ECLI:NL:RBDHA:2025:20668

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 oktober 2025
Publicatiedatum
6 november 2025
Zaaknummer
NL25.4342
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een asielaanvraag met betrekking tot het interstatelijk vertrouwensbeginsel en de veiligheidssituatie in Somalië

In deze zaak heeft eiser op 4 januari 2022 een verblijfsvergunning asiel aangevraagd, na een aanmeldgehoor op 25 januari 2022. De minister van Asiel en Migratie heeft op 31 augustus 2022 de aanvraag buiten behandeling gesteld, omdat eiser met onbekende bestemming was vertrokken. Eiser heeft op 7 september 2022 opnieuw een aanvraag ingediend, waarop de minister op 22 januari 2025 heeft beslist dat de aanvraag kennelijk ongegrond is. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. De rechtbank heeft de zaak op 16 september 2025 behandeld, waarbij eiser telefonisch deelnam. Eiser stelt dat hij in Somalië als artiest problemen heeft ondervonden door Al-Shabaab en vreest voor zijn leven bij terugkeer. De minister heeft de asielmotieven van eiser niet geloofwaardig geacht, omdat hij geen objectieve documenten heeft overgelegd ter onderbouwing van zijn verklaringen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de minister de geloofwaardigheidsbeoordeling niet in strijd met het Unierecht heeft uitgevoerd en dat de minister rekening moet houden met de beslissing van de Griekse autoriteiten. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd voor zover het een terugkeerbesluit en inreisverbod betreft, maar het overige besluit in stand gelaten. Eiser krijgt een proceskostenvergoeding van € 1.814,-.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.4342
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. E. Ceylan),
en
de Minister van Asiel en Migratie, de minister (gemachtigde: mr. B.E.M. Goossens).

Inleiding

Eerdere procedure
1. Eiser heeft op 4 januari 2022 een verblijfsvergunning asiel gevraagd. Er heeft op 25 januari 2022 een aanmeldgehoor plaatsgevonden. De minister heeft daarna op 5 augustus 2022 een voornemen uitgebracht. Met het besluit van 31 augustus 2022 is de aanvraag van eiser buiten behandeling gesteld, omdat hij volgens de minister met onbekende bestemming was vertrokken. Hiertegen heeft eiser op 7 september 2022 beroep ingesteld, dit heeft hij echter op 26 september 2022 ingetrokken.
Huidige procedure
2. Op 7 september 2022 heeft eiser opnieuw een verblijfsvergunning asiel gevraagd. In dit kader heeft op 20 oktober 2022 een nader gehoor plaatsgevonden.
3. Daarna heeft de minister op 18 december 2024 een voornemen uitgebracht. Eiser heeft hiertegen geen zienswijze ingediend.
4. Met het besluit van 22 januari 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister de asielaanvraag in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond. Ook is beslist dat eiser geen verblijfsvergunning regulier krijgt en geen uitstel van vertrek om medische redenen. Er is een terugkeerbesluit opgelegd, waarin staat dat eiser onmiddellijk moet vertrekken, en een inreisverbod van twee jaar.
5. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en gelijktijdig een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend om de behandeling van het beroep in Nederland te mogen afwachten (kenmerk: NL25.4343). De minister heeft gereageerd met een verweerschrift.
6. De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 16 september 2025 op zitting behandeld. De gemachtigden van partijen en tolk K. Ali waren fysiek aanwezig. Eiser heeft, op zijn verzoek, telefonisch deelgenomen.

Asielrelaas van eiser (in essentie weergegeven)

7. Eiser stelt dat hij [eiser] heet, is geboren op [geboortedatum] 1997, de Somalische nationaliteit heeft en tot de [stam] bevolkingsgroep behoort. Hij heeft verklaard dat hij werkzaam was als artiest in Somalië, waardoor hij door Al-Shabaab als ongelovige werd gezien. Eiser stelt dat hij hierdoor problemen met Al-Shabaab heeft ondervonden en in 2017 voor vier maanden gevangen heeft gezeten. Daarnaast stelt eiser dat hij door zijn stamafkomst [stam] is gediscrimineerd. Bij terugkeer vreest eiser gedood te worden vanwege zijn werkzaamheden als artiest. Ook vreest eiser dan opnieuw gediscrimineerd te worden vanwege zijn stamafkomst.

