7.1.Dit betoog slaagt niet. De minister heeft het belang van eiser om in Nederland te (mogen) verblijven afgewogen tegen de belangen van de Nederlandse overheid en is hij ingegaan op de belangen van de vreemdeling waarop hij volgens paragraaf 7 van de Werkinstructie 2020/16 in ieder geval ingaat. De minister heeft daarbij kunnen overwegen dat eiser weliswaar totdat hij achttien werd de Nederlandse nationaliteit heeft gehad, maar daarna niet meer. Eiser is ook pas in 2011, op zijn 36e, voor het eerst naar Nederland gekomen. Eiser heeft hier nooit een verblijfsrecht gehad en hij is van 2014 tot 2018 weer naar Peru teruggekeerd. De minister heeft zich dan ook niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eisers banden met Peru veel sterker zijn dan die met Nederland. Daarbij heeft de minister ook terecht meegewogen dat eiser in Nederland op straat leeft en geen werk heeft. Ook in zoverre is dus geen sprake van sterke banden met Nederland. Eiser heeft verder niet geconcretiseerd welke belangen volgens hem in de belangenafweging onvoldoende zouden zijn meegewogen. De rechtbank ziet daarom niet in waarom de minister zich slechts rekenschap zou hebben gegeven van de belangen van de Nederlandse overheid. De minister mocht de belangen van de Nederlandse overheid, waaronder een restrictief migratiebeleid, zwaarder laten wegen. Daarbij mocht de minister ook in het nadeel van eiser wegen dat hij ten laste van de staat zal komen als hij een vergunning krijgt. Eiser mág op dit moment weliswaar niet werken, maar hij heeft ook niet onderbouwd dat hij, als hij wel zou mogen werken, werk zou (kunnen) hebben waarmee hij voldoende in zijn levensonderhoud zou kunnen voorzien. Daar komt nog bij dat de minister in het kader van het economisch belang niet alleen in het nadeel van eiser heeft gewogen dat hij geen eigen inkomen heeft, maar (bijvoorbeeld) ook dat hij bij verlening van een verblijfsvergunning gebruik zal maken van door de overheid betaalde voorzieningen. Eiser heeft deze elementen van de belangenafweging niet betwist. De minister heeft de belangenafweging dan ook niet ten onrechte in het nadeel van eiser laten uitvallen.
Heeft eiser familie- en gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM?
8. Voor zover eiser heeft betoogd dat de minister in het kader van de beoordeling van zijn familie- en gezinsleven ten onrechte geen belangenafweging heeft gemaakt, slaagt dat betoog niet. De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat de familierechtelijke relatie tussen eiser en zijn broer niet is aangetoond, zodat de minister alleen al om die reden geen familie- en gezinsleven tussen eiser en zijn broer aanneemt. Eiser heeft dat standpunt in beroep niet bestreden, zodat de rechtbank ervan uitgaat dat eiser geen familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM heeft. De minister wijst er terecht op dat hij in dat geval niet gehouden is om een belangenafweging te maken.
Heeft eiser onderbouwd dat hij de leges niet kan betalen?
9. Uit het voorgaande volgt dat eiser geen geslaagd beroep kan doen op artikel 8 van het EVRM. Alleen al daarom komt hij niet in aanmerking voor vrijstelling van de leges. De rechtbank hoeft daarom niet meer in te gaan op de vraag of eiser voldoende heeft onderbouwd dat hij de leges niet zou kunnen betalen en ook geen beroep zou kunnen doen op derden, zoals zijn broer. De rechtbank laat die beroepsgrond dan ook onbesproken.
Conclusie over deze beroepsgrond
10. De beroepsgrond slaagt niet. De minister had eiser niet vrij moeten stellen van de verplichting om de leges voor de aanvraag te betalen.
Had de minister op grond van schrijnende omstandigheden een verblijfsvergunning moeten verlenen?
11. Eiser betoogt verder dat de minister hem een verblijfsvergunning had moeten verlenen op grond van schrijnende omstandigheden. De minister moet in dat verband een volledige en zorgvuldige belangenafweging maken en de persoonlijke omstandigheden van de betrokken vreemdeling daarbij in zijn geheel mee te wegen. De minister heeft dat in dit geval niet gedaan.