In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 november 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een aanvullend terugkeerbesluit en een maatregel van bewaring van een vreemdeling met de Marokkaanse nationaliteit. De eiser, die in Nederland verblijft zonder geldig verblijfsrecht, heeft op 24 september 2025 een aanvullend terugkeerbesluit en een maatregel van bewaring opgelegd gekregen. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij onder andere aanvoert dat er geen geldig terugkeerbesluit is genomen en dat de maatregel van bewaring onterecht is opgelegd. De rechtbank heeft de beroepen op 29 oktober 2025 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en op 3 november 2025 opnieuw geopend om eiser in de gelegenheid te stellen te reageren op nagekomen stukken van verweerder. De rechtbank heeft overwogen dat de late toevoeging van stukken aan het dossier geen schending van de procesorde oplevert, omdat eiser de kans heeft gekregen om te reageren.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het terugkeerbesluit van 15 januari 2013 niet voldoet aan de vereisten, omdat er geen land van terugkeer is genoemd. Echter, het aanvullend terugkeerbesluit van 24 september 2025 voldoet wel aan de eisen, omdat hierin Marokko als land van terugkeer is genoemd. De rechtbank heeft geoordeeld dat er zicht op uitzetting naar Marokko bestaat en dat verweerder voldoende voortvarend handelt. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer naar Marokko een risico op refoulement loopt. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de maatregel van bewaring terecht is opgelegd, omdat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De rechtbank heeft het beroep tegen het terugkeerbesluit en de maatregel van bewaring ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.