Bestreden besluit en voornemen (in essentie weergegeven)

8. De minister houdt als asielmotieven aan:
9. eisers identiteit, nationaliteit en herkomst (acht de minister geloofwaardig);
10. eisers beroep als artiest en de daaruit volgende problemen met Al-Shabaab (acht de minister niet geloofwaardig);
11. de discriminatie vanwege het behoren tot een minderheidsgroep (acht de minister niet geloofwaardig).
9. De minister beargumenteert waarom volgens hem eisers beroep als artiest en de hieruit voortvloeiende problemen ongeloofwaardig zijn. Eiser heeft dit asielmotief niet volledig met objectieve documenten onderbouwd. Op basis van eisers verklaringen kan eiser alsnog het voordeel van de twijfel worden gegund als aan een aantal voorwaarden wordt voldaan.1 De minister motiveert dat dit niet het geval is, omdat geen sprake is van een oprechte inspanning om de aanvraag te staven (eiser heeft geen documenten overgelegd die aantonen dat hij artiest is), eisers verklaringen geen samenhangend en aannemelijk geheel vormen (de minister geeft hiervoor zeven redenen) en hij niet in grote lijnen als geloofwaardig kan worden beschouwd (eiser is met onbekende bestemming vertrokken op 30 juli 2022 en heeft tijdens het aanmeld- en nader gehoor tegenstrijdig verklaard over verschillende onderwerpen).
10. Ook stelt de minister dat de gestelde discriminatie vanwege het behoren tot een minderheidsgroep niet geloofwaardig is. Dit asielmotief heeft eiser niet met objectieve documenten onderbouwd en eisers verklaringen voldoen niet aan alle voorwaarden. Zo werpt de minister tegen dat eisers verklaringen geen samenhangend en aannemelijk geheel vormen en dat hij niet in grote lijnen als geloofwaardig kan worden beschouwd. Dit heeft onder meer als reden dat eiser in Nederland heeft verklaard tot de [stam] stam te behoren, maar in Griekenland heeft hij verklaard dat hij tot de [stam 1] behoort.
11. Tot slot beargumenteert de minister dat de geloofwaardig geachte asielmotieven niet tot vluchtelingschap leiden en dat bij terugkeer naar Somalië geen reëel risico op ernstige schade wordt aangenomen.
1. Artikel 31, zesde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (de Vw).

Beoordeling door de rechtbank

12. De rechtbank zal in het navolgende per onderwerp de door eiser aangevoerde beroepsgronden in de kern weergeven en beoordelen. De beroepsgrond over de wijze waarop het voornemen bekend is gemaakt is ter zitting ingetrokken.

Het interstatelijk vertrouwensbeginsel

13. Eiser heeft een asielaanvraag in Griekenland gedaan en daar een verblijfsstatus (subsidiaire bescherming) gekregen. Hij stelt dat de minister op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel de gevraagde asielvergunning had moeten verlenen. Griekenland heeft bevestigd dat eiser niet naar Somalië hoeft terug te keren en dat bij onthouding van de gevraagde bescherming sprake is van een refoulement-risico. Dat de minister tot een andere conclusie komt is volgens eiser in strijd met het Vluchtelingenverdrag en artikel 3 van het EVRM.
14. Het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) heeft op 18 juni 2024 uitspraak gedaan in de zaak QY.2 In rechtsoverweging 80 is opgenomen:

“Gelet op een en ander moet op de gestelde vraag worden geantwoord dat artikel 3, lid 1, van verordening nr. 604/2013, artikel 4, lid 1, en artikel 13 van richtlijn 2011/95, alsmede artikel 10, leden 2 en 3, en artikel 33, lid 1 en lid 2, onder a), van richtlijn 2013/32 aldus moeten worden uitgelegd dat een bevoegde autoriteit van een lidstaat, wanneer zij geen gebruik kan maken van de door laatstgenoemde bepaling geboden mogelijkheid om een verzoek om internationale bescherming van een verzoeker aan wie een andere lidstaat reeds een dergelijke bescherming heeft verleend, niet-ontvankelijk te verklaren omdat die verzoeker in die andere lidstaat een ernstig risico loopt dat hij wordt onderworpen aan een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest, dat verzoek in het kader van een nieuwe procedure voor internationale bescherming overeenkomstig de richtlijnen 2011/95 en 2013/32 opnieuw individueel, volledig en naar de actuele stand van zaken moet onderzoeken. In het kader van dat onderzoek moet deze autoriteit echter ten volle rekening houden met de beslissing van de andere lidstaat om de aanvrager internationale bescherming te verlenen en met de elementen die deze beslissing ondersteunen.”

