ECLI:NL:RBDHA:2025:20707

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 oktober 2025
Publicatiedatum
6 november 2025
Zaaknummer
NL25.1327
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf voor Eritrees gezin met belangenafweging onder artikel 8 EVRM

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het verblijf als familie- of gezinslid bij de referente. De aanvraag werd afgewezen door de minister van Asiel en Migratie op 29 december 2021, en het bezwaar daartegen werd bij besluit van 13 december 2024 gehandhaafd. De rechtbank heeft het beroep op 28 augustus 2025 behandeld, waarbij de referente en de gemachtigde van eisers aanwezig waren, maar verweerder niet. De rechtbank oordeelt dat de identiteit van alle gezinsleden niet voldoende is aangetoond en dat de familierechtelijke relatie niet is bewezen. Verweerder heeft de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM gemaakt, waarbij de belangen van eisers zijn afgewogen tegen het algemeen belang van de Nederlandse overheid. De rechtbank concludeert dat verweerder alle relevante feiten en omstandigheden heeft betrokken en voldoende gemotiveerd heeft waarom de belangenafweging in het nadeel van eisers uitvalt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor de afwijzing van de aanvraag in stand blijft. Eisers krijgen geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.1327

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , V-nummer: [v-nummer 1] (hierna: eiseres)

