ECLI:NL:RBDHA:2025:2046
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling asielaanvraag en overdracht aan Kroatië onder de Dublinverordening
Op 14 februari 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een eiser van Afghaanse nationaliteit die een asielaanvraag had ingediend. De rechtbank beoordeelde het beroep van de eiser tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie om de aanvraag niet in behandeling te nemen, omdat Kroatië verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank oordeelde dat het beroep kennelijk ongegrond was en dat de eiser kon worden overgedragen aan Kroatië. De rechtbank baseerde haar oordeel op de Dublinverordening, die bepaalt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. De rechtbank concludeerde dat de minister terecht had vastgesteld dat Kroatië verantwoordelijk was, aangezien Nederland een verzoek om terugname had gedaan en Kroatië dit verzoek had aanvaard.
De rechtbank ging in op de beroepsgronden van de eiser, die stelde dat het besluit niet zorgvuldig was voorbereid en dat er tekortkomingen waren in de opvangcapaciteit in Kroatië. De rechtbank verwierp deze argumenten en oordeelde dat de minister zich op het interstatelijk vertrouwensbeginsel kon baseren. De rechtbank stelde vast dat er geen structurele tekortkomingen waren in de asielprocedure in Kroatië en dat de verklaringen van de eiser niet voldoende onderbouwd waren. De rechtbank concludeerde dat de minister in redelijkheid had kunnen besluiten om de asielaanvraag van de eiser niet in behandeling te nemen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening, omdat er geen bijzondere individuele omstandigheden waren die dit rechtvaardigden.
De uitspraak werd gedaan door mr. H. Hanssen-Telman, in aanwezigheid van griffier mr. K.E. Mulder. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en de eiser kreeg geen vergoeding van zijn proceskosten.