15. De rechtbank overweegt dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) is ingegaan op de handvatten die het Hof in het arrest QY heeft gegeven over het omgaan met een verzoek om internationale bescherming van een persoon die in Griekenland een verblijfsstatus heeft gekregen.3 De minister mag het onderzoek of internationale bescherming moet worden verleend opnieuw verrichten. Hierbij moet hij ten volle rekening houden met de beslissing van de Griekse autoriteiten en met de elementen waarop die beslissing is gebaseerd. Dat betekent dat de minister zo spoedig mogelijk begint met het uitwisselen van informatie met Griekenland. De minister moet de Griekse autoriteiten in kennis stellen van het ingediende nieuwe verzoek. Ook moet hij Griekenland verzoeken om binnen een redelijke termijn de informatie te geven waarover de Griekse autoriteiten beschikken. In de nu voorliggende beroepszaak is de minister overgegaan tot een nieuwe inhoudelijke beoordeling van de asielaanvraag van eiser. De minister heeft contact opgenomen met de Griekse autoriteiten en het dossier bij de Griekse autoriteiten opgevraagd en verkregen. Ook heeft de minister kenbaar rekening gehouden4 met de informatie van de Griekse autoriteiten (met betrekking tot de subsidiaire bescherming eerst na het bestreden besluit, zie onder 23 t/m 26). Nu de minister het verzoek van eiser inhoudelijk mocht beoordelen kon hij ook tot een andere conclusie komen dan de Griekse autoriteiten. De beroepsgrond slaagt niet.
2 Uitspraak van het Hof van Justitie van de EU van 18 juni 2024, ECLI:EU:C:2024:524 (arrest QY).
3 Uitspraak van de Afdeling van 2 juli 2025, ECLI:NL:RVS:2025:2865.

Wijze van beoordelen van een asielrelaas vanaf 1 juli 2024

16. Eiser stelt dat de minister zijn asielrelaas op een te beperkte manier heeft beoordeeld. Ten onrechte heeft de minister Werkinstructie 2024/6 (WI 2024/6) toegepast nu die in strijd is met het Unierecht. Ter zake verwijst eiser naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond5, en heeft eiser ter zitting nog verwezen naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen.6
17. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat de toepassing van WI 2024/6 in iedere zaak zonder meer leidt tot een met het Unierecht strijdige geloofwaardigheidsbeoordeling en wijst hierbij op de eerdere uitspraak hierover van de meervoudige kamer van deze rechtbank.7 In de kern is in deze uitspraak overwogen dat het gegeven dat eerst (stap 2a) wordt beoordeeld of er voldoende objectieve en authentieke bewijsstukken zijn overgelegd, op basis waarvan het asielmotief al aannemelijk geacht kan worden, op zichzelf niet maakt dat de bewijsmaatstaf wordt verhoogd. Van belang is wel dat in de beoordeling daarna alle verklaringen van betrokkene, al het overgelegde bewijsmateriaal en alle overige omstandigheden worden betrokken en in samenhang worden beoordeeld. Als het gaat over de volgende stap in de beoordeling (stap 2b) dan geldt dat deze niet te rigide mag plaatsvinden. Ook zonder objectieve bewijsstukken zal aandacht moeten worden besteed aan de verklaringen van betrokkene en, indien van toepassing, aan de documenten die betrokkene ter onderbouwing van zijn asielrelaas heeft ingediend. Als alle relevante aspecten wel zijn betrokken en voldoende is gemotiveerd waarom het asielrelaas ongeloofwaardig is, dan is er naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding om het besluit onrechtmatig te achten uitsluitend vanwege de toepassing van WI 2024/6. Dit zal in elke afzonderlijke asielzaak moeten worden beoordeeld.
18. De rechtbank is van oordeel dat de minister in dit specifieke geval de geloofwaardigheidsbeoordeling niet in strijd met het Unierecht heeft uitgevoerd. Eiser heeft ook niet geconcretiseerd – anders dan een algemene verwijzing naar de hiervoor genoemde uitspraken van andere zittingsplaatsen – waaruit zou volgen dat dit in zijn individuele zaak wel het geval zou zijn. De minister heeft een uitgebreid voornemen uitgebracht waarin aan de cumulatieve voorwaarden is getoetst en alle kenbare feiten en omstandigheden zijn betrokken. Daarbij is de minister uitgebreid ingegaan op de verklaringen van eiser. Hiermee is een integrale beoordeling uitgevoerd. De verwijzing van eiser naar de uitspraken van zittingsplaatsen Roermond en Groningen (zie noot 5 en 6) slaagt daarom niet. De beroepsgrond slaagt niet.
4 Zie het voornemen van 18 december 2024, pagina 4 en 8.
5 Uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 7 januari 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:136.
6 Uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, van 8 augustus 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:14846.
7 Uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, van 10 juni 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:10057 r.o. 7.1 t/m 7.3.