[eiser 1], V-nummer: [v-nummer 2] (hierna: eiser)
[eiseres 2], V-nummer: [v-nummer 3] (hierna: eiseres 2)
[eiseres 3], V-nummer: [v-nummer 4] (hierna: eiseres 3)
[eiser 2], V-nummer: [v-nummer 5] (hierna: eiser 2)
hierna tezamen te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. H.H.R. Bruggeman),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [naam] ’ (referente).
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 29 december 2021 afgewezen. Met het bestreden besluit van 13 december 2024 op het bezwaar van eisers is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
2. De rechtbank heeft het beroep op 28 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: referente en de gemachtigde van eisers. Verweerder is met bericht vooraf niet ter zitting verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
3. Eisers vormen samen een gezin. Eiseres is geboren op [geboortedatum 1] 1983, eiser is geboren op [geboortedatum 2] 1981, eiseres 2 is geboren op [geboortedatum 3] 2012, eiseres 3 is geboren op [geboortedatum 4] 2015 en eiser 2 is geboren op [geboortedatum 5] 2020. Zij hebben allen de Eritrese nationaliteit. Referente heeft op 2 april 2021 een mvv-aanvraag ingediend voor eisers – zijnde haar moeder, stiefvader, halfzussen en halfbroer. Referente is geboren op [geboortedatum 6] 2003, heeft de Eritrese nationaliteit en woont in Nederland bij haar vader, die is gescheiden van haar moeder.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat niet van alle gezinsleden de identiteit voldoende is aangetoond en dat de familierechtelijke relatie ook niet is aangetoond. Omdat de identiteit van eiseres, eiser en eiseres 3 wel voldoende is onderbouwd, is nader onderzoek naar de identiteit van de overige gezinsleden en de familierechtelijke relatie opgestart. Verweerder is niet toegekomen aan een DNA-onderzoek, omdat niet alle gezinsleden uit konden reizen naar Ethiopië. Alleen eiseres is uitgereisd naar Addis Abeba voor een gehoor. Verweerder heeft eisers het voordeel van de twijfel gegeven met betrekking tot de identiteit (van eiseres 2 en eiser 2) en de familierechtelijke relatie. Verweerder heeft de aanvraag daarentegen afgewezen, omdat de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM [1] in het nadeel van eisers en referente uitvalt.
Wat vinden eisers in beroep?
5. Over de belangenafweging stellen eisers het volgende. Allereerst nemen eisers het verweerder kwalijk dat hij de aanvraag heeft afgewezen, omdat het gezin intussen voor het DNA-onderzoek naar Ethiopië was afgereisd en zij daartoe al hun bezittingen in Eritrea van de hand hebben gedaan. Ook stellen zij niet meer terug te kunnen keren naar Eritrea, omdat zij zonder geldige documenten het land hebben verlaten. Er is, volgens eisers, sprake van een objectieve belemmering om het gezinsleven in Eritrea uit te oefenen. Ook hebben eisers geen huis in Ethiopië. Daarnaast stelt verweerder zich ten onrechte op het standpunt dat referente ervoor heeft gekozen om alleen naar Nederland af te reizen. De vader van referente kon namelijk niet om de overkomst van zijn ex-vrouw, haar nieuwe echtgenoot en hun kinderen (zijnde eisers) vragen. Het is dan ook aan het ontbreken van beleid te wijten dat eisers en referente niet op een andere manier verblijf bij elkaar konden aanvragen. Daarbij is geen sprake van oneigenlijk gebruik van artikel 8 van het EVRM. Referente heeft namelijk zowel familieleven met haar vader als met haar moeder en haar gezin. Hoewel referente en eisers niet meer fysiek bij elkaar zijn, is hun gezinsleven niet minder intens geworden. Het afwijzen van de aanvraag heeft daarbij enorme invloed op hun psychische gesteldheid. Verweerder stelt daarnaast ten onrechte dat eisers en referente geen duidelijkheid hebben gegeven over de invulling van het gezinsleven in Nederland. Het ligt voor de hand dat eisers een eigen woning zullen betrekken want zij kunnen niet bij de vader van referente wonen, omdat hij gescheiden is van de moeder van referente. Referente heeft aangegeven dat zij zowel bij haar vader als moeder zal verblijven. De gestelde economische belangen van verweerder zijn daarnaast slechts tijdelijke belangen, omdat eisers na hun aankomst in Nederland zullen integreren en zullen bijdragen. Referente kan het gezin ook ondersteunen met haar verdiensten. Daarnaast legt het restrictieve toelatingsbeleid geen gewicht in de schaal. Tot slot merken eisers op dat zij allemaal een geldig paspoort hebben, met uitzondering van eiseres 2. Het ontbreken van haar paspoort mag niet tegengeworpen worden, omdat de Eritrese autoriteiten moeilijk reisdocumenten verstrekken om uitreizen te voorkomen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
6. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
Belangenafweging
7. In geschil is of verweerder de belangenafweging in het nadeel van eisers heeft kunnen laten uitvallen.
7.1.
Uit vaste jurisprudentie van het EHRM en van de hoogste bestuursrechter [2] volgt dat bij aanvragen op grond van artikel 8 van het EVRM er een ‘fair balance’ moet worden gevonden tussen het belang van de vreemdeling en diens familie enerzijds, en het Nederlandse algemeen belang dat is gediend bij het uitvoeren van een restrictief toelatingsbeleid anderzijds. [3] De rechtbank moet beoordelen of verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in die belangenafweging heeft betrokken. Deze maatstaf impliceert verder dat de rechter de door verweerder gemaakte belangenafweging enigszins terughoudend moet toetsen. [4]
7.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder alle feiten en omstandigheden betrokken en het belang van eisers om familie- en gezinsleven op grond van artikel 8 van het EVRM met referente te kunnen uitoefenen kenbaar afgewogen tegen het belang van de Nederlandse overheid en voldoende gemotiveerd waarom de belangenafweging in het nadeel van eisers uitvalt.
7.3.
