ECLI:NL:RBDHA:2025:20915

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 november 2025
Publicatiedatum
7 november 2025
Zaaknummer
NL24.282
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buitenbehandelingstelling aanvraag verblijfsvergunning regulier wegens niet betalen leges

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 6 november 2025, wordt de buitenbehandelingstelling van de aanvraag van eiser om een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd behandeld. Eiser, geboren in Peru, heeft zijn aanvraag ingediend op 21 oktober 2022, maar deze is door de minister van Asiel en Migratie buiten behandeling gesteld omdat hij de leges voor de aanvraag niet heeft betaald. Eiser heeft hiertegen beroep aangetekend, waarbij hij aanvoert dat hij op grond van artikel 8 van het EVRM vrijgesteld had moeten worden van deze verplichting. De rechtbank oordeelt dat de minister de aanvraag terecht buiten behandeling heeft gesteld, omdat de belangenafweging in het nadeel van eiser uitviel. De rechtbank concludeert dat eiser geen geslaagd beroep kan doen op artikel 8 van het EVRM, aangezien hij geen familie- of gezinsleven in Nederland kan aantonen en zijn banden met Peru sterker zijn. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de buitenbehandelingstelling in stand blijft en de minister niet verplicht is de proceskosten van eiser te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.282

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 november 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. I. Özkara),
en
de minister van Asiel en Migratie [1]
(gemachtigde: mr. J.R. Vreijsen).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de buitenbehandelingstelling van de aanvraag van eiser om een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd in het kader van wedertoelating. De aanvraag is buiten behandeling gesteld omdat eiser de leges voor deze aanvraag niet heeft betaald en niet kan worden vrijgesteld van de verplichting om de leges te betalen. Eiser is het daar niet mee eens. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de buitenbehandelingstelling van de aanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de minister de aanvraag van eiser buiten behandeling mocht stellen. De minister had eiser niet op grond van artikel 8 van het EVRM hoeven vrijstellen van de verplichting om leges te betalen. Eiser heeft weliswaar privéleven, maar de minister mocht de belangenafweging in het nadeel van eiser laten uitvallen. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.2.
Onder 2 staat het procesverloop van deze zaak. Onder 3 staat waarom de minister de aanvraag van eiser buiten behandeling heeft gesteld. De beoordeling van de beroepsgronden volgt vanaf overweging 4. Aan het einde van de uitspraak staat de beslissing van de rechtbank en de gevolgen daarvan.

Procesverloop

2. Eiser heeft op 21 oktober 2022 een aanvraag om een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd in het kader van wedertoelating ingediend. De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 1 juni 2023 buiten behandeling gesteld. Met het bestreden besluit van 27 december 2023 op het bezwaar van eiser is de minister daarbij gebleven.
2.1.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 12 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