Inhoudelijke beoordeling van het asielrelaas

19. Eiser is van mening dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn referentiekader. Verder stelt eiser dat de gegevens uit het Griekse dossier in ieder geval niet in zijn nadeel mogen worden gebruikt, omdat onduidelijk is of in Griekenland bepaalde randvoorwaarden in acht genomen zijn. Ook vindt eiser dat zijn asielrelaas ten onrechte op verschillende punten inhoudelijk ongeloofwaardig is bevonden. In Somalië worden muziek en internet gezien (door Al-Shabaab) als niet-islamitisch en zijn daarom verboden. Eiser is artiest en liep hierdoor gevaar, dit heeft hij ook in Griekenland verklaard maar het is daar niet genoteerd. Er staat nog één filmpje van eiser op YouTube waarop hij muziek maakt met 5000 views. Ook heeft eiser problemen gehad doordat hij de zoon is van een bekende zangeres in Somalië. Daarbij speelt dat eiser tot een minderheidsgroep behoort, de minister had de discriminatie dan ook geloofwaardig moeten achten.
20. De rechtbank stelt voorop dat eiser niet concreet heeft onderbouwd op welke wijze er tijdens het gehoor of in de besluitvorming onvoldoende rekening is gehouden met zijn referentiekader. De rechtbank overweegt verder dat de minister in het verweerschrift heeft benoemd op welke punten in het voornemen rekening is gehouden met eisers referentiekader. Zo is overwogen dat eiser bekend is met computers en internet en hij zelf heeft meegedeeld dat er video’s zijn van zijn zangcarrière (voornemen p. 3). De minister heeft mogen tegenwerpen dat dan ook van hem verwacht mocht worden dat hij deze video’s kon overleggen. Daarnaast is rekening gehouden met informatie van MediFirst waaruit volgt dat eiser emotioneel kan reageren als hij verklaart over zijn asielrelaas (voornemen p. 4). Ook is opgenomen dat van een artiest verwacht mag worden dat hij persoonlijk en gedetailleerd kan verklaren over zijn muziek (voornemen p. 6). Eisers stelling dat hij niet meer kan verklaren dan hij heeft gedaan over zijn verklaringen om artiest te zijn betekent niet automatisch dat de minister onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn referentiekader. Dat eiser hierover niet meer kon verklaren gelet op zijn referentiekader is ook niet geconcretiseerd dan wel onderbouwd. Daarnaast kon de minister tegenwerpen dat eiser op onderdelen dusdanig tegenstrijdig heeft verklaard, dat zijn referentiekader hierin geen verschil kan maken. Het gaat dan over dat eiser in Griekenland verklaarde tot de [stam 1] stam te behoren, terwijl hij in Nederland heeft verklaard tot de [stam] te behoren. De beroepsgrond slaagt niet.