Verweerder heeft in het voordeel kunnen meewegen dat er sprake is van een objectieve belemmering om het gezinsleven in Eritrea uit te oefenen. Verweerder heeft ook in het voordeel van eisers kunnen meewegen dat als de familierechtelijke relatie zou zijn aangetoond, verweerder zou aannemen dat er tussen eisers en referente sprake is van familieleven. De intensiteit van het familieleven heeft verweerder niet ten onrechte slechts ten dele in het voordeel van eisers en referente meegewogen. Verweerder heeft daarbij mogen betrekken dat referente een bewuste keuze heeft gemaakt om na te reizen bij haar vader in Nederland, terwijl haar moeder en haar nieuwe gezin in Eritrea zouden achterblijven. Verweerder heeft er ook op mogen wijzen dat eiseres de toestemmingsverklaring heeft ondertekend die een scheiding van het gezinsleven zou opleveren, dat vanaf dan op afstand zou plaatsvinden. Verweerder heeft zich dan ook op het standpunt kunnen stellen dat het contact, gelet op deze bewuste keuze, op afstand kan worden voortgezet. Hoewel ook de rechtbank het begrijpelijk vindt dat referente eisers mist en ter zitting is gebleken dat zij het zeer moeilijk vindt om met eisers te communiceren over de procedure, heeft verweerder erop kunnen wijzen dat niet is gebleken dat het gemis van eisers dusdanige invloed op de psychische gesteldheid van referente heeft dat zij eisers in Nederland nodig heeft. Daarbij heeft verweerder erop kunnen wijzen dat eiseres naar school gaat, stage loopt en een bijbaan heeft. Over het belang van het kind [5] heeft verweerder zich, gelet op de hiervoor genoemde bewuste keuze die referente heeft gemaakt om zonder haar moeder haar vader in Nederland na te reizen, op het standpunt mogen stellen dat aan dat belang geen doorslaggevend gewicht wordt toegekend. Daarbij heeft verweerder erop mogen wijzen dat de halfzussen en broer van referente nog minderjarig zijn en door het besluit niet worden gescheiden van hun ouders. Dat zij het gezinsleven niet met referente kunnen uitoefenen weegt niet op tegen hun belang om bij hun biologische ouders te blijven en op te groeien.
7.4.
Verweerder heeft het economisch belang en het restrictief toelatingsbeleid van de Nederlandse overheid in het nadeel van eisers mogen meewegen. Eisers hebben ter zitting gesteld dat het restrictieve toelatingsbeleid hier niet ter zake doet, omdat er geen beleid is voor de situatie waarin eisers zich bevinden. Zij vinden het niet juist dat hen dan in de belangenafweging wordt tegengeworpen dat er een restrictief toelatingsbeleid is. Volgens vaste jurisprudentie mag verweerder in de belangenafweging gewicht toekennen aan het feit dat de Nederlandse overheid een restrictief toelatingsbeleid hanteert. [6] De rechtbank volgt dit betoog van eisers dan ook niet. Verweerder heeft er in dit verband op kunnen wijzen dat er geen regulier beleid bestaat voor de gezinssamenstelling als hier aan de orde en dat daar bewust voor is gekozen door de Nederlandse overheid. Verweerder heeft dat in het nadeel van eisers mogen wegen. Dat het economisch belang van verweerder volgens eisers slechts een tijdelijk belang is, wat daarvan ook zij, betekent niet dat verweerder dit niet in het nadeel van eisers heeft mogen meewegen. Daarbij heeft verweerder mogen betrekken dat het economisch belang niet enkel gaat over de vraag of referente over eigen inkomen beschikt om in het levensonderhoud van eisers te kunnen voorzien, maar dat het ook gaat over de bescherming van de arbeidsmarkt en over door de overheid gefinancierde voorzieningen, zoals onderwijs, gezondheid en infrastructuur en dat de kans groot is dat eisers daar in Nederland aanspraak op zullen maken. Ook heeft verweerder erop kunnen wijzen dat referente geen geschikte huisvesting heeft en dat het een feit van algemene bekendheid is dat huisvesting schaars is in Nederland. Verweerder heeft verder in het nadeel van eisers mogen betrekken dat eisers sterkere banden met het land van herkomst hebben dan met Nederland.
7.5.
Ter zitting is nog aan de orde geweest dat eisers het verweerder kwalijk nemen dat zij zijn uitgereisd ten behoeve van het DNA-onderzoek en dat zij het onredelijk vinden dat hun aanvraag desondanks is afgewezen. In de stukken is te lezen dat verweerder eisers per brief van 21 augustus 2024 heeft laten weten een DNA-onderzoek te willen opstarten. In dezelfde brief heeft verweerder eisers laten weten een interview met eiseres te willen inplannen bij het IOM [7] in Addis Abeba, om de familieband te onderzoeken. Dit interview heeft op 28 oktober 2024 plaatsgevonden. In het verslag van dit gehoor staat dat eiseres tijdens dit gehoor heeft verklaard dat haar gezin op dat moment nog in Eritrea is, in Asmara. Gemachtigde van eisers heeft ter zitting verklaard dat het rond het tijdstip van dit gehoor niet lukte om met het hele gezin Eritrea uit te reizen en dat eiseres daarom alleen naar Addis Abeba is gereisd voor het interview. Volgens gemachtigde heeft verweerder haar ergens rond deze datum telefonisch laten weten dat van een DNA-onderzoek zou worden afgezien. Gemachtigde heeft verder gesteld dat het hele gezin is uitgereisd en dat daarna de negatieve beschikking kwam. Als eiseres had geweten dat het DNA-onderzoek niet meer zou plaatsvinden en dat een beslissing was genomen, dan waren ze volgens gemachtigde niet uitgereisd. De rechtbank kan deze laatste stelling niet rijmen met de eerdere stelling van gemachtigde, dat het hele gezin is uitgereisd en dat daarna de negatieve beschikking kwam. Dat eisers al hun bezittingen hebben verkocht en met het hele gezin Eritrea zijn uitgereisd, blijkt voorbarig te zijn geweest, nu zij er op dat moment nog niet zeker van waren dat hun aanvraag zou worden ingewilligd. Anders dan eisers ziet de rechtbank niet in waarom deze beslissing van eisers aan verweerder te wijten is.

Conclusie en gevolgen

8. De aanvraag is terecht afgewezen. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
9. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, rechter, in aanwezigheid van
mr. L.W.H. Schippers, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling).
3.Onder meer uiteengezet in de uitspraken van de Afdeling van 11 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:73 en 28 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:974.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling van 5 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:964.
5.Zie artikel 3 van het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind.
6.Zie de uitspraak van de Afdeling van 3 juni 2025, ECLI:NL:RVS:2025:2491, r.o. 3.5 en de uitspraak van de Afdeling van 14 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2449, r.o. 4.2.
7.International Organization for Migration.