Achtergrond van deze procedure
3. Eiser is in 1975 geboren in Peru. Hij heeft een Peruaanse moeder en een Nederlandse vader. In 2011, op zijn 36e, is hij naar Nederland gekomen, waar hij enige tijd voor zijn vader heeft gezorgd. Hij heeft toen ook verzocht om vaststelling van zijn Nederlandse nationaliteit. De rechtbank ’s-Gravenhage heeft bij beschikking van 4 oktober 2012 geoordeeld dat eiser van zijn geboorte tot aan het moment dat hij 18 werd, op 27 maart 2003, de Nederlandse nationaliteit had omdat zijn vader Nederlander was en zijn vader geacht kon worden hem te hebben erkend. De rechtbank heeft echter ook geoordeeld dat eiser de Nederlandse nationaliteit sinds het moment dat hij 18 werd niet meer bezit. In 2014 keerde eiser terug naar Peru waar hij tot 2018 weer verbleef. In 2018 is hij teruggekomen naar Nederland om voor zijn moeder te zorgen. Na haar overlijden heeft eiser op straat geleefd. Eiser heeft een nieuwe aanvraag ingediend om vast te stellen dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft, waarop nog niet is beslist. Daarnaast heeft hij de minister gevraagd om hem een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd in het kader van wedertoelating toe te kennen.
Het bestreden besluit
3.1.
De minister heeft de aanvraag van eiser buiten behandeling gesteld, omdat eiser de leges die hij moet betalen voor de behandeling van de aanvraag niet heeft betaald. Eiser kan ook niet op grond van artikel 8 van het EVRM worden vrijgesteld van het betalen van de leges. Volgens de minister heeft eiser weliswaar wel privéleven opgebouwd in Nederland, maar de belangenafweging valt in zijn nadeel uit.
Toetsingskader
4. De minister kan bepalen dat een vreemdeling voor het behandelen van een aanvraag om een reguliere verblijfsvergunning leges verschuldigd is. [2] Voor de verblijfsvergunning die eiser heeft aangevraagd, bedroegen de leges ten tijde van de aanvraag € 207. [3] Anders dan bij aanvragen om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, voorziet het VV 2000 niet in de mogelijkheid om een vreemdeling vrij te stellen van de verplichting om leges te betalen bij een aanvraag om een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd. Uit de rechtspraak volgt echter dat de minister ook bij deze aanvragen moet beoordelen of het heffen van leges in strijd is met artikel 8 van het EVRM als de vreemdeling daar een beroep op doet. [4]
4.1.
De minister stelt een vreemdeling vrij van de verplichting om de leges te betalen als de vreemdeling een geslaagd beroep kan doen op artikel 8 van het EVRM, aannemelijk maakt dat hij op korte termijn niet in het bezit kan komen van financiële middelen om de leges te betalen en ook geen beroep kan doen op derden (zoals familieleden) om de leges te betalen. [5]
Had de minister eiser op grond van artikel 8 van het EVRM moeten vrijstellen van de verplichting om de leges te betalen?
5. Eiser betoogt dat de minister hem op grond van artikel 8 van het EVRM had moeten vrijstellen van de verplichting om leges te betalen.
Heeft eiser privéleven in de zin van artikel 8 van het EVRM?
6. Het betoog van eiser dat de minister ten onrechte geen belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM heeft gemaakt, slaagt niet. Uit het besluit van 1 juni 2023 volgt immers dat de minister heeft aangenomen dat eiser in Nederland privéleven heeft opgebouwd en dat hij vervolgens een (kenbare) belangenafweging heeft gemaakt. De minister heeft die overwegingen in het bestreden besluit gehandhaafd. Voor zover eiser het met (de uitkomst van) die belangenafweging niet eens is, zal de rechtbank hierna bespreken wat eiser daartegen heeft aangevoerd.
7. Eiser betoogt verder dat de minister de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM in zijn voordeel had moeten laten uitvallen. Deze belangenafweging moet getuigen van een ‘fair balance’, [6] maar dat is nu niet het geval. In de eerste plaats heeft de minister zich geen rekenschap gegeven van de belangen die in het voordeel van eiser wegen, omdat hij in de belangenafweging alleen belangen heeft betrokken die in het nadeel van eiser wegen. Verder weegt de minister in het kader van het economisch belang ten onrechte in het nadeel van eiser dat de Nederlandse overheid moet betalen voor de vestiging van eiser in Nederland. De minister gaat er daarmee aan voorbij dat eiser niet mag werken, omdat hij geen verblijfsvergunning heeft. Als dat wel het geval zou zijn geweest, had hij kunnen werken en had hij in zijn levensonderhoud kunnen voorzien.
7.1.