21. De rechtbank overweegt dat uit de hiervoor reeds genoemde uitspraak van de Afdeling van 2 juli 2025 volgt dat de minister bij haar beoordeling ten volle rekening moet houden met de beslissing van de Griekse autoriteiten om de vluchtelingenstatus toe te kennen en met de elementen waarop die beslissing is gebaseerd (zie hiervoor onder 14). In dit geval heeft eiser in de huidige asielaanvraag als belangrijk asielmotief naar voren gebracht dat hij zelf vanwege zijn beroep als artiest problemen heeft gehad met Al-Shabaab. De minister kon daarom tegenwerpen dat dit motief niet naar voren komt in de gegevens van de Griekse autoriteiten. Verder is van belang dat de minister in het verweerschrift heeft verduidelijkt dat uit de Griekse stukken blijkt dat de gehoren aldaar zijn afgenomen met een geschikte en gecertificeerde tolk. Ook wijst de minister er niet ten onrechte op dat uit artikel 20, tweede lid, van de Procedurerichtlijn8 geen verplichting volgt tot het aanbieden van kosteloze rechtsbijstand in eerste aanleg, aangezien het om een kan-bepaling gaat. De beroepsgrond slaagt niet.
8 Richtlijn 2013/32/EU.
22. De rechtbank overweegt verder dat tussen partijen niet in geschil is dat eiser geen objectief verifieerbare documenten heeft overgelegd over zijn gestelde werkzaamheden als artiest en de gestelde problemen met Al-Shabaab. Dit heeft de minister opmerkelijk mogen vinden, omdat eiser stelt al sinds 2013 liedjes te schrijven en te zingen. Ook heeft eiser zelf naar voren gebracht dat hij dit met foto’s en video’s kan aantonen (nader gehoor, p. 10). Enerzijds stelt eiser tijdens het nader gehoor dat hij beelden tot zijn beschikking heeft en anderzijds stelt hij in de correcties en aanvullingen dat hij het betreffende liedje niet heeft kunnen vinden. Eiser is slechts in één filmpje uit 2017 op internet gevonden. De minister heeft niet ten onrechte tegengeworpen dat hieruit niet volgt dat eiser een bekende artiest zou zijn en een zoon van een bekende zangeres. Tijdens het aanmeldgehoor is gevraagd of eiser liedjes van zijn moeder kan benoemen. Eiser kon dit niet, ondanks dat zijn moeder een groot artiest zou zijn in Somalië. Verder heeft de minister eisers verklaringen over een aanslag op een vriend vaag en wisselend kunnen achten. Op het ene moment verklaart eiser dat zijn vriend in december 2017 is omgekomen en op het andere moment dat dit tijdens het Suikerfeest in 2017 plaatsvond. Het Suikerfeest werd in 2017 echter gevierd in juni 2017. Dat ter zake een vertaalfout zou zijn gemaakt door de tolk volgt de rechtbank, bij gebrek aan nadere onderbouwing, niet. Tot slot heeft de minister eisers verklaringen over het behoren tot een minderheidsgroep en de discriminatie ongeloofwaardig kunnen achten, omdat deze op onderdelen tegenstrijdig zijn. In Nederland heeft eiser namelijk verklaard dat hij tot de [stam] stam behoort, terwijl hij in Griekenland heeft verklaard dat hij discriminatie ondervond omdat hij behoort tot de [stam 1] . De stelling van eiser dat zijn vader [stam 1] zou zijn en zijn moeder [stam] leidt niet tot een ander oordeel, nu eiser dit eerst ter zitting naar voren heeft gebracht en bovendien geen steun vindt in zijn overige verklaringen (zowel in Nederland als in Griekenland). De beroepsgronden slagen niet. De minister heeft gelet op het voorgaande (zie ook 21) ook kunnen overwegen dat eiser kennelijk inconsequente en tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd9.

