaak is van deze problemen en zodoende sprake is van gegronde vrees voor vervolging. Eiser heeft immers met het overgelegde deskundigenrapport onderbouwd dat hij vanwege zijn stamafkomst behoort tot een risicogroep. Als verweerder van oordeel is dat de problemen kunnen worden aangemerkt als ‘geringe indicaties’, maakt dit dat eiser in principe al voldeed aan de voorwaarden voor vergunningverlening tijdens zijn eerste asielprocedure en zal verweerder moeten terugkomen van het besluit van 26 november 2015 en de asielaanvraag van 5 juni 2015 alsnog moeten inwilligen.

Conclusie en gevolgen

13. Concluderend oordeelt de rechtbank dat verweerder, gelet op het voorgaande, het bestreden besluit op onvoldoende zorgvuldige wijze heeft voorbereid en ondeugdelijk heeft gemotiveerd. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De overige beroepsgronden behoeven gelet hierop geen bespreking meer. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van acht weken.
14. Nu de rechtbank al heeft beslist op het beroep, zal de rechtbank het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen.
15. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.721,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 907,- bij een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.721,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.B. de Boer, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hayas, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, zaaknummer AWB 16/2369.
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
3.Zaaknummer 201607263/1/V2 en 201607263/2/V2.
4.Uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, zaaknummer NL17.4830.
5.Zaaknummers 201706454/1/V2 en 201706454/2/V2.
6.Op grond van artikel 30b, eerste lid, onder g, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
7.Richtlijn 2011/95/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 inzake normen voor de erkenning van onderdanen van derde landen of staatlozen als personen die internationale bescherming genieten, voor een uniforme status voor vluchtelingen of voor personen die in aanmerking komen voor subsidiaire bescherming, en voor de inhoud van de verleende bescherming (herschikking).
9.Zie het Besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 13 juni 2024, nummer WBV 2024/12, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000).
10.Paragraaf C7/22.3.2 van de Vc 2000.
11.Zie de uitspraak van de Afdeling van 13 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:433, rechtsoverweging 2.1.
12.Team Onderzoek en Expertise Land en Taal.
14.Zie vanaf pagina 24 van het deskundigenrapport.
15.Zie pagina 72 van het algemeen ambtsbericht.
16.Zie onder andere onder paragraaf 3 van de nadere reactie van [de persoon] (behorende bij de zienswijze).
17.Zie onder paragraaf 5 van de nadere reactie van [de persoon] (behorende bij de zienswijze).