Dit betoog slaagt niet. De minister heeft het belang van eiser om in Nederland te (mogen) verblijven afgewogen tegen de belangen van de Nederlandse overheid en is hij ingegaan op de belangen van de vreemdeling waarop hij volgens paragraaf 7 van de Werkinstructie 2020/16 in ieder geval ingaat. De minister heeft daarbij kunnen overwegen dat eiser weliswaar totdat hij achttien werd de Nederlandse nationaliteit heeft gehad, maar daarna niet meer. Eiser is ook pas in 2011, op zijn 36e, voor het eerst naar Nederland gekomen. Eiser heeft hier nooit een verblijfsrecht gehad en hij is van 2014 tot 2018 weer naar Peru teruggekeerd. De minister heeft zich dan ook niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eisers banden met Peru veel sterker zijn dan die met Nederland. Daarbij heeft de minister ook terecht meegewogen dat eiser in Nederland op straat leeft en geen werk heeft. Ook in zoverre is dus geen sprake van sterke banden met Nederland. Eiser heeft verder niet geconcretiseerd welke belangen volgens hem in de belangenafweging onvoldoende zouden zijn meegewogen. De rechtbank ziet daarom niet in waarom de minister zich slechts rekenschap zou hebben gegeven van de belangen van de Nederlandse overheid. De minister mocht de belangen van de Nederlandse overheid, waaronder een restrictief migratiebeleid, zwaarder laten wegen. Daarbij mocht de minister ook in het nadeel van eiser wegen dat hij ten laste van de staat zal komen als hij een vergunning krijgt. Eiser mág op dit moment weliswaar niet werken, maar hij heeft ook niet onderbouwd dat hij, als hij wel zou mogen werken, werk zou (kunnen) hebben waarmee hij voldoende in zijn levensonderhoud zou kunnen voorzien. Daar komt nog bij dat de minister in het kader van het economisch belang niet alleen in het nadeel van eiser heeft gewogen dat hij geen eigen inkomen heeft, maar (bijvoorbeeld) ook dat hij bij verlening van een verblijfsvergunning gebruik zal maken van door de overheid betaalde voorzieningen. Eiser heeft deze elementen van de belangenafweging niet betwist. De minister heeft de belangenafweging dan ook niet ten onrechte in het nadeel van eiser laten uitvallen.
Heeft eiser familie- en gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM?
8. Voor zover eiser heeft betoogd dat de minister in het kader van de beoordeling van zijn familie- en gezinsleven ten onrechte geen belangenafweging heeft gemaakt, slaagt dat betoog niet. De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat de familierechtelijke relatie tussen eiser en zijn broer niet is aangetoond, zodat de minister alleen al om die reden geen familie- en gezinsleven tussen eiser en zijn broer aanneemt. Eiser heeft dat standpunt in beroep niet bestreden, zodat de rechtbank ervan uitgaat dat eiser geen familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM heeft. De minister wijst er terecht op dat hij in dat geval niet gehouden is om een belangenafweging te maken. [7]
Heeft eiser onderbouwd dat hij de leges niet kan betalen?
9. Uit het voorgaande volgt dat eiser geen geslaagd beroep kan doen op artikel 8 van het EVRM. Alleen al daarom komt hij niet in aanmerking voor vrijstelling van de leges. De rechtbank hoeft daarom niet meer in te gaan op de vraag of eiser voldoende heeft onderbouwd dat hij de leges niet zou kunnen betalen en ook geen beroep zou kunnen doen op derden, zoals zijn broer. De rechtbank laat die beroepsgrond dan ook onbesproken.
Conclusie over deze beroepsgrond
10. De beroepsgrond slaagt niet. De minister had eiser niet vrij moeten stellen van de verplichting om de leges voor de aanvraag te betalen.
Had de minister op grond van schrijnende omstandigheden een verblijfsvergunning moeten verlenen?
11. Eiser betoogt verder dat de minister hem een verblijfsvergunning had moeten verlenen op grond van schrijnende omstandigheden. De minister moet in dat verband een volledige en zorgvuldige belangenafweging maken en de persoonlijke omstandigheden van de betrokken vreemdeling daarbij in zijn geheel mee te wegen. De minister heeft dat in dit geval niet gedaan. [8]
11.1.
Dit betoog slaagt niet. De minister stelt zich terecht op het standpunt dat hij eiser geen verblijfsvergunning op grond van schrijnende omstandigheden had hoeven verlenen. Afgezien nog van het feit dat eiser hier pas in beroep (en niet al in de aanvraagfase) een beroep op heeft gedaan, stelt de minister terecht dat eiser zijn betoog niet heeft onderbouwd.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en de buitenbehandelingstelling van zijn aanvraag in stand blijft. De minister hoeft de proceskosten van eiser niet te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.B. ter Beke, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Dat staat in artikel 24 van de Vreemdelingenwet 2000.
3.Dat staat in artikel 3.34g, eerste lid, van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (VV 2000), zoals deze gold op 21 oktober 2022.
4.ABRvS 12 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2736, r.o. 4.1, met verwijzing naar ABRvS 12 mei 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BM5486.
5.Dat volgt uit paragraaf B1/8.3.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
6.Eiser wijst op ABRvS 29 september 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2632 en EHRM 31 januari 2006, ECLI:CE:ECHR:2006:0131JUD005043599 (
7.ABRvS 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1188, r.o. 5.1.
8.Eiser verwijst naar ABRvS 27 augustus 2025, ECLI:NL:RVS:2025:4130.