Subsidiaire bescherming in Griekenland

23. De minister heeft volgens eiser onvoldoende onderkend dat eiser bij terugkeer naar Somalië risico loopt op een schending van artikel 3 van het EVRM. Er is namelijk een hoog systematisch geweldsniveau en eiser moet bij terugkeer door Al-Shabaab gebied (en hun controleposten) reizen. Vooral burgers zijn het slachtoffer van willekeurig geweld. Het gaat hierbij ook over een risico op ernstige schade in de zin van artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn10. Eiser stelt dat hij vanwege zijn persoonlijke achtergrond, het behoren tot een minderheidsclan en het feit dat hij langdurig in het buitenland heeft verbleven een verhoogd risico loopt.
24. De rechtbank stelt voorop dat de minister in de besluitvorming bij de doortoetsing van de geloofwaardig geachte asielmotieven ten onrechte niet heeft betrokken dat eiser in Griekenland subsidiaire bescherming heeft op grond van artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn. Uit het arrest van het Hof van 18 juni 2024 (zie onder 14) volgt dat de minister dit wel had moeten doen. Dit betekent dat het beroep reeds om deze reden gegrond is. In het navolgende zal de rechtbank beoordelen wat dit betekent voor het bestreden besluit.
9 Artikel 30b, eerste lid, onder e, van de Vw.
10 Richtlijn 2011/95/EU.
25. De rechtbank overweegt dat de minister in het verweerschrift van 11 september 2025 ter zake alsnog een motivering heeft gegeven. De minister beargumenteert dat volgens de Vreemdelingencirculaire11 de algemene veiligheidssituatie in Somalië niet dusdanig slecht is dat sprake is van de hoogste kwalificatie van willekeurig geweld.12 Dit volgt volgens de minister tevens uit het algemeen ambtsbericht 2025, waarin is vermeld dat [plaats 1] niet onder controle staat van Al-Shabaab. Ook wijst de minister op de kamerbrief van 9 september 2025, waarin staat dat in diverse regio’s, waaronder [plaats 2] (waartoe [plaats 1] behoort), sprake is van een relatief lager niveau van willekeurig geweld als bedoeld in 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn.13 Het voorgaande betekent dat de enkele aanwezigheid van eiser in het genoemde gebied ( [plaats 1] ) op zichzelf onvoldoende is om een reëel risico op ernstige schade aan te nemen. De minister heeft in het verweerschrift kunnen tegenwerpen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij door de algemene veiligheidssituatie in combinatie met persoonlijke factoren een verhoogd risico loopt slachtoffer te worden van willekeurig geweld. Uit wat eerder is overwogen volgt dat de minister eisers asielrelaas niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Ook eisers stelling dat hij vanuit het Westen zal terugkeren naar Somalië is onvoldoende. De minister heeft hierbij kunnen betrekken dat eiser steeds in [plaats 1] heeft gewoond en dat Al-Shabaab in [plaats 1] niet aan de macht is, noch de controle heeft. Om in [plaats 1] te komen hoeft eiser ook niet door gebieden te reizen die onder controle staan van Al-Shabaab.
26. De rechtbank overweegt dat de minister met dit verweer alsnog de op dit punt benodigde motivering heeft gegeven. Om deze reden kan het bestreden besluit op dit punt in stand blijven. Voor zover eiser stelt dat hij problemen zal ondervinden met Al-Shabaab omdat hij op één YouTube filmpje te zien zou zijn, heeft de minister verder kunnen overwegen dat het filmpje uit 2017 dateert, eiser niet de hoofdrol heeft en het bovendien niet onder zijn naam is gepubliceerd.

Terugkeerbesluit en inreisverbod

27. Eiser stelt dat het bestreden besluit in strijd is met de Terugkeerrichtlijn, omdat hij niet onder het toepassingsbereik van de Terugkeerrichtlijn valt.14 Eiser beschikt over een verblijfsvergunning in Griekenland en er kon volgens hem dus geen terugkeerverplichting naar Somalië opgelegd worden, noch kon een inreisverbod opgelegd worden.
28. De rechtbank overweegt dat de minister weliswaar niet gebonden is aan de door Griekenland verleende subsidiaire bescherming, maar wel contact moet opnemen met de Griekse autoriteiten en ten volle rekening moet houden met de verkregen informatie. De vraag of de minister een terugkeerbesluit kan uitvaardigen, kan niet worden beantwoord zolang onduidelijk is of de Griekse autoriteiten de door hen aan eiser verleende bescherming intrekken.15 De minister heeft echter nog geen contact opgenomen met de Griekse autoriteiten om informatie uit te wisselen over de aan eiser verleende bescherming en over zijn eigen beoordeling. Dit zal hij alsnog moeten doen. De beroepsgrond slaagt.
11 Paragraaf C7/30.4.2 van de Vc.
12 Als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn.
13 De minister verwijst naar Kamerbrief van de Minister voor Asiel en Migratie, D.M. van Weel, van 9 september 2025, 15-c, bijlage per gebied Somalië, p. 3
14 Richtlijn 2008/115/EG.
15 Zie in vergelijkbare zin de uitspraak van de Afdeling van 3 juli 2025, ECLI:NL:RVS:2025:2936.
29. De rechtbank stelt vast dat nu het terugkeerbesluit geen stand kan houden dit ook geldt voor het hieraan verbonden inreisverbod. De rechtbank zal het bestreden besluit op deze onderdelen (terugkeerbesluit en inreisverbod) vernietigen. De rechtbank ziet geen reden om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat volgens de rechtbank geen doelmatige en efficiënte manier is om de zaak af te doen.

Conclusie en gevolgen

32. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en zal het bestreden besluit vernietigen voor zover daarin een terugkeerbesluit en inreisverbod zijn opgelegd. Dit betekent dat het bestreden besluit voor het overige in stand blijft.
33. Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.814,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 22 januari 2025 voor zover daarin een terugkeerbesluit en inreisverbod zijn opgelegd;
  • laat het bestreden besluit voor het overige in stand;
  • veroordeelt de minister tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka, rechter, in aanwezigheid van mr. S. van den Broek, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
20 oktober 2025

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.